ECLI:NL:RBNHO:2021:6970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
C/15/313002 / HA ZA 21-79
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door de Provincie Noord-Holland voor reconstructie van de Provinciale weg N247

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 augustus 2021 een vonnis gewezen in een onteigeningsprocedure. De Provincie Noord-Holland vorderde vervroegde onteigening van een perceel grond ter grootte van 5.277 m2, dat was aangewezen voor de reconstructie van de Provinciale weg N247. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Provincie ontvankelijk is in haar vordering en dat de noodzaak voor vervroegde onteigening is aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de Kroon in redelijkheid tot de afweging heeft kunnen komen om het Koninklijk Besluit tot onteigening te nemen. De gedaagden, die eigenaar zijn van het perceel, betwistten de noodzaak van de onteigening en voerden aan dat de Provincie niet serieus had onderhandeld over de schadeloosstelling. De rechtbank oordeelde echter dat de Provincie voldoende serieuze onderhandelingspogingen had gedaan en dat het aanbod van € 5 per m2 niet zodanig laag was dat het als niet serieus kon worden afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van de Provincie tot vervroegde onteigening toegewezen en het voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op 90% van het aangeboden bedrag, met de mogelijkheid voor de Provincie om 100% uit te keren indien gedaagden afstand doen van het recht op zekerheidstelling. De rechtbank benoemde ook drie deskundigen voor de begroting van de schadeloosstelling en een rechter-commissaris voor de opneming van het perceel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/313002 / HA ZA 21-79
Vonnis van 18 augustus 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE NOORD-HOLLAND,
zetelend te Haarlem,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat mr. E.J. Snijders-Storm te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde] ,

2.
[gedaagde]
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie
eisers in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat mr. H.M.A. over de Linden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Provincie en [gedaagden] worden genoemd. [gedaagde sub 1] zal ook [gedaagde 1] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 april 2021, hersteld bij vonnis van 28 april 2021,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 8 juli 2021, tevens houdende mondeling vonnis in het incident tot tussenkomst, en de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen.
1.2.
Bij het hiervoor genoemde mondeling vonnis van 8 juli 2021 is het [gedaagde 2] toegestaan in deze procedure tussen te komen en zich aan de zijde van haar echtgenoot te scharen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij Koninklijk Besluit van 9 juli 2020, nummer 2020001362, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 augustus 2020, no. 41366 (hierna: KB), is met toepassing van titel IIa van de Onteigeningswet (Ow) een aantal onroerende zaken in de gemeenten Amsterdam en Waterland ten algemenen nutte en ten name van de Provincie ter onteigening aangewezen, ter uitvoering van de reconstructie van het zuidelijke en noordelijke deel van de Provinciale weg N247 vanaf de aansluiting met de Rijksweg A10, tot en met Het Schouw (deel 1), vanaf Monnickendam tot de aansluiting met de N244 (deel 2 en 3), waaronder de aanleg van een ontsluitingsweg, drie onderdoorgangen, een P&R voorziening, een OV-overstappunt, een deel van een hoogwaardige fietsverbinding en de verplaatsing van een brandstofverkooppunt met bijbehorende werken (hierna: het werk).
2.2.
In het KB is onder meer de volgende onroerende zaak ter onteigening aangewezen:
Grondplannummer 20: een deel van 5.277 m2 van het perceel kadastraal bekend [kadastrale gegevens]
2.3.
In het KB is [gedaagde 1] aangewezen als eigenaar van het perceel.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De Provincie vordert samengevat dat de rechtbank bij vonnis:
3.1.1.
bij vervroeging de onteigening uitspreekt ingevolge Titel IIa Ow van het perceel, vrij van alle lasten en rechten, ten name van de Provincie en ter realisatie van het werk;
3.1.2.
bij aanvaarding van het aanbod het bedrag van de schadeloosstelling vaststelt op € 39.954,- (zegge: negenendertigduizend negenhonderd vierenvijftig euro);
3.1.3.
indien het aanbod niet wordt aanvaard het voorschot van de schadeloosstelling bepaalt op 90% van het aangeboden bedrag, dus op 35.959,- (zegge: vijfendertigduizend negenhonderd negenenvijftig euro) en bepaalt dat de Provincie, in plaats van het voorschot van 90% van de aangeboden schadeloosstelling, 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren in plaats van de zekerheidstelling als bedoeld in artikel 54i Ow, tenzij gedaagde expliciet afstand doet van het recht op zekerheidstelling;
3.1.4.
drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemt, en een dag, tijd en plaats van samenkomst bepaalt voor de opneming van het perceel;
3.1.5.
alles kosten rechtens.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.3.
[gedaagde 1] vordert ‑ samengevat ‑ dat de rechtbank zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad bij vonnis zal bepalen dat de Provincie aan hem verschuldigd is het bedrag van € 66.339,- te vermeerderen met advocaatkosten, griffierechten en kosten van de deskundige van [gedaagden]

4.De beoordeling

in conventie

Ontvankelijkheid
4.1.
Aangezien [gedaagde 2] als mede-rechthebbende op het perceel inmiddels in de procedure is tussengekomen behoeft het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde 1] niet meer besproken te worden. De Provincie is ontvankelijk in haar vordering.
Noodzaak voor vervroegde onteigening
4.2.
[gedaagden] betwisten de noodzaak van de onteigening. Daarvoor voeren zij aan dat zij onderschrijven dat een groter kruispunt noodzakelijk zal zijn indien een nieuwe woonwijk zal worden gebouwd op het voormalige industrieterrein aan het Galgenriet in Monnickendam, maar dat pas binnenkort wordt begonnen met het bouwrijp maken van de grond aldaar. Er speelt ook een procedure rondom de ondertunneling van Broek in Waterland, drie kilometer verderop. Daarom is geenszins duidelijk op welke termijn het kruispunt bij Monnickendam moet worden verbreed. Verbreding heeft immers geen zin als de bottleneck drie kilometer verderop bij Broek in Waterland nog erger wordt. Gelet op het voorgaande is niet gezegd dat de onteigening van het perceel al op korte termijn noodzakelijk is, aldus steeds [gedaagden]
4.3.
De Provincie stelt in dit verband dat het werk nodig is om de verkeersveiligheid ter plaatse te verbeteren. Dit gebeurt door de aanleg van een busbaan en een verbreding van de weg. De Provincie wil op korte termijn met de werkzaamheden beginnen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich ten aanzien van de noodzaak tot onteigening moet beperken tot de vraag of de Kroon in redelijkheid tot de aan het KB ten grondslag liggende afweging heeft kunnen komen. Zij mag daarbij in beginsel alleen acht slaan op feiten die in de bestuurlijke procedure tijdig naar voren zijn gebracht (vgl. ECLI:NL:HR:2018:7). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Aangezien [gedaagden] in de bestuurlijke procedure bij de Kroon niet zijn verschenen en het bezwaar dat zij nu verwoorden tegen de noodzaak van de onteigening niet op andere wijze in de bestuurlijke procedure aan de orde is geweest, treft het betoog van [gedaagden] op dit punt geen doel. Dit leidt tot de conclusie dat de Kroon in redelijkheid tot de aan het KB ten grondslag liggende afwegingen heeft kunnen komen.
4.5.
Voor zover [gedaagden] menen dat de rechtbank moet toetsen of er een specifieke noodzaak bestaat voor de gevorderde
vervroegdeonteigening als bedoeld in artikel 54f Ow, gaat die gedachte uit van een verkeerde rechtsopvatting: “
Het staat ter keuze van de onteigenende partij of hij de versnelde procedure wil volgen, of dat hij de gewone procedure verkiest (…) De vraag kan worden gesteld of de vervroegde overschrijving [rb: van de eigendom] altijd moet kunnen plaats vinden, of dat de onteigenende partij moet kunnen aannemelijk maken, dat zij daarbij belang heeft. In het huidige stelsel [rb: voor de invoering van de mogelijkheid tot vervroegde onteigening] wordt niet de eis gesteld, dat de onteigenende partij haar belang bij voorlopige inbezitneming moet aantonen. De bepaling dat de onteigenende partij na de aankondiging in de dagvaarding reeds rente over het bedrag der schadeloosstelling verschuldigd is vanaf het tijdstip van het interlocutoire vonnis, waarbij de deskundigen worden benoemd (het huidige artikel 54h) fungeert als het ware als rem op het „ondoordacht" vragen van voorlopige inbezitneming. Min of meer eenzelfde rem is in het voorgestelde stelsel aanwezig, doordat de onteigenende partij - aangenomen dat zij inderdaad tot de vervroegde overschrijving van het vonnis overgaat - direct een voorschot op de schadeloosstelling moet betalen; is er geen belang bij de vervroegde onteigening, dan verliest de onteigenende partij voortijdig en onnodig de beschikking over de uitbetaalde voorschotten en dit moet voor de onteigenende partij reeds een aansporing zijn om niet zonder noodzaak vervroegde onteigening te vragen.”(MvT, Kamerstukken II 1969/70, 10590, 3, p. 11 en 13).
Strijd met artikel 17 Ow?
4.6.
Artikel 17 Ow bepaalt dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst tracht te verwerven.
4.7.
[gedaagden] voeren aan dat de Provincie telkens hetzelfde aanbod van € 5 per m2 bleef doen terwijl zij al lang hadden laten weten daar niet mee akkoord te gaan, omdat de prijs te laag was en omdat zij compensatiegrond wilden. Op 22 november 2019 heeft [gedaagde 1] een soort ingebrekestelling ontvangen, waarop [gedaagden] alsnog het eerder gedane voorstel, zoals laatstelijk herhaald op 21 augustus 2019, konden aanvaarden. Deze gang van zaken is geen vorm van onderhandelen. Dit is het doordrukken van een eigen vooringenomen standpunt wat neerkomt op een dwangakkoord.
Op 6 oktober 2020 ontving [gedaagde 1] van de rentmeester van de Provincie bericht dat hij zijn best zou doen om met de gemeente Waterland of de buurman van [gedaagden] tot een mogelijk ruilvoorstel te komen. In dit voorstel is [gedaagde 1] onder druk gezet omdat de rentmeester verzocht om alvast de koopovereenkomst te tekenen onder voorbehoud van medewerking van alle partijen. Daarbij gaf hij aan dat het hem verstandig leek dat [gedaagde 1] akkoord ging met de door de Provincie geboden schadeloosstelling en dat hij de koopovereenkomst ondertekende. Op 13 oktober 2020 doet de rentmeester hetzelfde voorstel als voorheen, te weten € 5 per m2 zonder compensatiegrond en stelt hij dat het niet gelukt is om compensatiegrond voor [gedaagde 1] te verkrijgen. De blote stelling dat is onderhandeld zonder resultaat volstaat uiteraard niet voor zo iets belangrijks als een onteigening, aldus nog steeds [gedaagden]
4.8.
De Provincie stelt dat de grondverwerver in de periode augustus 2018 tot en met mei 2019 meerdere pogingen heeft gedaan, via de toenmalige adviseur van [gedaagde 1] en rechtstreeks, om met [gedaagde 1] in contact te komen. Tot een afspraak is het toen niet gekomen. Op 21 mei 2019 liet [gedaagde 1] weten een nieuwe adviseur te hebben aangesteld. Met deze adviseur is een beginselovereenstemming bereikt die heeft geleid tot een concept-koopovereenkomst die aan [gedaagde 1] is voorgelegd. Na een lange radiostilte, waarin de rentmeester van de Provincie geen contact kon krijgen met de adviseur, noch met [gedaagde 1] , liet [gedaagde 1] op 18 augustus 2019 weten niet akkoord te willen gaan en de onteigening wel af te zullen wachten. In de daarop volgende bespreking heeft [gedaagde 1] voor het eerst uitdrukkelijk aangegeven in grond gecompenseerd te willen worden. Daarvoor heeft de Provincie zich ingespannen, maar de door [gedaagde 1] aangedragen mogelijkheden waren niet in eigendom van de Provincie. Op 2 september 2020 is een mogelijke kavelruil aan [gedaagde 1] voorgesteld. Dit voorstel is door [gedaagde 1] van de hand gewezen. Andere onderzochte mogelijkheden betroffen (deels) percelen die niet in eigendom van de Provincie waren. Er is op 6 oktober 2020 aangeboden om mogelijkheden voor een dergelijke constructie te onderzoeken, maar hierop is door [gedaagde 1] op 8 oktober 2020 afwijzend gereageerd. Uit de geschetste gang van zaken blijkt dat voldoende, serieuze onderhandelingspogingen zijn gedaan en dat daarbij serieus aandacht is besteed aan de wensen van [gedaagde 1] , aldus nog steeds de Provincie.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat de Onteigeningswet de Provincie niet verplicht tot een schadeloosstelling anders dan in geld. Voor zover [gedaagden] willen beogen dat de Provincie niet aan haar onderhandelingsverplichting als bedoeld in artikel 17 Ow heeft voldaan omdat zij er niet in is geslaagd compensatiegrond aan [gedaagde 1] ter beschikking te stellen, vindt dat betoog dus geen steun in de wet. Ook verplicht de Onteigeningswet de Provincie niet om inzage te verschaffen in de onderhandelingen die zij met andere partijen heeft gevoerd om compensatiegrond voor [gedaagde 1] in handen te krijgen. De stelling van [gedaagden] dat die onderhandelingen voor hen een ‘black-box’ zijn, treft daarom geen doel.
4.10.
[gedaagden] stellen verder dat het bedrag van de aangeboden schadeloosstelling een heel laag bedrag is. Mogelijk was dit in 2018 een redelijke vergoeding, maar in 2020 is het dat volgens hen zeker niet meer. De taxateur van [gedaagden] schat de waarde van het perceel op € 8,- per m2.
4.11.
Aan het vereiste van artikel 17 Ow is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan als de onteigenende partij heeft gehandeld alsof het vereiste een niet serieus te nemen formaliteit betreft. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de door beide partijen geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat de Provincie serieuze pogingen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan de wens van [gedaagden] om compensatiegrond te krijgen en ‑ toen dat niet mogelijk bleek – alsnog heeft geprobeerd om over de schadeloosstelling in geld overeenstemming te krijgen. Het aanbod dat de Provincie daarbij aan [gedaagde 1] heeft gedaan kan misschien uiteindelijk te laag blijken te zijn, maar is niet zodanig laag dat nu gezegd kan worden dat de Provincie heeft gehandeld alsof het vereiste van artikel 17 Ow een niet serieus te nemen formaliteit betreft. Dit geldt te meer nu ook de taxateur van [gedaagden] in zijn rapport refereert aan een transactie van 3 juni 2021 waaruit een grondprijs van € 6,20 m2 valt af te leiden, zoals door de Provincie is gesteld. Deze prijs verschilt niet zodanig met het aanbod van de Provincie dat dat aanbod op voorhand als niet serieus van de hand moet worden gewezen. De conclusie is dan ook dat de Provincie voldoende heeft gepoogd het perceel bij minnelijke overeenkomst te verwerven.
Strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
4.12.
[gedaagden] menen dat het KB niet met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Volgens hen is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel omdat [gedaagde 1] onder druk is gezet door de rentmeester van de Provincie. [gedaagden] miskennen daarbij dat de rentmeester niet betrokken is bij de totstandkoming van het KB. Alleen al hierom wordt het verweer op dit punt verworpen.
4.13.
Overigens kunnen de door [gedaagden] genoemde feiten en omstandigheden objectief beschouwd niet tot het oordeel leiden dat zij door de rentmeester van de Provincie onder druk zijn gezet. Het enkele feit dat namens de Provincie een voorstel is gedaan voor compensatie in grond onder voorbehoud van medewerking van alle partijen, waarbij de rentmeester van de Provincie zou hebben gemeld dat het hem verstandig lijkt dat [gedaagde 1] akkoord gaat en de koopovereenkomst ondertekent, is daarvoor niet voldoende.
Slotsom
4.14.
Nu blijkens de inhoud van de stukken alle op deze onteigening betrekking hebbende wettelijke voorschriften in acht zijn genomen en [gedaagden] de aangeboden schadeloosstelling niet hebben aanvaard, is de vordering tot een vervroegde uitspraak over de onteigening voor toewijzing vatbaar. Een afschrift van het grondplan zal aan dit vonnis worden gehecht.
4.15.
De rechtbank zal ingevolge artikel 54j Ow aan drie door haar te benoemen deskundigen opdracht geven om de schadeloosstelling te begroten voor [gedaagden] en zal één van haar leden aanwijzen om, vergezeld van de griffier, als rechter-commissaris bij de opneming door de deskundigen van de ligging en de gesteldheid van het perceel aanwezig te zijn. Bovendien zal een nieuwsblad worden aangewezen waarin de aankondiging door de griffier, als bedoeld in artikel 28 Ow, moet geschieden. Aangezien dag, tijd en plaats voor de plaatsopneming door de rechter-commissaris zullen worden bepaald, wordt de vordering van de Provincie op dit punt afgewezen.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van [gedaagden] om hun deskundige tot rechtbankdeskundige te benoemen. Over de schadeloosstelling moet onafhankelijk van partijen worden geadviseerd. De deskundige van [gedaagden] kan in deze procedure niet worden beschouwd als voldoende onafhankelijk.
4.16.
De rechtbank zal het voorschot op de schadeloosstelling, overeenkomstig de vordering van de Provincie, vaststellen op 90% van het bij dagvaarding aangeboden bedrag, met bepaling dat de Provincie 100% van de aangeboden schadeloosstelling mag uitkeren, in plaats van de zekerheidstelling voor de voldoening van de schadeloosstelling, tenzij [gedaagden] expliciet afstand doen van het recht op zekerheidstelling.
4.17.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
Ontvankelijkheid
4.18.
Aangezien in de procedure tot onteigening geen plaats is voor een reconventionele vordering zal [gedaagde 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering (HR 1 november 1989, NJ 1990, 289).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
spreekt vervroegd uit de onteigening ten algemenen nutte, ten name van de Provincie, vrij van alle bestaande lasten en rechten, van een deel ter grootte van 5.277 m2 van de onroerende zaak, [kadastrale gegevens] ;
5.2.
bepaalt het door de Provincie als onteigenende partij te betalen voorschot op de schadeloosstelling op 90% van de aangeboden schadeloosstelling, dus op € 35.959,00 (vijfendertigduizend negenhonderd negenenvijftig euro), rechtstreeks te betalen aan [gedaagden] , onder de verplichting voor de Provincie om voor het restant van de aangeboden schadeloosstelling zekerheid te stellen als bedoeld in artikel 54i Ow, tenzij [gedaagden] expliciet afstand doen van het recht op zekerheidstelling;
5.3.
bepaalt dat de Provincie, in plaats van het voorschot van 90% van de aangeboden schadeloosstelling, 100% van de aangeboden schadeloosstelling als voorschot mag uitkeren, in welk geval de in artikel 54i Ow genoemde zekerheidstelling niet nodig is;
5.4.
beveelt dat een deskundigenonderzoek zal plaats hebben ter begroting van de schadeloosstelling van [gedaagden] ,
5.5.
benoemt tot deskundigen aan wie dit onderzoek wordt opgedragen:
1. Prof.mr. J.A.M.A. Sluysmans
Van der Feltz Advocaten
Javastraat 22
2585 AN Den Haag
2. C.G. Plomp
Remiseweg 2
3438 LB Nieuwegein,
3. A.van Gellicum
Steenhuijs Grondzaken BV
Oorsprongpark 12
3581 ET Utrecht
5.6.
benoemt tot rechter-commissaris die vergezeld van de griffier bij de opneming door deskundigen tegenwoordig zal zijn, het lid van deze rechtbank mr. E. Jochem,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het Noord-Hollands Dagblad aan als nieuwsblad waarin overeenkomstig artikel 54 Ow een uittreksel van dit vonnis geplaatst dient te worden,
5.9
wijst het Noord-Hollands Dagblad aan als nieuwsblad waarin de aankondiging door de griffier zal moeten geschieden van de door de rechter-commissaris te bepalen dag, tijd en plaats van de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid van de te onteigenen percelen,
5.1
wijst af de vordering tot bepaling van een dag, tijd en plaats voor de plaatsopneming,
5.11
houdt iedere verdere beslissing, waaronder die omtrent de kosten, aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem, mr. W.S.J. Thijs en mr. M.M. Kruithof en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021. [1]
Bij ontstentenis van de voorzitter is het vonnis getekend door de oudste rechter.

Voetnoten

1.type: 735