ECLI:NL:RBNHO:2022:11993

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
|HAA 22/83
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht in verband met hennepkwekerij

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 29 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 13 november 2020 en de terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand beoordeeld. Eiser ontving vanaf 29 augustus 2014 een bijstandsuitkering, maar deze werd stopgezet na een melding van de politie over een hennepkwekerij in zijn huurwoning. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de hennepkwekerij niet te melden, wat heeft geleid tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser had de rechtbank moeten overtuigen van zijn recht op bijstand, maar slaagde hier niet in. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand heeft teruggevorderd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/83

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend(verweerder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen intrekking van zijn bijstandsuitkering [1] per 13 november 2020 en de terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand (verrekend met vakantiegeld) ter hoogte van € 1706,94.
1.1.
Met het bestreden besluit van 9 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving vanaf 29 augustus 2014 een bijstandsuitkering.
2.1.
Verweerder heeft op 22 december 2020 een bestuurlijke melding van de politie Noord-Holland gekregen dat er op 18 december 2020 een hennepkwekerij in de huurwoning van eiser aan de [adres] in [plaats 2] is aangetroffen en ontmanteld. Vervolgens is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van eisers uitkering. Verweerder heeft de betaling van eisers uitkering per 1 januari 2021 stopgezet. Op 22 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiser in het kader van dit onderzoek. Op 3 mei 2021 heeft de politie Noord-Holland de melding van 22 december 2020 aangevuld. Hierna heeft de besluitvorming onder “Inleiding” plaatsgevonden.
2.2.
Sinds 4 januari 2021 ontvangt eiser weer een bijstandsuitkering.

Inhoud van het bestreden besluit

3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich samengevat op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de periode van 13 november 2020 tot en met 31 december 2020 niet was vast te stellen, omdat eiser de inlichtingenplicht had geschonden. Hij heeft verweerder niet geïnformeerd over de hennepkwekerij in zijn woning. Verweerder heeft de omvang van de inkomsten van eiser uit de hennepkwekerij niet kunnen vaststellen.

Wettelijk kader

4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.1.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de PW herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de uitkering van eiser terecht is ingetrokken en een bedrag aan bijstand is teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Kort gezegd stelt eiser dat het recht op bijstand in de betreffende periode wel kan worden vastgesteld. Omdat verweerder geen eerdere oogsten meeneemt en er een plantage in ongeveer de vijfde groeiweek is aangetroffen moet, volgens eiser worden geconcludeerd dat er geen sprake was van inkomsten in de betreffende periode.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door de hennepkwekerij niet te melden. Niet in geschil is dat op 18 december 2020 op het woonadres van eiser een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 152 hennepplanten en dat deze planten ongeveer in de vijfde groeiweek waren. Dit betekent dat vaststaat dat de aangetroffen hennepplanten sinds 13 november 2020 in de woning stonden. [2] Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] volgt dat de exploitatie van een hennepkwekerij op het woonadres van een betrokkene een omstandigheid is waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand en dat hij de bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven. Het feit dat in de woning van eiser een hennepkwekerij is aangetroffen is van belang voor (de hoogte van) het recht op bijstand, omdat eiser daarmee inkomsten kan genereren. Van betekenis voor de verlening van bijstand is niet alleen het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. [4] Eiser had derhalve bij verweerder moeten melden dat in zijn woning een aanzienlijke in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig was en heeft dit nagelaten.
7.1.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiser is hierin niet geslaagd. Het standpunt van eiser dat er moet worden geconcludeerd dat er geen sprake was van inkomsten in de betreffende periode, omdat verweerder geen eerdere oogsten meeneemt en er een plantage in ongeveer de vijfde groeiweek is aangetroffen, wordt niet gevolgd. Hierbij is van betekenis dat, gelet op artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW (zoals hiervoor reeds overwogen) niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak. [5] Bij de exploitatie van een hennepkwekerij moet er van worden uitgegaan dat, zelfs indien nog geen oogst heeft plaatsgevonden, in de kwekerij op geld waardeerbare werkzaamheden worden verricht, gericht op het in bedrijf houden van de hennepkwekerij, waarmee inkomsten zijn of zouden kunnen worden verworven. [6] Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overgelegd, zoals een boekhouding of anderszins een administratie, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of sprake is geweest van gewerkte uren of inkomsten uit de hennepkwekerij. Hierdoor is het voor verweerder niet mogelijk om vast te kunnen stellen hoeveel tijd eiser besteed heeft aan de hennepkwekerij en hoeveel geld hij met die werkzaamheden had kunnen verdienen. Daarmee heeft eiser een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen, te weten het niet kunnen vaststellen van het recht op uitkering, voor zijn rekening dienen te blijven. De enkele stellingen van eiser dat hij geen inkomsten heeft genoten omdat er nog geen oogst had plaatsgevonden dan wel dat hij slechts één ons wiet zou ontvangen acht de rechtbank ontoereikend.
7.2.
Als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, kon verweerder het recht op bijstand niet langer vaststellen. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid Pw gehouden was het recht op bijstand in te trekken per 13 november 2020. Verweerder is terecht en op goede gronden overgegaan tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, Pw. Dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (PW).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4811 en van
4.Zie bijvoorbeeld CRvB 9 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3156.
5.Uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646.