ECLI:NL:RBNHO:2022:12550

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6397 en 21 _ 6399
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van toeslag wegens niet-gemelde handel in fietsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.B. Chylinska, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M. van der Feer. Eiseres ontving sinds 24 september 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een toeslag daarop. De verweerder heeft de toeslag herzien en ingetrokken over verschillende periodes, omdat eiseres niet had gemeld dat haar partner, [naam], betrokken was bij de handel in fietsen. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerder terecht waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van de fietsenhandel en de beëindiging van de gezamenlijke huishouding. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiseres, hoewel zwaar, niet voldoende waren om van de besluiten af te zien. De opgelegde boete van € 774,00 werd als passend en evenredig beschouwd. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening, de terugvordering en de boete in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/6397 en 21/6399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).

Procesverloop

21/6399
In het besluit van 9 maart 2021 (primair besluit 1) heeft verweerder de toeslag die eiseres op grond van de Toeslagenwet (TW) ontving, herzien/ingetrokken over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 november 2020.
In het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de toeslag over de periode van 24 april 2018 tot en met 1 april 2019 en over de periode van 15 oktober 2019 tot en met 6 maart 2020 ingetrokken wordt. De toeslag over de periode van 7 maart 2020 tot en met 30 november 2020 wordt ook ingetrokken, maar dan omdat eiseres niet meer alleenstaand was in die periode. Verweerder heeft over de herziene periodes een bedrag van € 5.179,78 aan te veel betaalde toeslag van eiseres teruggevorderd.
21/6397
In het besluit van 9 maart 2021 (primair besluit 2) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.370,18.
Met het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 774,00.
Beide zaken
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
Eiseres ontvangt sinds 24 september 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een toeslag daarop. In juli 2017 heeft eiseres een wijziging in de leefsituatie gemeld, namelijk dat zij gehuwd is met [naam] . Met hem had ze al 2 kinderen en in 2018 is hun derde kind geboren. Op 7 maart 2020 verlaat ze de woning vanwege mishandeling door [naam] .
1.2
Op 28 maart 2020 meldt [naam] dat eiseres verschillende malen fraude zou hebben gepleegd (zorgverzekering, inboedelverzekering, ziekte voorwenden) en dat eiseres zonder dat te melden in het buitenland zou hebben verbleven en in fietsen zou handelen.
1.3
Verweerder heeft naar aanleiding van de meldingen onderzoek verricht. De inspecteur heeft op 19 november 2020 een gesprek met eiseres gevoerd. In dat gesprek verklaart eiseres dat zij met de handel in fietsen niets te maken heeft, dat dit allemaal door [naam] gebeurde. Hij gebruikte ook haar e-mailadressen en Marktplaats-account en hij had toegang tot haar bankrekening.
De inspecteur concludeert dat uit zijn onderzoek niet is gebleken dat eiseres zich heeft bezig gehouden met de verkoop van fietsen. Door [naam] zijn veel foto’s ingezonden, maar uit geen enkele blijkt dat eiseres zich zou bezighouden met fietsverkoop. Eiseres heeft foto’s overhandigd waarop [naam] staat met een aantal fietsen. Na de beëindiging van de relatie (7 maart 2020) zijn er geen advertenties meer geplaatst van fietsen of aanverwante artikelen.
1.4
Verweerder heeft bij besluit van 8 december 2020 de toeslag beëindigd per 1 december 2020.
1.5
Vervolgens heeft verweerder met het primaire besluit 1 de toeslag van eiseres herzien/ingetrokken over de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 november 2020. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder een boete van 25% van het benadelingsbedrag aan eiseres opgelegd.
1.5
In de brief van 6 oktober 2021 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de beslissing(en) te wijzigen. Verweerder vindt het aannemelijk dat [naam] in de periode van 24 april 2018 tot en met 6 maart 2020 fietsen verkocht via Marktplaats. In deze periode zijn zo’n 550 advertenties geplaatst in de rubrieken fietsen en brommers. Omdat er over deze periode geen gerede schatting is te maken wordt het recht op toeslag als niet vast te stellen beschouwd en daarom ingetrokken. Daarnaast is vanwege de gewijzigde leefvorm van eiseres de toeslag over de periode van 7 maart 2020 tot en met 30 november 2020 herzien en teruggevorderd. De intrekking/herziening van de toeslag over de periode van 1 april 2019 tot en met 14 oktober 2019 wordt niet uitgevoerd, omdat [naam] toen gedetineerd was in [land] . Het nieuwe vorderingsbedrag is € 5.179,78.
1.6
Vervolgens heeft verweerder de beslissingen op bezwaar genomen zoals vermeld onder het procesverloop.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert aan dat haar situatie onvoldoende is meegewogen in de besluitvorming. Eiseres stelt dat deze dusdanig heeft afgeweken van een reguliere situatie dat dit rechtvaardigt om bij eiseres in het geheel geen herziening door te voeren en daarmee niet terug te vorderen en geen boete op te leggen. Eiseres wijst er daarbij op dat zij volledige inzage heeft gegeven in de (vecht)scheiding die loopt. Eiseres en haar kinderen zijn jarenlang gebukt gegaan onder fysiek en mentaal geweld. Eiseres heeft gesteld dat zij zich nooit heeft bemoeid met de verkoop van spullen via Marktplaats en nimmer geld heeft gezien dat [naam] daaruit zou hebben ontvangen. Eiseres voert verder aan dat uit niets blijkt dat er daadwerkelijk geld is verdiend aan de verkoop van fietsen.
Eiseres voert verder aan dat zij in bezwaar voldoende naar voren heeft gebracht over de gewijzigde leefvorm waardoor zij meent dat dit geen voldoende reden is om de toeslagen te herzien en terug te vorderen.

Standpunt verweerder

3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden waarin eiseres zich bevond, hoe vreselijk ook, niet maken dat de besluiten onjuist zijn. Verder lijkt het onbegrijpelijk dat eiseres zich niet heeft bemoeid met de fietsenhandel, omdat in de detentieperiode van de partner de verkopen gewoon zijn doorgegaan. Volgens verweerder betekent dit dat eiseres wel degelijk ook zelf fietsen via Marktplaats heeft verkocht. Verder wijst verweerder erop dat de vier e-mailadressen die van Marktplaats werden ontvangen van eiseres waren. Verweerder komt echter niet ten nadele terug op de beslissingen op bezwaar.

Beoordeling rechtbank

4.1
De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage van deze uitspraak.
4.2
Volgens vaste rechtspraak is intrekking of herziening van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gevallen waarin het toekennen of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij destijds wel de juiste feiten had gekend (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2019:3712).
4.3
Bij besluiten tot herziening en terugvordering met terugwerkende kracht als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op verweerder rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het verweerder feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat als gevolg van het door eiseres niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 12 van de TW ten onrechte toeslag aan haar is verleend.
4.4
Met de bevindingen van de inspecteur heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat [naam] heeft gehandeld in fietsen. Gelet op het aantal advertenties op Marktplaats over te koop aangeboden fietsen (550 in een periode van een kleine twee jaar) moeten de activiteiten als handel waarmee geldelijk voordeel kan worden behaald worden beschouwd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:2797). Dat met deze handel niets zou zijn verdiend acht de rechtbank niet aannemelijk. De omstandigheid dat eiseres heeft verklaard dat zij niets van de opbrengst van de handel heeft gezien, maakt niet dat zij recht zou hebben gehouden op de toeslag. Voor het recht op toeslag zijn immers de inkomsten van zowel eiseres als haar toenmalige partner van belang.
4.5
Vaststaat dat eiseres verweerder niet heeft ingelicht over de fietsenhandel, terwijl zij wel bekend was met de fietsenhandel van haar toenmalige partner. Eveneens staat vast dat eiseres vanaf 7 maart 2020 niet langer een gezamenlijke huishouding voerde met [naam] en dat zij dat niet (tijdig) heeft gemeld aan verweerder. Eiseres heeft door geen melding te maken van de fietsenhandel en de verbreking van de gezamenlijke huishouding haar inlichtingenplicht geschonden.
4.6
Door het ontbreken van gegevens omtrent de verdiensten kan het recht op toeslag niet worden bepaald. Verweerder was daarom gehouden tot herziening over te gaan op grond van artikel 11a van de TW. Op grond van artikel 22 van de TW was verweerder voorts verplicht de te veel betaalde toeslag van eiseres terug te vorderen.
4.7
Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan verweerder had kunnen besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of terugvordering van de toeslag. Van dringende redenen in de zin van artikel 11a, tweede lid en artikel 20, vijfde lid, van de TW is slechts sprake indien door de intrekking of de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1523). Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat de omstandigheden van eiseres in de periode dat zij met [naam] samen was voor haar zwaar moeten zijn geweest lijdt geen twijfel, maar die zijn – gelet op het hiervoor beschreven criterium – onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van dringende redenen. Verder leidt ook de eerst ter zitting door eiseres aangevoerde grond dat de financiële gevolgen voor haar heel zwaar zijn, niet tot de conclusie dat dringende redenen moeten worden aangenomen, omdat een onderbouwing daarvan ontbreekt. Van dringende redenen kan daarom niet worden gesproken. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerder bij de invordering rekening dient te houden met de beslagvrije voet zodat eiseres een inkomen behoudt om in haar levensonderhoud te voorzien.
Boete
5. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat eiseres op de hoogte was van de fietsenhandel. Dat eiseres in het geheel niet kan worden verweten dat zij dit niet heeft gemeld, is niet gebleken. Ook de beëindiging van de samenleving heeft zij niet gemeld en ook daarvan is niet gebleken dat eiseres dat niet kan worden verweten. Er kan eiseres dan ook een verwijt worden gemakt van de schending van haar inlichtingenverplichting. De opgelegde boete van € 774,00 acht de rechtbank passend en evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over eiseres gebleken omstandigheden. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat verweerder rekening heeft gehouden met de omstandigheden waarin eiseres zich bevond en om die reden de verwijtbaarheid verminderd geacht heeft en de boete verder verlaagd heeft in verband met de draagkracht van eiseres.

Conclusie

6. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de herziening, de terugvordering en de boete in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage

Toeslagenwet

Artikel 6
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2 Op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 2, zevende lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op toeslag van belang kunnen zijn.
Artikel 20, eerste lid
De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Artikel 20, vijfde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.