ECLI:NL:RBNHO:2022:984

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/3286 en verder
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw gemeentehuis op Willemsoord te Den Helder

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuw gemeentehuis op Willemsoord te Den Helder. De rechtbank behandelde meerdere beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van verschillende eiseressen, waaronder Stichting Cultureel Erfgoed Den Helder en Erfgoedvereniging Heemschut. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder, dat op 6 juli 2021 een omgevingsvergunning verleende voor het transformeren van twee rijksmonumenten naar een gemeentehuis, inclusief sloopwerkzaamheden en het aanleggen van kabels. Eiseressen voerden aan dat het besluit in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende inspraak was geweest. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van de meeste eiseressen niet gegrond waren, maar verklaarde het beroep van eiser sub 7 gegrond, omdat verweerder niet adequaat had gereageerd op een ingediende zienswijze. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, waardoor de omgevingsvergunning zijn werking behield. De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning niet in strijd was met de relevante wet- en regelgeving, en dat de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig waren afgewogen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming en de noodzaak van een goede motivering van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers:
- HAA 21/3286, HAA 21/3484, HAA 21/3485, HAA 21/3486, HAA 21/3487, HAA 21/3488 en HAA 21/3489 (beroepen), en
- HAA 21/4378, HAA 21/4481 en HAA 21/5014 (verzoeken om voorlopige voorziening)
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 februari 2022 op de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1. Stichting Cultureel Erfgoed Den Helderte Julianadorp,
(gemachtigde: mr. E. Wiarda),
2. [eiseres 2]te [woonplaats 1] ,
3. [eiseres 3][woonplaats 2] ,
4. Erfgoedvereniging Heemschutte Amsterdam,
5. Stichting Helderse Botterste Den Helder,
6. Belangenvereniging Visbuurt Den Helder,te Den Helder,
7. [eiseres 7]te [woonplaats 2] ,
eiseressen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigden: mr. E.C.W. van der Poel en mr. S. Smit).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Zeestad C.V., te Den Helder

(gemachtigde: mr. J.C. Binnerts).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning onder voorschriften verleend voor het transformeren van de gebouwen 66 (rijksmonument) en 72 naar een gemeentehuis, het wijzigen van een rijksmonument (gebouw 66), het (gedeeltelijk) slopen in rijksbeschermd stadsgezicht (gebouwen 66 en 72) en het aanleggen van kabels (het project) op het perceel Willemsoord 66 en 72 te Den Helder.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseressen sub 1, 2 en 5 hebben tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening op
25 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres sub 1 is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam 1] . Eisers sub 2, 3 en 7 zijn verschenen. Eiseres sub 4 is vertegenwoordigd door [naam 2] . Eiseres sub 5 is vertegenwoordigd door [naam 3] . Eiseres sub 6 is vertegenwoordigd door [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 9] .
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Op 26 november 2021 heeft [naam 3] namens eiseres sub 5 nog een brief ingezonden. Op 13 januari 2022 heeft eiser sub 2 nog een brief ingezonden. Op 14 januari 2022 heeft [naam 2] namens eiseres sub 1 nog een brief ingezonden. Op 7 februari 2022 heeft [naam 4] namens eiseres sub 6 nog een brief ingezonden. Al deze brieven zijn na sluiting van het onderzoek ter zitting ingezonden. De inhoud van deze brieven geeft geen aanleiding het onderzoek te heropenen. De brieven blijven daarom buiten beschouwing. De brieven blijven wel in de dossiers opgenomen.

Overwegingen

Relevante wet- en regelgeving en inhoud van het project en het bestreden besluit
1. In de bijlagen zijn de relevante bepalingen opgenomen uit het bestemmingsplan Willemsoord 2012, de Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden 2015 (de Beleidsregels), de Inspraakverordening, de Referendumverordening gemeente Den Helder 2012 (de Referendumverordening), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), het Bouwbesluit 2012 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Het project voorziet in het verbouwen en herbestemmen van twee panden, een voormalige mastenloods (gebouw 66) en een voormalige zeilmakerij (gebouw 72), op het terrein Willemsoord tot een nieuw gemeentehuis. De gebouwen staan in het beschermd stadsgezicht “De Stelling Den Helder”, een rijksmonumentaal gebied met een bijzonder welstandsniveau. Gebouw 66 staat naast een scheepshelling waar oude boten worden gerepareerd.
De sloopwerkzaamheden aan Willemsoord 66 betreffen enkele wijzigingen in de gevels, interne wijzigingen aan de constructie en wanden en het verwijderen van de begane grondvloer. Het gebouw blijft bestaan.
De sloopwerkzaamheden aan Willemsoord 77 betreffen het strippen van het gebouw. De gevels, het dak, de binnenwanden en de begane grondvloer zullen worden verwijderd. De verdiepingsvloeren zullen gedeeltelijk worden verwijderd. De constructie, de kolommen en liggers blijven bestaan. Er worden nieuwe vloeren, gevels en een dak aangebracht.
3. Verweerder heeft ten behoeve van het project met toepassing van de artikelen 2.10, 2.11, 2.12, eerste lid, onder a en onder 2°, 2.15 en 2.16 van de Wabo een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
- bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo),
- het uitvoeren van een werk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo),
- het gebruiken van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo),
- het wijzigen van een rijksmonument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo),
- het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan is bepaald (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo), en
- het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo).
Aan het bestreden besluit ligt onder meer de Nota beantwoording zienswijzen (Nota zienswijzen) ten grondslag.
Formeel
Aanbestedingsprocedure
4.1
Eiseres sub 6 betoogt dat de opdracht aan derde-partij om het nieuwe gemeentehuis te ontwikkelen en bouwen niet volgens de Europeesrechtelijke aanbestedingsprocedures is geschied, waardoor overige handelingen die derde-partij ten behoeve van het project heeft verricht, waaronder het indienen van de aanvraag, niet rechtsgeldig zijn.
4.2
Zoals partijen ter zitting is voorgehouden dient de rechtbank te beoordelen of aangevoerde beroepsgronden, gelet op artikel 8:69a van de Awb, waarin het zogeheten relativiteitsvereiste is opgenomen, tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin degene die de beroepsgrond aanvoert door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van diegene die de beroepsgrond aanvoert.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat Europeesrechtelijke aanbestedingsregels kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van eiseres sub 6. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens deze door eiseres sub 6 aangevoerde beroepsgrond. De rechtbank ziet daarom af van inhoudelijke bespreking van die beroepsgrond.
Inspraak/Vooroverleg/Horen/Referendum
5.1
Eiser sub 2 betoogt dat er in het geheel geen inspraak voor bewoners is geweest. Eiseressen sub 3, 4 en 5 betogen dat geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met eigenaren en betrokkenen van de scheepsreparatiewerkplaatsen die in de directe nabijheid van de gebouwen 66 en 72 zijn gesitueerd. Volgens eiseres sub 6 en eiser sub 7 is sprake van strijd met de inspraakverordening en referendumverordening van de gemeente Den Helder.
5.2
De rechtbank stelt vast dat, gelet op artikel 3.10, eerste lid en onder d, van de Wabo, afdeling 3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) op de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is. Die procedure wordt gevolgd in het geval het gaat om activiteiten met belangrijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving en of waarbij de belangen van een groot aantal derden betrokken zijn.
Verweerder diende in het kader van deze voorbereidingsprocedure eenieder in de gelegenheid te stellen een zienswijze in te brengen op het ontwerpbesluit tot vergunningverlening (artikel 3.12, eerste en vijfde lid, van de Wabo). Dit heeft verweerder gedaan.
5.3
Van strijd met de Inspraak- en Referendumverordening is geen sprake. De Inspraakverordening ziet blijkens de artikelen 1 en 2 op inspraak inzake een beleidsvoornemen. Dat is het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het gaat daarbij niet om de vaststelling van concrete besluiten, maar om de vorming van het beleid waarop deze besluiten kunnen worden gebaseerd. Dat laatste is hier niet aan de orde. Een concreet besluit tot vergunningverlening van verweerder ligt voor.
Onderwerp van een referendum kan op grond van artikel 1a van de Referendumverordening een voorgenomen besluit van de raad zijn. Hier gaat het echter om een concreet besluit van verweerder.
Verweerder hoefde op grond van de Inspraak- en Referendumverordening dan ook geen inspraak aan bewoners te bieden alvorens een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning te kunnen nemen.
5.4
De betogen slagen niet.
Geen reactie op ingebrachte zienswijze
6.1
Eiser sub 7 betoogt dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op de door hem op 13 april 2021 tegen het ontwerpbesluit ingebrachte zienswijze.
6.2
Bij brief van 18 september 2021 heeft verweerder erkend dat de zienswijze van eiser sub 7 abusievelijk niet is meegenomen in de Nota zienswijzen. Volgens verweerder is eiser sub 7 hierdoor echter niet in zijn belangen geschaad, omdat de zienswijze van eiser sub 7 inhoudelijk overeenkomt met zienswijzen die door anderen zijn ingebracht en die inhouden dat geen sprake is van democratische besluitvorming en waarop in de Nota wel is gereageerd.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit, nu hij de zienswijze van eiser sub 7 niet heeft meegenomen in de Nota zienswijzen, in strijd met de op grond van artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:34, geen aanleiding dit aan het bestreden besluit klevende gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Dit betekent dat het beroep van eiser sub 7 reeds hierom gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal in het hierna volgende bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
Belangenverstrengeling
7. Het betoog van eiser sub 7 dat sprake is van belangenverstrengeling, omdat de heer [naam 9] , fractieleider van de [partij] , zakelijke belangen heeft op Willemsoord, faalt reeds omdat het niet is onderbouwd.
Aanhoudingsplicht
8.1
Eiseres sub 1 heeft ter zitting betoogd dat de aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo had moeten worden aangehouden, omdat van 17 mei 2021 tot en met 28 juni 2021 het “Paraplubestemmingsplan Parkeren 2021” ter inzage heeft gelegen. De aanvraag had volgens eiseres sub 1 ook aan dat bestemmingsplan moeten worden getoetst.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat artikel 3.3 van de Wabo niet van toepassing is. Aanhouden is op grond van artikel 3.3 Wabo namelijk uitsluitend verplicht “indien er geen grond is de vergunning te weigeren”. Of dat het geval is dient aan de hand van de aanvraag om vergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wabo te worden bepaald. De weigeringsgronden voor die activiteit zijn opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. In dit geval is het project in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.10, eerste lid en onder c, van de Wabo). Artikel 3.3 van de Wabo is uitsluitend van toepassing op een project als dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Van verplichte aanhouding op grond van artikel 3.3 van de Wabo is in dit geval dus geen sprake.
8.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Materieel
Algemeen
9.1
Eiser sub 7 betoogt dat verweerder (materieel) niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de raad van de gemeente Den Helder nog geen besluit had genomen over de locatie van het nieuwe gemeentehuis.
9.2
Verweerder heeft ten behoeve van het afwijken van het bestemmingsplan vanwege de hoogte van gebouw 77 toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2°, van de Wabo. Bij het toepassen van die bepaling is, anders dan bij het toepassen van 2.12, eerste lid, onder a en onder 3°, van de Wabo het geval kan zijn, geen inmenging van de raad door middel van afgifte van een verklaring van geen bedenkingen vereist als bedoeld in artikel 2.27 Wabo. Ook is geen locatiebesluit van de raad nodig. Niet is gesteld dat artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2°, van de Wabo in dit geval niet kon worden toegepast en uit de hierna volgende rechtsoverwegingen blijkt ook dat verweerder dat artikel heeft kunnen toepassen, omdat het project uitsluitend wat betreft de hoogte van gebouw 77 in strijd is met het bestemmingsplan. De raad hoefde op grond van de Wabo dus niet in te stemmen alvorens verweerder vergunning kon verlenen.
9.3
De beroepsgrond slaagt niet.
I. Activiteit bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo)
Welstand
10.1
Eiser sub 2 betoogt dat in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de Gemeentelijke Adviescommissie Omgevingskwaliteit (GAO) een te zwaar gewicht is toegekend aan het belang bij verlening van de omgevingsvergunning.
10.2
In het bestreden besluit is vermeld dat het beoogde project is gesitueerd in het gebied waarvoor op grond van de Welstandsnota 2015/Herziening 2020 de gebiedscriteria van het gebied “De Stelling” gelden. Voor het gebouw 66, dat een rijksmonument is, gelden daarnaast de objectcriteria “monumenten en beeldbepalende panden”. De aanvraag om omgevingsvergunning is voorgelegd aan de GAO. De GAO heeft op 5 november 2020 een pre-advies uitgebracht en op 7 januari 2021 een definitief advies. In haar laatste advies is zij akkoord gegaan met het project. Zij heeft geoordeeld dat het project aan redelijke eisen van welstand voldoet. Volgens verweerder is het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Verweerder heeft het advies overgenomen.
10.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2046, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Daarvan is in dit geval geen sprake.
10.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Bouwbesluit 2012
11.1
Eiseressen sub 3 en 5 betogen dat de thermische isolatie van het gebouw 66 niet voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 daaraan stelt. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vrijstellingsbepaling van artikel 1.13 van het Bouwbesluit 2012 kan worden benut. Voorts betogen zij dat de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen geluidseisen inzake het binnenniveau niet worden gehaald. Er geldt een grens van maximaal 40 dB(A), maar deze bedraagt volgens eiseressen sub 3 en 5 120 dB(A).
11.2
De door eiseressen sub 3 en 5 ingeroepen normen uit het Bouwbesluit 2012 strekken tot bescherming van de belangen van personen die in de gebouwen 66 en 72 zullen verblijven. De normen strekken daarmee kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiseressen sub 3 en 5. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens deze door eiseressen sub 3 en 5 aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank ziet daarom af van inhoudelijke bespreking van die beroepsgronden.
II. Activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo)
12. Ter plaatse van het project vigeert op basis van artikel 5.1 van de planregels van het bestemmingsplan “Willemsoord 2012” onder meer de bestemming “Gemengd”. Op basis van de bestemming “Gemengd” zijn ter plaatse onder meer maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige objecten toegestaan.
13. In het bestreden besluit is vermeld dat het project uitsluitend wat betreft de bouwhoogte van gebouw 72 in strijd is met het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter. De bestaande, eerder vergunde hoogte betreft 12,80 meter en overschrijdt reeds deze hoogte. Bij het verbouwen van gebouw 72 wordt het dak geïsoleerd, waardoor een gedeelte van het dak een maximale hoogte zal hebben van 13,30 meter. De afwijkende hoogte heeft volgens verweerder niet tot gevolg dat het straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast. Verweerder acht de nieuwe hoogte passend in de schaal van de omgeving. De hoogte heeft volgens verweerder geen nadelige invloed op de monumentale waarde van de omgeving en het beschermd Stadsgezicht. Het project is stedenbouwkundig en ruimtelijke aanvaardbaar, aldus verweerder.
14. Verweerder heeft ten behoeve van het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor, omgevingsvergunning verleend voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft hierbij blijkens het bestreden besluit tevens acht geslagen op de Beleidsregels.
Planregels onverbindend
15.1
Eiseres sub 1 betoogt dat de onderdelen c (“dienstverlening in niet geluidgevoelige gebouwen”) en i (“maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige objecten”) van artikel 5.1 van de planregels onverbindend zijn. De raad van de gemeente Den Helder heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan namelijk verzuimd te onderzoeken of functies ten behoeve van kantoor, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk waren gelet op de naaste omgeving waar sprake is van bedrijfsactiviteiten, zoals een scheepswerf.
Ten eerste is het gebouw 73, dat op zeer korte afstand van de gebouwen 66 en 72 is gelegen, in overeenstemming met het bestemmingsplan in gebruik als scheepswerf. Aannemelijk is dat sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder bij de gebouwen 66 en 72 als gevolg van dit gebruik. Aldus is sprake van een onaanvaardbare functiemenging in het bestemmingsplan. Hiernaar is ten onrechte geen onderzoek verricht.
Daarnaast liggen de gebouwen 66 en 72 in de directe nabijheid van de Zeedokschutsluis, waarvan onder meer schepen gebruik maken die gevaarlijke stoffen vervoeren. De raad van de gemeente heeft geen onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid. In geval van rijksvaarwegen geldt een vrijwaringszone van 25 meter. Het gebouw 72 ligt daarbinnen. Hoewel het hier om een provinciale vaarweg gaat, kan naar analogie ook een zone van 25 meter worden toegepast.
Ten slotte ligt aan het bestemmingsplan geen adequate parkeerbalans ten grondslag. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is ten onrechte geen berekening gemaakt van het benodigde aantal parkeerplaatsen, waardoor bij elke aanvraag om omgevingsvergunning aan de parkeernormen opgenomen in bijlage 1 van het bestemmingsplan moet worden getoetst. Eiseres sub 1 verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.
De planregels zijn volgens eiseres sub 1 aldus in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
15.2
De rechtbank overweegt dat in deze procedure geen besluit van de raad tot vaststelling van een bestemmingsplan aan de orde is. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning is getoetst, is onherroepelijk. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
De verbindendheid van een planregel kan in deze procedure slechts bij wijze van exceptieve toetsing aan de orde komen. Exceptieve toetsing van een besluit van algemene strekking houdt in dat het besluit buiten toepassing blijft indien het in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het bevoegd gezag om de verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit van algemene strekking betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter heeft daarbij niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen en heeft ook overigens daarbij terughoudendheid te betrachten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1664.
15.3
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in zijn uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:230 inzake de vaststelling van het bestemmingsplan “Willemsoord” heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan uit een oogpunt van geluidbelasting geen onaanvaardbare gevolgen heeft. De Afdeling heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapport “Milieu onderzoek m.e.r. Willemsoord: wegverkeerslawaai, cumulatie en luchtkwaliteit”, uitgebracht door dGmR op 7 oktober 2009, volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting binnen het plangebied ten hoogste 57 dB bedraagt. Eiseres sub 1 heeft de inhoud van dat rapport niet concreet gemotiveerd bestreden, zodat er (ook thans) geen aanleiding is de uitkomsten van dat rapport voor onjuist te houden,
Dat, naar eiseres sub 5 ter zitting heeft gesteld, de feitelijke situatie ter plaatse op voor het bepalen van de geluidbelasting relevante punten is gewijzigd ten opzichte van die ten tijde van het opstellen van het rapport van 7 oktober 2009, maakt dit niet anders. In het kader van de exceptieve toets moet de rechtbank namelijk (terughoudend) beoordelen of het bevoegd gezag, de raad, ten tijde van het nemen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de verschillende belangen op juiste wijze tegen elkaar heeft afgewogen op basis van de situatie zoals die destijds aan de orde was.
15.4
De rechtbank stelt verder vast dat in paragraaf 5.5 van de toelichting van het bestemmingsplan is ingegaan op het aspect externe veiligheid. Blijkens de toelichting heeft dGmR in het rapport “Ontwikkelingsplan Willemsoord, Den Helder. Onderzoek Externe Veiligheid” van 12 november 2012 beoordeeld of de ontwikkelingen in het plan Willemsoord zijn gelegen binnen het invloedsgebied van bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen en heeft dGmR geconcludeerd dat dat niet het geval is. Daarnaast heeft dGmR wat betreft het transport van gevaarlijke stoffen geconstateerd dat het plangebied niet is gelegen binnen de normcontour van het plaatsgebonden risico en dat het groepsrisico meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde ligt. De geringe toename van het groepsrisico is verantwoord in het document “Verantwoordingsparagraaf bestemmingsplan ‘Willemsoord 2012” van 20 november 2012 dat als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan is gevoegd. Eiseres sub 1 heeft de inhoud van het rapport van dGmR van 12 november 2012 en het verantwoordingsdocument van 20 november 2012 niet concreet gemotiveerd bestreden, zodat geen grond is voor het oordeel dat het bestemmingsplan wat betreft het aspect externe veiligheid niet zorgvuldig zou zijn voorbereid of ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd.
15.5
Wat betreft parkeren volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1668, dat de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingplan dient te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en hoe de door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden.
In de paragrafen 2.4.10 en 2.4.11 van de toelichting van het bestemmingsplan is ingegaan op het aspect parkeren. Daarin is aangegeven dat in het bestemmingsplan parkeernormen worden opgenomen zoals die volgen uit de op basis van de CROW uitgegeven richtlijnen vastgestelde Nota Bouwen en parkeren 2011-2016. Aangegeven is dat bouwplannen die binnen het bestemmingsplan passen moeten voldoen aan deze parkeernormen.
Verwezen is verder naar de “Parkeervisie Den Helder. Hoofdlijnen van het parkeerbeleid” van 3 juni 2009. De parkeervisie heeft betrekking op de stad Den Helder. Het centrale thema binnen de parkeervisie is het parkeren in het centrum en omliggende wijken. In de Parkeervisie is rekening gehouden met de parkeernormen zoals die zijn vastgesteld in de Nota Bouwen en parkeren. Aangegeven is dat het nieuwe parkeerareaal voldoende parkeerruimte moet bieden voor de huidige parkeerbehoefte en voor de nieuwe ontwikkelingen en dat dit in de parkeerbalans voor de nieuwe situatie wordt getoetst.
Een van de doelen is het betrekken van Willemsoord bij het centrum. Daarom is, zo staat in de toelichting vermeld, het toedelen van parkeerruimte voor het centrum op Willemsoord legitiem. In de parkeerbalans is daarom rekening gehouden met een aantal van 150 parkeerplaatsen voor centrumbezoek.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende acht heeft geslagen op het aspect parkeren en dat het bestemmingsplan op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De verwijzing door eiseres sub 1 naar de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452 werpt hierop geen ander licht, omdat deze uitspraak geen betrekking heeft op parkeren.
15.6
De betogen slagen niet. Er is geen grond voor het oordeel dat onderdelen van artikel 5.1 van de planregels buiten toepassing moeten blijven.
Omvang strijd met het bestemmingsplan
16.1
Eiseressen sub 1, 2, 3, 4, 5 en 6 betogen dat verweerder niet heeft onderkend dat het project op meer punten in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Willemsoord 2012 dan alleen de bouwhoogte van het gebouw 72.
Volgens eiseressen is het project in de eerste plaats (ook) in strijd met artikel 5.3, aanhef, onder d en onder 1 en 2, van de planregels, omdat het project voorziet in de realisatie van kantoorfuncties met een vloeroppervlak per vestiging van meer dan 500 m2 en een totaal vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 binnen de bestemming “Gemengd”.
Volgens eiser sub 2 en eiseres sub 5 is het project voorts in strijd met het bestemmingsplan, omdat het gemeentehuis een geluidsgevoelig gebouw is. Gedurende een langere periode van de dag zullen er namelijk personen in het gemeentehuis verblijven die een zekere bescherming behoeven.
Verder voldoet het project volgens eiseressen sub 1, 2, 3, 4 en 5 niet aan de parkeernormen zoals deze zijn vervat in Bijlage 1 Parkeernormen waarnaar in artikel 5.3, aanhef en onder e, van de planregels is verwezen. Volgens eiseressen is in de bestaande situatie, mede gelet op wat in de Parkeervisie is vermeld die in de toelichting op het bestemmingsplan is aangehaald, reeds sprake van een tekort aan (overloop) parkeerplaatsen van 150 à 160. Daar komt nog een extra behoefte aan parkeerplaatsen als gevolg van het project bij van 183 parkeerplaatsen, waardoor een tekort van 343 parkeerplaatsen ontstaat.
Daarnaast is volgens eiser sub 3, 4 en 5 sprake van strijd met de toelichting behorende bij het bestemmingsplan waarin als uitgangspunt is opgenomen dat het gebouw 66 een nautische bestemming krijgt en dat een van de uitgangspunten van de gebiedsontwikkeling is dat het stadsbestuur in het centrum wordt gevestigd.
16.2
In het bestreden besluit is vermeld dat een gemeentehuis een maatschappelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.50 van de planregels betreft omdat het een voorziening is ten behoeve van openbare dienstverlening en geen geluidsgevoelig object betreft. Daarmee voldoet de functie van gemeentehuis aan artikel 5.1, aanhef en onder i, van de planregels, aldus verweerder.
In het bestreden besluit en de Nota zienswijzen is verder vermeld dat op grond van artikel 5.3, aanhef en onder e, van de planregels moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn vervat in Bijlage 1 van het bestemmingsplan, uitgaand van de kolom “schil”. Voor dienstverlening wordt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per bruto vloeroppervlakte (bvo) gehanteerd. De parkeervraag van het te realiseren gemeentehuis bedraagt volgens verweerder 167 parkeerplaatsen. Deze vraag is gebaseerd op oppervlakteberekeningen van de aanvraag van 6.928 m2 bvo, een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo en de aanwezigheidspercentages zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De huidige parkeervraag van het gebouw 72 bedraagt 21 parkeerplaatsen, de huidige parkeervraag van het gebouw 66 fluctueert sterk en stelt verweerder daarom op 0 parkeerplaatsen. Dit betekent dat de parkeervraag ten gevolge van het project met netto 146 parkeerplaatsen stijgt. De bezetting vanwege overige functies bedraagt op werkdagen/werktijden maximaal 32 motorvoertuigen waar het stadhuis wordt gevestigd. De parkeervraag bedraagt daarmee 178 parkeerplaatsen. In het inrichtingsplan zijn 183 parkeerplaatsen opgenomen. Hieruit blijkt, aldus verweerder, dat voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is op het naastgelegen parkeerterrein. Verder is aangegeven dat Willemsoord een overloopgebied is, waarbij 150 parkeerplaatsen voor het centrum zijn gereserveerd. De potentiële overloop is volgens verweerder alleen aan de orde op tijdstippen waarop geen tot weinig parkeervraag vanuit het gemeentehuis is, zoals in het weekend en buiten kantoortijden. Uit de tabellen 2, 3 en 4 van de onderbouwing ten behoeve van het parkeren valt op te maken dat er dan voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is, aldus verweerder.
16.3
De rechtbank stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:823, voorop dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een project in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting heeft in zoverre betekenis, dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende regels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn.
16.4
Het begrip “maatschappelijke voorziening” is in artikel 1.50 van de planregels gedefinieerd als onder meer een voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening. Het begrip “openbare dienstverlening” is niet gedefinieerd in de planregels, zodat moet worden bezien wat daaronder in het normaal spraakgebruik moet worden verstaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ8457 kan worden opgemaakt dat volgens het normaal spraakgebruik onder “openbare dienstverlening” wordt verstaan dienstbaar zijn aan het publiek. Uit de context waarin het begrip “openbare dienstverlening” in artikel 1.50 van de planregels voorkomt, kan verder worden afgeleid dat de planwetgever dienstverlening voor ogen heeft gehad, waarbij sprake is van een rechtstreekse relatie met het publiek. Een gemeentehuis betreft een functie die dienstbaar is aan het publiek en waarbij sprake is van een rechtstreekse relatie met het publiek. Daarmee is een gemeentehuis aan te merken als een maatschappelijke voorziening en dus als een functie die binnen het bestemmingsplan past.
16.5
De rechtbank overweegt verder dat op basis van artikel 5.1 van de planregels maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige objecten, zijn toegestaan. Wat onder het begrip “geluidsgevoelig object” moet worden verstaan, blijkt uit achtereenvolgens artikel 1.36 van de planregels, artikel 1 van de Wgh en artikel 1.2 van het Bgh. Een gemeentehuis is niet aan te merken als een woning als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Evenmin kan een gemeentehuis worden aangemerkt als ander geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Wgh gelezen in samenhang met artikel 1.2 van het Bgh. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3727 volgt dat de Wgh en het Bgh voorzien in een uitputtende regeling ten aanzien van geluidsgevoelige objecten waaraan bescherming toekomt tegen geluidhinder in de gevallen waarop de wet ziet. Nu een gemeentehuis daarin niet is genoemd, is het geen geluidsgevoelig object.
16.6
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het project volgens hem voldoet aan de parkeernormen waarnaar in artikel 5.3, aanhef en onder e, van de planregels is verwezen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder concreet heeft uiteengezet op welke wijze hij de parkeerbehoefte die het project genereert heeft berekend. Verweerder heeft voorts aan de hand van tabellen, in samenhang bezien met de in het bestemmingsplan, opgenomen aanwezigheidspercentages uitgelegd waarom de behoefte aan 150 parkeerplaatsen voor gebruikers van centrumvoorzieningen de parkeerbehoefte die het project genereert niet doorkruist. Eiseressen hebben de parkeerberekening van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de uitkomsten van die berekening voor onjuist te houden.
16.7
Gelet op het voorgaande volgt uit de planregels en de verbeelding, in samenhang bezien, duidelijk dat ter plaatse maatschappelijke voorzieningen, niet geluidsgevoelige objecten, zijn toegestaan en is ook duidelijk wat daaronder moet worden verstaan. Aan de toelichting komt in dit kader, anders dan eiseressen sub 3, 4 en 5 hebben verondersteld, dan ook geen betekenis toe. Dit betekent dat dus niet is vereist dat binnen de bestemming “Gemengd” te realiseren functies een nautisch karakter hebben, zoals in de toelichting wordt nagestreefd.
16.8
Gelet op het voorgaande wordt als gevolg van de realisering van het project, anders dan eiseressen hebben verondersteld, geen heel forse inbreuk op het geldende planologische regime gemaakt. De strijdigheid met het bestemmingsplan heeft slechts betrekking op een overschrijding van de maximale bouwhoogte inzake gebouw 72 met 1,30 meter (de bouwregels). Het project is niet in strijd met de bestemming “Gemengd” (de gebruiksregels).
16.9
De betogen slagen niet.
17. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken beleidsruimte. De rechtbank toetst dan of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen omgevingsvergunning voor die activiteit gebruiken te verlenen. Dit is een terughoudende toets.
Strijd met kruimelbeleid
18.1
Eiseres sub 1 betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.1 van de Beleidsregels. Verweerder heeft ten behoeve van de overschrijding van de maximale bouwhoogte van 12,00 meter met 1,30 meter inzake gebouw 72 toepassing gegeven aan artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor. Verweerder heeft evenwel in strijd met de Beleidsregels niet geanticipeerd op een nieuw bestemmingsplan. Bij de afweging om omgevingsvergunning te verlenen diende verweerder op grond van de Beleidsregels na te gaan of het project zou passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en te anticiperen op de nieuwe situatie. Niet gebleken is dat verweerder aan de Beleidsregels heeft getoetst.
18.2
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is verwezen naar de Beleidsregels. Aangegeven is dat er geen nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is. Ook is volgens verweerder geen sprake van bestaand ruimtelijk beleid. Verweerder heeft aldus zichtbaar aan de Beleidsregels getoetst. Dat geen sprake is van ruimtelijk beleid brengt niet met zich dat het project daarom in strijd is met de Beleidsregels.
18.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Visiedocument/Nota cultuurhistorische waarden/Waarde gebied/Huurovereenkomst
19.1
Eiser sub 2 betoogt, onder verwijzing naar de uitgangspunten die zijn opgenomen in het in de toelichting bij het bestemmingsplan genoemde Visiedocument en de Nota cultuurhistorische waarden, dat de komst van het gemeentehuis de teloorgang van alle nautische bedrijvigheid en beleving evenals de monumentale status van het gebied inluidt. Er moet zorgvuldig worden omgegaan met cultuurhistoriën, aantasting door sloop of herbestemming van historische waardevolle (nautische) gebouwen moet worden voorkomen.
Eiseressen sub 3 en 5 betogen verder dat in een huurovereenkomst uit 2003 die met [bedrijf 1] B.V. (voor tien jaar) is gesloten voor het gebruik van het gebouw 66 de restrictie is opgenomen dat het gebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor nautische doeleinden.
Ook volgens eiseres sub 6 past het project niet in het maritieme, monumentale, nautische en historische beeld. Er is sprake van verrommeling van het gebied en aantasting van het karakter van de gebouwen.
19.2
Uit het voorgaande volgt dat het project uitsluitend wat betreft de hoogte van gebouw 72 in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat de door verweerder te verrichten belangenafweging om te beoordelen of hij bereid is omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan te verlenen uitsluitend in dat licht dient plaats te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan, zoals ook verweerder betoogt, niet worden gezegd dat als gevolg van het toestaan van een 1,30 meter hoger gebouw dan het bestemmingsplan toestaat het monumentale en nautische karakter van het gebied op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
19.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluid, geur, stof en (scheepvaart)verkeer
20.1
Eiseressen sub 3, 4 en 5 betogen verder dat als gevolg van het project geluid-, stof- en geurveroorzakende (herstel)werkzaamheden (aan schepen) op de kaden en scheepshelling in de directe nabijheid van het project niet meer kunnen worden uitgevoerd omdat daardoor onaanvaardbare hinder ontstaat. Er is sprake van onvoldoende afstand tussen die activiteiten en de gebouwen 66 en 72. Dit leidt tot verlies van 4000 m2 aan werkplaatsen voor herstel- en restauratiewerkzaamheden. Groot onderhoud van schepen wordt daardoor onmogelijk. Volgens eiseres sub 5 is ook geen onderzoek verricht naar de gevolgen van de omvaarroute van het scheepvaartverkeer.
Eiseressen sub 2 en 6 betogen daarnaast dat het project leidt tot een zeer ernstige toename van verkeershinder en tot vergroting van de verkeersonveiligheid in de buurt rondom het beoogde gemeentehuis. De toename van verkeershinder leidt tot een toename van geluidshinder, een verzwaring van de belasting voor het milieu en de gezondheid van met name direct omwonenden alsmede tot verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten.
20.2
De rechtbank overweegt dat in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn aspecten als geluid en verkeer al betrokken. Nu in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan de planologische afweging om te voorzien in de functie “Gemengd” op Willemsoord reeds heeft plaatsgevonden en het project daarin geen enkele verandering teweegbrengt - het wijkt immers slechts wat betreft de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouw 72 af van het bestemmingsplan -, heeft verweerder terecht de reeds in het bestemmingsplan vastgestelde en toegestane ontwikkeling in het kader van de aanvraag om de voorliggende omgevingsvergunning niet opnieuw op gevolgen getoetst.
20.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Afstand bewoners tot gemeentehuis
21.1
Eiseres sub 6 betoogt voorts dat de belangen van met name de bewoners uit Julianadorp ernstig worden geschaad als gevolg van het project. Deze bewoners moeten bestuurders en politici makkelijk kunnen bereiken, maar de afstand naar het gemeentehuis wordt vergroot van 3 naar 8 kilometer, zonder dat sprake is van goede openbaar vervoer-verbindingen.
21.2
Eiseres sub 6 behartigt blijkens haar statuten de belangen van de bewoners van de Visbuurt uit Den Helder en niet de belangen van bewoners uit Julianadorp. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens deze door eiseres sub 6 aangevoerde beroepsgrond. De rechtbank laat de beroepsgrond daarom buiten bespreking.
Uit te werken bestemming “Gemengd - uit te werken bestemming”
22.1
Eiser sub 2 betoogt daarnaast dat als gevolg van het project de uit te werken bestemming “Gemengd - uit te werken bestemming” (artikel 8), welke bestemming direct grenst aan het projectgebied, niet meer kan worden geëffectueerd, omdat het project de ter plaatse voor die uitwerking benodigde parkeercapaciteit opslokt.
22.2
De rechtbank overweegt als volgt. De strijdigheid met het bestemmingsplan is in dit geval gelegen in de hoogte van het gebouw 72. De hoogte van het gebouw 72 beïnvloedt de haalbaarheid van de naast het projectgebied gesitueerde uit te werken bestemming echter niet, zodat verweerder hier bij het verrichten van een belangenafweging geen rekening mee heeft hoeven houden.
22.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieve locatie
23.1
Eiser sub 2 betoogt dat de locatie Verkeerstoren ( [bedrijf 2] ) een betere locatie was geweest voor het project. De locatie is beschikbaar en deels al in gebruik als gemeentekantoor. Ook is op die locatie voldoende ruimte voor de gewenste parkeercapaciteit.
23.2
De rechtbank overweegt als volgt. De strijdigheid met het bestemmingsplan is in dit geval gelegen in de hoogte van het gebouw 72. Dit betekent dat verweerder bij het verrichten van een belangenafweging geen rekening heeft hoeven houden met de keuze voor de locatie van het gebouw als zodanig. Het bestemmingsplan laat een gemeentehuis op de projectlocatie immers, zoals ook uit het vooroverwogene volgt, toe. Bovendien dient verweerder te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend.
23.3
De beroepsgrond slaagt niet
Financiële/Economische uitvoerbaarheid
24. Voor zover eiseres sub 6 heeft bedoeld te betogen dat het project niet economisch en financieel uitvoerbaar is, omdat het project buiten het Uitwerkingsplan Stadshart 2007 valt en verweerder daarmee voor honderd procent verantwoordelijk is voor het project, faalt dat betoog. Verweerder heeft omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo. Voor die gevallen schrijft artikel 5.20 van het Bor niet voor dat overeenkomstig artikel 3.1.6, eerste lid en onder f, van het Bro moet zijn voorzien in een toelichting waarin onder meer de inzichten over de uitvoerbaarheid zijn neergelegd.
III. Activiteit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo)
25.1
Eiseressen sub 2, 3 en 5 betogen dat het culturele erfgoed ter plaatse onherstelbare schade oploopt als gevolg van het project. Volgens eiser sub 3 heeft de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in haar beoordeling de cultuurhistorische gevolgen van het project niet beschouwd en heeft zij in strijd met haar eigen advies met nummer 2008-1140 geadviseerd. Voorwaarde voor aanpassingen aan het gebouw was dat de cultuurhistorische, maritieme identiteit en kwaliteit ervan behouden zouden blijven. De onafhankelijke maritieme cultuurhistorische samenhang tussen de gebouwen 66 en 72 en gebouw 73 en de Medemblikker loods is noodzakelijk voor de identiteit van de werf en het onderhoud van schepen.
Eiseres sub 4 betoogt verder dat uit het RCE advies van 25 februari 2021 blijkt dat het project op gespannen voet staat met de monumentale waarden. Problematisch zijn in dit kader volgens haar de toegangen en daglichten in de gevels alsmede de aantasting van de interne structuur van het gebouw. Deze kenmerkt zich nu door openheid, maar bestaat straks uit kleine ruimtes. De RCE heeft volgens eiseres sub 4 daarnaast ten onrechte niet de gevolgen betrokken voor de noodzakelijke aanpassingen inzake de infrastructuur voor de bereikbaarheid. De rijkswerf lijdt groot identiteitsverlies en de nautische werkzaamheden op de kaden en de hellingbaan worden onmogelijk gemaakt.
25.2
Het vereiste van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo bij het wijzigen van een beschermd monument strekt tot bescherming van de monumentale waarden van als beschermd monument aangewezen panden. Dit vloeit voort uit artikel 2.15 van de Wabo, waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.
25.3
Verweerder heeft op basis van artikel 6.4 van het Bor de RCE om advies gevraagd, alsmede op basis van de Erfgoedverordening de GAO. De RCE heeft op 25 februari 2021 een positief advies uitgebracht, de GAO op 7 januari 2021.
De RCE heeft overwogen dat het project voorziet in de vestiging van het gemeentehuis en de inpassing van een ontvangstruimte, raadzaal, fractiekamers en werkruimtes omvat. Ten behoeve van de toegankelijkheid en daglichttoetreding zijn nieuwe openingen in gevels voorzien en zal de interne structuur die zich nu nog kenmerkt door indrukwekkende openheid voor een belangrijk deel worden opgedeeld in kleinere ruimtes. De monumentale waarden zijn volgens de RCE evenwel voldoende zorgvuldig als uitgangspunt genomen. De RCE neemt hierbij in aanmerking dat nieuwe gevel- en dakvensters tot een minimum zijn beperkt, deze grotendeels uit het zicht blijven en zijn gebaseerd op posities waar zich ook eerder vensters bevonden. Het gesloten karakter van de oostgevel blijft bovendien onaangetast. Wat betreft het interieur wordt de bestaande structuur zo veel mogelijk onaangeroerd gelaten. Door de vele nieuwe wanden en plafonds verandert de ruimtebeleving wel sterk, maar door een van de vier beuken geheel vrij te houden blijft de schaal en ruimtelijkheid van het gebouw volgens de RCE toch beleefbaar. Verder past de herbestemming van de gebouwen 66 en 72 in een bredere ontwikkeling om stadsfuncties op Willemsoord onder te brengen. Hierbij dient wel aandacht te blijven bestaan voor een balans tussen deze nieuwe functies en het bijzondere karakter van deze plek die voortkomt uit de maritieme geschiedenis. De RCE acht de in dit kader gedane toezegging dat de bij het monument behorende scheepshelling ten oosten van gebouw 66 in functie blijft van groot belang.
25.4
De RCE heeft in haar advies gemotiveerd uiteengezet waarom de monumentale waarden voldoende zorgvuldig als uitgangspunt zijn genomen. Eiseressen hebben het advies van de RCE naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gemotiveerd bestreden. Zij hebben ook geen tegenrapport overgelegd van een deskundig te achten partij. Verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van het advies van de RCE en dit advies ten grondslag mogen leggen aan de verlening van de omgevingsvergunning voor deze activiteit. Het advies dat het GAO in dit verband heeft uitgebracht, is daarnaast niet bestreden door eiseressen.
25.5
De betogen slagen niet.
IV. Activiteit het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo)
26.1
Eiser sub 2 betoogt dat de gebouwen 66 en 72 in een beschermd stadsgezicht zijn gelegen en dat, ook volgens het bestemmingsplan, uitgangspunt is dat de cultuurhistorische en monumentale waarden niet worden aangetast. Het project tast die waarden echter aan alsook de betekenis van het gebied.
26.2
In het bestreden besluit is vermeld dat een omgevingsvergunning voor deze activiteit slechts kan worden geweigerd indien naar het oordeel van verweerder niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Het gebouw 66 blijft bestaan. Het gebouw 72 wordt gedeeltelijk gesloopt, maar ook gedeeltelijk verbouwd. Het gedeeltelijk slopen van het gebouw 72 is nodig om een nieuwe invulling aan het gebouw te kunnen geven. De GAO heeft daarnaast een positief advies gegeven met betrekking tot het project.
Volgens verweerder is voldoende aannemelijk dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk zal worden gebouwd en kan de omgevingsvergunning voor deze activiteit niet worden geweigerd.
26.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het, gelet op het voorgaande, aannemelijk is dat op de plaats van het deels te slopen gebouw 72 een nieuw bouwwerk zal worden gebouwd. Derde-partij heeft ter zitting ook verklaard gebruik te zullen maken van de omgevingsvergunning en dat de werkzaamheden reeds zijn aangevangen.
Aantasting van de cultuurhistorische en monumentale waarden van het gebied, nog los van de vraag of daarvan sprake is, vormt geen weigeringsgrond voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor deze activiteit.
26.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
27. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de omgevingsvergunning zijn werking behoudt.
28. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiseressen sub 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ongegrond.
29. Al hetgeen eiseressen overigens hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Griffierecht
30. Omdat de rechtbank het beroep van eiser sub 7 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser sub 7 het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
31.1
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser sub 7 gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot de kosten aan reiskosten per openbaar vervoer per bus/trein (2e klasse) van [woonplaats 2] naar Haarlem en terug op € 29,60.
31.2
Voor een veroordeling in de door eiseressen sub 1, 2, 3, 4, 5 en 6 gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.
Voorlopige voorzieningen
32. Omdat de beroepen van eiseressen sub 1, 2 en 5 gelet op het voorgaande ongegrond zijn, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst de daartoe strekkende verzoeken van deze eiseressen daarom af.
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

HAA 21/3286, HAA 21/3484, HAA 21/3485, HAA 21/3486, HAA 21/3487, HAA 21/3488 en HAA 21/3489 (beroepen)
De rechtbank
- verklaart de beroepen van eiseressen sub 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ongegrond;
- verklaart het beroep van eiser sub 7 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiser sub 7 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 7 tot een bedrag van
€ 29,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. L.M. Kos en
mr. T.J.H. Verstappen, leden, in aanwezigheid van mr.W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
HAA 21/4378, HAA 21/4481 en HAA 21/5014 (verzoeken om voorlopige voorziening)
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van
eiseressen sub 1, 2 en 5 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
voorzitter/voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij op het beroep is beslist, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voor zover bij deze uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist staat daartegen geen rechtsmiddel open.
BIJLAGE
Bestemmingsplan Willemsoord 2012
In de planregels wordt verstaan onder:
1.36
geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.5
maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (sociaal)medische, (sociaal)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven zoals bedoeld in artikel 12.2;
b. detailhandel;
c. dienstverlening in niet geluidgevoelige gebouwen;
d. horeca van categorie 5;
e. evenementen van type 2, 3 en 4;
f. kantoor;
g. automatenhal;
h. scheepsreparatiebedrijven ter plaatsen van de aanduiding 'bedrijf';
i. maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidsgevoelige objecten;
j. short stay appartementen;
k. koffie-/theehuis ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
l. horeca van categorie 2 en 4, zijnde café/bar ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
alsmede
m. parkeren;
n. verblijfsgebied;
o. verkeersareaal.
5.3
Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de in 5.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
(…)
d. voor kantoren gelden de volgende regels:
1. maximum vloeroppervlak per vestiging: 500 m2
2. maximum totaal vloeroppervlak: 2.000 m2 binnen de bestemming;
e. voor parkeren geldt:
1. Er moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals deze zijn vervat in Bijlage 1 Parkeernormen, uitgaand van de kolom 'schil'; (…).
Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden 2015
Artikel 2.1 Algemeen afwegingskader
1. Anticiperen nieuw bestemmingsplan
Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het geldende bestemmingsplan en valt onder de categorieën van gevallen genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onderzocht of er een herziening wordt voorbereid en in welk stadium dit plan zich bevindt. In de afweging wordt meegenomen of het verzoek zal passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en er geanticipeerd kan worden op de nieuwe situatie. Op het moment dat het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd kan in de motivering van de omgevingsvergunning daarnaar worden verwezen.
Inspraakverordening
Artikel 1
De verordening verstaat onder:
a. inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid;
(…)
c. beleidsvoornemen: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid; (…).
Artikel 2
1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
Referendumverordening gemeente Den Helder 2012
Artikel 1a
Onderwerp van een raadplegend of raadgevend referendum kan (…) zijn een voorgenomen besluit van de raad.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…)
(…),
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
g. het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald,
h. het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (…).
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…),
c.de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan,
d.het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand (…).
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…),
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat; (…).
Artikel 2.15
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 2.16
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g of h, kan de omgevingsvergunning worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. (…)
Artikel 3.3
1. Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, houdt het bevoegd gezag, in afwijking van artikel 3.9, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren maar voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht vóór de dag van ontvangst van de aanvraag:
(…);
b. een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd; (…).
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
(…)
d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen; (…).
Artikel 3.12
1. Het bevoegd gezag neemt bij de toepassing van de afdelingen 3.4 en 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht het bepaalde in de volgende leden en de artikelen 3.13 en 3.14 in acht.
5 Eenieder kan zienswijzen bij het bevoegd gezag naar voren brengen. (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 5.20
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.4
1. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, worden als adviseurs aangewezen:
a.Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (…).
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a.niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6
1Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
(…)
f.de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Wet geluidhinder
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ander geluidsgevoelig gebouw: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet;
Besluit geluidhinder
Artikel 1.2
1. Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de wet worden aangewezen:
a.een onderwijsgebouw;
b.een ziekenhuis;
c.een verpleeghuis;
d.een verzorgingstehuis;
e.een psychiatrische inrichting;
f.een kinderdagverblijf.
Bouwbesluit 2012
Artikel 1.13
Indien aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo een voorschrift is verbonden dat afwijkt van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, is uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.