ECLI:NL:RBNHO:2022:9960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
21-3356
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen aan betogingen bij abortuskliniek en de beoordeling van de rechtmatigheid door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2022, in de zaak tussen L.H.L.M. Bakermans, handelend onder de naam Pro Life Heemstede, en de burgemeester van de gemeente Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder beoordeeld. Eiseres had betogingen aangekondigd bij de abortuskliniek Beahuis & Bloemenhovekliniek, maar verweerder had beperkingen opgelegd door de betogingen te beperken tot één vaste locatie op 25 meter afstand van de kliniek. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze beperking noodzakelijk was ter voorkoming van wanordelijkheden. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat op 29 juni 2021 ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 behandeld en het onderzoek heropend op 7 juni 2022. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de opgelegde beperkingen niet gerechtvaardigd zijn en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt dat de motivering van verweerder onvoldoende is en dat er geen reële vrees voor wanordelijkheden was die de beperking rechtvaardigde. De uitspraak heeft gevolgen voor de toekomst van betogingen van eiseres, waarbij verweerder in toekomstige gevallen beter moet motiveren waarom beperkingen noodzakelijk zijn. Eiseres krijgt het griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3356

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen

L.H.L.M. Bakermans , handelend onder de naam Pro Life Heemstede, uit Heemstede , eiseres
(gemachtigde: mr. M.J.N. Vermeij),
en

de burgemeester van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: T.F. Baars en J.A.M. Lubbers).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Abortuskliniek Beahuis & Bloemenhovekliniekte Heemstede
(gemachtigden: [naam 4] en [naam 5] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing van verweerder om aan de betogingen die eiseres wil houden bij de abortuskliniek Beahuis & Bloemenhovekliniek (hierna: de abortuskliniek) voorschriften te verbinden.
1.2
Naar aanleiding van de melding die eiseres bij verweerder heeft gedaan van geplande betogingen voor het jaar 2021 bij de abortuskliniek heeft verweerder met het besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) voorschriften verbonden aan de gemelde betogingen en één vaste locatie (demonstratievak) hiervoor aangewezen.
1.3
In het besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 10 augustus 2021 beroep ingesteld.
1.4
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 3] namens eiseres, bijgestaan door de gemachtigde, gemachtigden van verweerder en namens derde-partij [naam 5] (directeur van de abortuskliniek). Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer 21/2685.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek op 7 juni 2022 heropend en de zaak voor verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.6
Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres heeft op 5 januari 2021 bij verweerder gemeld dat zij op de dagen 14 januari, 11 februari, 12 maart, 16 april, 12 mei en 10 juni 2021 van 7.30 uur tot 10.30 uur een betoging wil houden aan de Haarlemse kant van de abortuskliniek. De betoging bestaat uit een stille wake en het uitdelen van folders. Er nemen 3 tot 5 personen deel aan de betogingen.
2.2
Met het primaire besluit heeft verweerder op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) aan de betogingen van eiseres voorwaarden verbonden. Bepaald is dat de betogingen uitsluitend mogen plaatsvinden op één vaste locatie in de vorm van een demonstratievak op 25 meter afstand van de abortuskliniek, aan de linker overzijde van de Claus Sluterweg ten opzichte van de achteringang van de abortuskliniek. De reden voor het bepalen van deze locatie en het verbinden van voorschriften aan de betogingen is dat er voor 27, 28 en 29 januari 2021 en voor 24, 25 en 26 februari 2021 tegendemonstraties waren aangemeld bij verweerder en dat verweerder het ter voorkoming van wanordelijkheden noodzakelijk acht om één vaste locatie aan te wijzen voor betogers van eiseres. Verweerder wil tevens voorkomen dat de persoonlijke levenssfeer van de bezoekers van de kliniek onvoldoende geëerbiedigd wordt en wordt voorkomen dat zij onevenredig worden gehinderd in hun vrijheid om ongestoord gebruik te maken van hun rechten uit de Wet afbreking zwangerschap.
2.3
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften (hierna: de adviescommissie) van 19 mei 2021. De adviescommissie vindt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ter voorkoming van wanordelijkheden noodzakelijk is één locatie aan te wijzen voor de betogingen, in verband met wanordelijkheden die kunnen ontstaan door de wijze waarop anderen op de demonstraties reageren. De locatiebeperking leidt volgens de adviescommissie niet tot een inbreuk op rechten uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de aangewezen locatie eiseres voldoende gelegenheid biedt om haar betoging te houden en daarbij gebruik te maken van de door haar gewenste middelen. Daarbij komt dat aan de tegendemonstranten ook een specifieke locatie is toegewezen en dat met de aanwijzing van die specifieke locaties het belang van het bestrijden of voorkomen van wanordelijkheden is gediend. De aanwijzing van een vaste locatie draagt bovendien bij aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van bezoekers van de kliniek, aldus de adviescommissie. Tot slot heeft de adviescommissie aangegeven dat het primaire besluit geen overwegingen bevat ten aanzien van de voorschriften die (mede) in het belang van de bescherming van de gezondheid zijn opgelegd, maar dat de voorschriften die erop zien dat de betoging statisch dient te zijn en dat deelnemers aan de betoging een afstand van 1,5 meter moeten houden tot elkaar en tot derden wel degelijk het belang van de gezondheid dienen.
2.4
Verweerder heeft in beroep nog gesteld dat eiseres ‘onnodige hinder’ veroorzaakt in de zin van artikel 2:47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Haarlem (APV), wat bij de APV strafbaar is gesteld. De demonstraties veroorzaken hinderlijk gedrag en vallen daarom onder het begrip wanordelijkheden, op grond waarvan verweerder voorschriften en beperkingen mocht stellen aan de demonstraties. Het hinderlijke gedrag bestaat volgens verweerder uit het aanspreken van bezoekers van de abortuskliniek, het uitdelen van flyers en het proberen de bezoekers over te halen van de medische ingreep af te zien. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het aan verweerder uitgebrachte advies van prof. mr. dr. [naam 1] en prof. mr. dr. [naam 2] [1] , op het standpunt dat dit gedrag naar civielrechtelijke maatstaven beoordeeld hoog scoort op de criteria voor onrechtmatige hinder. Die hinder is onnodig en aan te merken als een wanordelijkheid. Uit het advies blijkt dat bij het aannemen van onnodige hinder in dit geval zwaar weegt dat de ongevraagde interventies van demonstranten door de kwetsbare bezoekers van de abortuskliniek als buitengewoon ongewenst en intimiderend worden ervaren en als een ernstige inbreuk op hun privéleven wordt beschouwd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid beperkingen kon verbinden aan de door eiseres aangekondigde betogingen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen beperkingen mocht stellen aan de door eiseres aangekondigde betogingen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Voordat de rechtbank dit doet, zal zij zich eerst uitlaten over het procesbelang.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbelang
4.1
De rechtbank stelt vast dat het jaar 2021 inmiddels voorbij is en dat eiseres in zoverre geen belang heeft bij een uitspraak die betrekking heeft op betogingen die in dat jaar hebben plaatsgevonden. Verder stelt de rechtbank vast dat er voor het jaar 2022 een vergelijkbare melding is gedaan voor betogingen, dat verweerder in reactie daarop een besluit als in deze zaak heeft genomen, waarbij ook één vaste locatie is aangewezen voor de betogingen. Tegen die besluitvorming is eiseres (naar eigen zeggen uit praktische overwegingen) niet opgekomen. Na verweerders besluit over de betogingen in 2022 heeft eiseres de melding voor die betogingen ingetrokken.
4.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [2] volgt dat procesbelang kan zijn gelegen in de omstandigheid dat zich tussen dezelfde partijen in de toekomst een soortgelijk geschil kan voordoen.
4.3
Hoewel eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen een besluit van verweerder over betogingen in 2022 en haar melding voor betogingen in 2022 eerst na die besluitvorming heeft ingetrokken, stelt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres in de toekomst soortgelijke betogingen wil houden, waarin zij weer kan worden geconfronteerd met dezelfde of vergelijkbare voorwaarden. De rechtbank concludeert daarom dat eiseres belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit.
Mocht verweerder beperkingen stellen aan de door eiseres aangekondigde betogingen?
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder niet bevoegd was om haar betogingen te beperken tot één locatie in verband met een tegendemonstratie. De voorkoming van wanordelijkheden als bedoeld in de Wom kan volgens eiseres alleen betrekking hebben op wanordelijkheden die van de oorspronkelijke betogers uitgaan en niet op die vanwege een tegendemonstratie. Onder verwijzing naar jurisprudentie [3] stelt eiseres dat in geval van een tegendemonstratie de lokale overheid moet zorgen voor voldoende politiebescherming, zodat de oorspronkelijke betoging ongestoord kan doorgaan. Slechts wanneer ongeregeldheden een zodanige omvang aannemen dat het onmogelijk is voor de autoriteiten om de orde te handhaven, is een verbod of beperking gerechtvaardigd. Daarvan is hier geen sprake, aldus eiseres.
Verder stelt eiseres dat verweerder ten onrechte stelt dat het benaderen en aanspreken van bezoekers door betogers als een wanordelijkheid in de zin van de Wom moet worden aangemerkt. Verweerder erkent bovendien dat eiseres en haar mededemonstranten zich onberispelijk hebben gedragen en dat er geen klachten bekend zijn over haar demonstraties. Verweerder vat het begrip ‘wanordelijkheden’ volgens eiseres dan ook te ruim op en mag de niet nader onderbouwde ‘gevoelens in de maatschappij’ met betrekking tot de betogingen van eiseres daarbij niet betrekken. In de visie van eiseres moet het begrip ‘wanordelijkheden’ beperkt worden uitgelegd en moet het gaan om strafbaar gedrag.
Daarnaast stelt eiseres dat artikel 2 van de Wom slechts drie belangen noemt op grond waarvan aan een betoging beperkingen kunnen worden gesteld en dat verweerder, door in de besluitvorming de persoonlijke levenssfeer van de bezoeksters en hun rechten op grond van de Wet afbreking zwangerschap te betrekken, buiten de reikwijdte van de Wom treedt.
Tot slot stelt eiseres dat de besluitvorming van verweerder inbreuk maakt op de met de artikelen 10 en 11 van het EVRM gegarandeerde rechten.
5.2
De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid die artikel 5, eerste lid, van de Wom aan verweerder geeft om voorschriften en beperkingen te stellen aan een betoging, een discretionaire bevoegdheid is. Dat betekent dat verweerder een bepaalde beleidsruimte heeft bij het gebruikmaken van deze bevoegdheid. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de voorwaarden ter beperking van de betogingen in redelijkheid kon stellen vanuit het oogpunt van de belangen die genoemd worden in artikel 2 van de Wom: bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Met eiseres is de rechtbank dus van oordeel dat de persoonlijke levenssfeer en de rechten uit de Wet afbreking zwangerschap geen belangen zijn die een rol spelen bij de vraag of verweerder de bevoegdheid toekomt om in dit geval voorwaarden en beperkingen te stellen aan de betoging van eiseres. Wel kunnen deze aspecten een rol spelen bij de vraag of verweerder zijn bevoegdheid proportioneel heeft ingezet.
Bescherming van de gezondheid
5.3
Verweerder heeft zich - onder verwijzing naar de uitbraak van het coronavirus en het daarmee verband houdende afstandscriterium van 1,5 meter - op het standpunt gesteld dat het ook ter bescherming van de gezondheid noodzakelijk is dat de betoging statisch is en dat betogers in één demonstratievak moeten staan. De rechtbank kan dit standpunt zonder nadere toelichting niet volgen. De rechtbank acht de motivering van het bestreden besluit op dit onderdeel dan ook onvoldoende. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Vervolgens rijst de vraag of verweerder in het kader van het belang van de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden wel mocht bepalen dat de betogingen vanuit één demonstratievak dienen plaats te vinden.
Voorkoming van wanordelijkheden
5.4
De rechtbank overweegt dat eiseres terecht betoogt dat de beperkingsgrond "ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" niet te ruim mag worden uitgelegd. De rechtbank volgt eiseres echter niet in haar standpunt dat die beperkingsgrond zo beperkt moet worden uitgelegd, dat alleen strafbare gedragingen hieronder vallen en dat alleen de wanordelijkheden veroorzaakt door de oorspronkelijke betogers een rol kunnen en mogen spelen.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 september 2016 [4] is van belang dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 9 van de Grondwet [5] , waarnaar ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom [6] wordt verwezen, is vermeld dat doelbewust voor "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" als beperkingsgrond is gekozen. Het vervangen van deze beperkingsgrond door "handhaving van de openbare orde" zou een aanmerkelijke uitbreiding van de beperkingsbevoegdheid en derhalve een verzwakking van het in dit artikel vervatte grondrecht inhouden, omdat het begrip "openbare orde" zeer ruim kan worden uitgelegd. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom [7] is verder vermeld dat de betekenis van de beperkingsgrond "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" tot op zekere hoogte wordt beïnvloed door de context waarbinnen de grond wordt ingeroepen. De beoordeling of een samenstel van (verwachte) ongewenste gedragingen zo ernstig is dat van wanordelijkheden kan worden gesproken, hangt niet uitsluitend af van de aard van die gedragingen. Ook de plaats waar de manifestatie wordt gehouden kan hier van betekenis zijn. De mate van orde en rust die naar algemeen inzicht op een bepaalde plaats behoort te heersen bepaalt mede wanneer de grens van wanordelijkheden wordt overschreden, aldus de geschiedenis.
Gelet op deze totstandkomingsgeschiedenis volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat onder wanordelijkheden uitsluitend strafbare gedragingen moeten worden verstaan. Ook volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis niet dat alleen de wanordelijkheden veroorzaakt door de oorspronkelijke betogers een rol kunnen en mogen spelen.
5.5
Of gesproken kan worden van wanordelijkheden hangt dus af van de aard van de gedragingen en de plaats waar de betogingen plaatsvinden, in dit geval bij een abortuskliniek. De rechtbank is van oordeel dat bezoekers van een abortuskliniek in zekere mate meer bescherming behoeven dan bezoekers van andere openbare locaties. Dat betekent echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat het benaderen en aanspreken van bezoekers van de abortuskliniek door betogers van eiseres per definitie een wanordelijkheid is die beperking van de betoging tot één demonstratievak rechtvaardigt. Ook artikel 2:47, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV biedt naar het oordeel van de rechtbank hiervoor geen handvat. Daartoe overweegt de rechtbank dat onduidelijk is wat onder het in artikel 2:47 van de APV genoemde begrip ‘onnodige hinder’ moet worden verstaan. De APV zelf kent geen uitleg van dit begrip. Uit de toelichting van de VNG op artikel 2:47 van de model-APV blijkt dat met name gedacht is aan het strafbaar stellen van baldadigheid in situaties waarin in het taalgebruik bepaald gedrag wel als baldadigheid wordt beschouwd, maar dit gedrag niet onder een strafbepaling in het Wetboek van Strafrecht valt. Dit past ook bij de plaatsing van artikel 2:47 in hoofdstuk 2 van de APV dat betrekking heeft op (handhaving van) de openbare orde. De invulling die verweerder in navolging van het advies aan artikel 2:47 van de APV geeft, ziet echter niet zozeer op verstoring van de openbare orde, maar op verstoring van de persoonlijke levenssfeer van de bezoekers van de kliniek. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder ‘onnodige hinder’ in de zin van de APV worden geschaard.
5.6
Zoals blijkt uit het advies van de adviescommissie en zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, is het gedrag van de betogers van eiseres geen aanleiding geweest voor het beperken van de betogingen van eiseres en zijn er nooit klachten geweest over de betogingen van eiseres. Verweerder heeft gewezen op tegendemonstraties in januari en februari, maar die vonden plaats op andere data dan de door eiseres aangemelde betogingen en kunnen daarom naar het oordeel van de rechtbank niet de beperking tot één demonstratievak rechtvaardigen. Dat een reële vrees voor wanordelijkheden als bedoeld in artikel 2 van de Wom kan ontstaan door de wijze waarop anderen reageren op de betogingen van eiseres, is zonder nadere toelichting onvoldoende om een beperking van het demonstratierecht van eiseres aanvaardbaar te achten. Andere redenen op grond waarvan sprake is van een reële vrees voor wanordelijkheden heeft verweerder niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft omdat niet voldoende gemotiveerd is waarom de gestelde beperking noodzakelijk was ter voorkoming van wanordelijkheden.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op de overwegingen hiervoor is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat de besluitvorming ziet op een periode uit het verleden en de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder geen andere feiten of omstandigheden uit het verleden aan de besluitvorming ten grondslag kan leggen om het motiveringsgebrek te herstellen, ziet de rechtbank af van de toepassing van een bestuurlijke lus. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien, door te bepalen dat de voorschriften 1 en 2 van het primaire besluit vervallen. Dat betekent dat de betogingen van eiseres in 2021 niet op een aangewezen locatie en vanuit een aangewezen vak hoefden plaats te vinden. Deze uitspraak heeft niet zonder meer tot gevolg dat aan betogingen van eiseres in het vervolg geen beperkingen mogen worden verbonden. Verweerder zal in geval van een nieuwe aanmelding van betogingen wel beter dan in de onderhavige zaak moeten motiveren waarom op dat moment en in dat geval sprake is van een reële vrees voor wanordelijkheden, die het verbinden van eventuele beperkingen aan de betogingen rechtvaardigen.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. Daarnaast bestaat er aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de aan het primaire besluit verbonden voorschriften 1 en 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzitter, en mr. E. Jochem en mr. M. Kraefft, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: Relevante wettelijke bepalingen
Wet openbare manifestaties (Wom)
Artikel 2
De bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 3
1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de gevallen waarin voor samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
(…)
Artikel 5
1. De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
2 Een verbod kan slechts worden gegeven indien:
de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan;
de vereiste gegevens niet tijdig zijn verstrekt;
een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
3 Een voorschrift, beperking of verbod kan geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens.
4 Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 10
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 11
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Haarlem (APV)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen overlast of hinder berokkent.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Voetnoten

1.Vrijheid en verantwoordelijkheid, Over het recht tot betoging en locatiebeperkingen, 3 september 2021, p. 15-17
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3382
3.Uitspraak van 22 maart 2001 van de rechtbank Maastricht, ECLI:NL:RBMAA:2001:AB0754
5.Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 4, blz. 90, en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 34
6.Kamerstukken II 1986/87, 19 427, nr. 5, blz. 10
7.Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 17