ECLI:NL:RBNHO:2023:1814

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
HAA 23/137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verklaring van betrouwbaarheid in het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 16 februari 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A.G. Balkenende, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef van politie Noord-Holland, dat op 12 januari 2023 zijn verklaring van betrouwbaarheid heeft ingetrokken. Dit besluit is genomen naar aanleiding van een aanhouding van de verzoeker op verdenking van een ernstig strafbaar feit, namelijk poging tot doodslag of moord. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de betrouwbaarheid en integriteit van de verzoeker niet boven iedere twijfel verheven zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de korpschef beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van beveiligers en dat de belangen van de veiligheid in de beveiligingsbranche zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat er op dit moment geen aanleiding is om het besluit van de korpschef te schorsen, gezien de ernst van de verdenkingen tegen de verzoeker en het feit dat zijn integriteit nog niet is vastgesteld. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden gesteld en de noodzaak voor een onberispelijke betrouwbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/137

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.A.G. Balkenende),
en

de Korpschef van politie, de politiechef Noord-Holland

(gemachtigde: mr. M. van Breenen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de korpschef van 12 januari 2023 om verzoekers verklaring van betrouwbaarheid als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) in te trekken.
2. Verzoeker heeft tegen het hiervoor genoemde besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

4.1
De korpschef is uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) en de hem ter beschikking staande politiesystemen gebleken dat verzoeker op [datum] als verdachte van een poging tot doodslag/moord buiten heterdaad is aangehouden in zijn woning.
4.2
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan op 29 september 2022 het voornemen kenbaar gemaakt om verzoekers verklaring van betrouwbaarheid in te trekken,.
5. Verzoeker heeft hiertegen op 11 oktober 2022 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
6. Vervolgens heeft verweerder ondanks deze zienswijze besloten tot intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid bij besluit van 12 januari 2023. Verweerder heeft hierbij -kort samengevat- overwogen dat:
  • op medewerkers in de beveiligingsbranche een zware verantwoordelijkheid rust en dat om die reden aan hen zwaardere eisen gesteld worden met betrekking tot hun werkzaamheden. Daarbij heeft de korpschef aangegeven dat hij beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen of iemand nog betrouwbaar genoeg is om beveiligingswerkzaamheden te mogen (blijven) verrichten en dat hij als maatstaf mag hanteren en hanteert dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligers boven iedere twijfel verheven moeten zijn;
  • verzoeker wordt verdacht van een zeer ernstig strafbaar feit en dat zijn betrouwbaarheid daarom niet boven iedere twijfel verheven is;
  • dat het intrekken van de verklaring daarom aangewezen is, ondanks dat deze intrekking een negatieve impact heeft op verzoekers financiële situatie. Het belang bij een betrouwbare beveiliger dient zwaarder te wegen dan de belangen van verzoeker bij het kunnen blijven verrichten van beveiligingswerkzaamheden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter weegt daarnaast de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen die pleiten tegen het treffen daarvan.
Beoordeling rechtmatigheid
9. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij de beoordeling of betrokkene voldoende betrouwbaar is. De invulling die in paragraaf 3.3., onder Ad b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 aan de term 'betrouwbaarheid' is gegeven, acht de voorzieningenrechter daarbij niet onredelijk of anderszins rechtens onjuist. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van de werkzaamheden in deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurig andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren, dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. [1]
11. De stelling van verzoeker dat zijn betrouwbaarheid en integriteit boven elke twijfel verheven is volgt de voorzieningenrechter niet. Redengevend hiervoor is het volgende.
11.1
Verzoeker is aangehouden omdat hij verdacht wordt van (betrokkenheid bij) poging tot doodslag/moord, een heel ernstig strafbaar feit.
11.2
De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de zaak tegen de hoofdverdachte begin februari 2023 al op zitting is behandeld door de meervoudige strafkamer, en dat verzoeker niet bij de behandeling van die zaak is betrokken. Dit duidt er volgens de gemachtigde van verzoeker op dat verzoeker niet verder vervolgd zal worden. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting echter ook verklaard dat de Officier van Justitie (OvJ), ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe van de gemachtigde van verzoeker, niet eerder dan eind februari 2023/begin maart 2023 uitsluitsel zal geven over de vraag of verzoeker op dit moment nog verdacht wordt van en vervolgd zal worden voor (betrokkenheid bij) de poging tot doodslag/moord in verband waarmee hij is aangehouden.
11.3
Er staat dus op dit moment nog niet vast dat verzoeker niet langer verdacht wordt/vervolgd wordt voor (betrokkenheid bij) doodslag moord.
11.4
Gelet daarop kan op dit moment nog niet gesteld worden dat verzoekers integriteit en betrouwbaarheid boven elke twijfel is verheven.
11.5
De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen grond om te oordelen dat verweerders besluit (tot intrekking van verzoekers verklaring van betrouwbaarheid) in bezwaar bij de huidige stand van zaken geen stand zal houden.
12.1
De voorzieningenrechter ziet daarom op dit moment geen aanleiding om, vooruitlopend op de beslissing van de OvJ over de vervolging van verzoeker, een voorlopige voorziening te treffen
12.2
De betrokken belangen maken dit niet anders. Met het treffen van een voorlopige voorziening kan niet worden bereikt dat verzoeker zijn dienstverband behoudt, omdat verzoekers werkgever het dienstverband inmiddels al heeft beëindigd. Daarbij komt dat door verweerder onweersproken is gesteld dat verzoeker nog bij zijn ouders thuis woont. Dat een acuut woon- en geldprobleem zal ontstaan door intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid en het daarop volgende ontslag ligt dan niet in de lijn der verwachting.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de intrekking van de verklaring van betrouwbaarheid in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Artikel 10, eerste lid, van de Wpbr luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een beveiligingsorganisatie aan welke een vergunning is verleend en die werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 3, onder b, laat het plan voor de installatie, de installatie en het onderhoud van de alarmapparatuur die hij gebruikt, slechts opstellen dan wel uitvoeren door alarminstallateurs die voldoen aan de door Onze Minister bij ministeriële regeling vast te stellen eisen van vakbekwaamheid en die beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Zij verleent uitsluitend diensten aan derden die deze werkzaamheden eveneens slechts laten verrichten door alarminstallateurs die aan de genoemde voorwaarden voldoen.
(..)
6 De verklaring van betrouwbaarheid, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de verklaring niet zou zijn afgegeven, indien deze zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de verklaring werd afgegeven.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.6.
Verklaring van betrouwbaarheid
In artikel 10, eerste lid, van de wet is opgenomen dat particuliere alarmcentrales de alarmapparatuur die zij gebruiken alleen mogen laten installeren en onderhouden door gediplomeerde alarminstallateurs die in het bezit zijn van een verklaring van betrouwbaarheid. Zoals bepaald in artikel 10, vijfde lid, van de wet, wordt de verklaring van betrouwbaarheid afgegeven door de korpschef. In de praktijk zal de alarminstallateur zich daarvoor moeten wenden tot de politiechef van de regionale eenheid waar de alarminstallateur woont. Alarminstallateurs, zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder g van de wet, die deze werkzaamheden voor een particuliere alarmcentrale willen verrichten moeten een verklaring van betrouwbaarheid hebben. Personen die assistentie verlenen aan een alarminstallateur moeten eveneens beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Voor ondersteunend kantoorpersoneel wordt – voorzover zij geen werkzaamheden verrichten voor een alarminstallateur, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub g onder 1˚ of 2˚ – door de korpschef geen verklaring van betrouwbaarheid verleend.
Ook installateurs die werkzaamheden verrichten voor videotoezichtcentrales dienen ingevolge artikel 11b van de Regeling te beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid die wordt afgegeven door de korpschef. Personen die assistentie verlenen aan voornoemde installateur moeten eveneens beschikken over een verklaring van betrouwbaarheid. Voor ondersteunend kantoorpersoneel wordt – voorover zij geen werkzaamheden verrichten voor een installateur die zien op het ontwerpen van het plan voor installatie, de installatie van videoapparatuur of zorgdraagt voor het onderhoud van videoapparatuur – door de korpschef geen verklaring van betrouwbaarheid verleend.
De betrouwbaarheidscriteria genoemd in onderdeel 3.3 en 3.4 die gelden voor het verlenen van toestemming aan personeel van een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau zijn van overeenkomstige toepassing op het afgeven van een verklaring van betrouwbaarheid.
(…)
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
(…)
Verkeren in criminele kringen
In geval van aanwijzingen dat de aanvrager verkeert in kringen waarbinnen (dreiging met) geweld niet wordt geschuwd, dan wel indicaties die wijzen in de richting van betrokkenheid van aanvrager bij enige vorm van afpersing, drugshandel of andere zware (georganiseerde) criminaliteit dan wel het verkeren door hem in (zware) criminele kringen, kan er eveneens aanleiding zijn aan te nemen dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten. In het geval er een vermoeden bestaat dat de betrokkene verkeert in criminele kringen dient dit vermoeden recent en objectief bepaalbaar te zijn op grond van de onderliggende politiegegevens. Daarbij moet worden bedacht dat betrokkene zoveel mogelijk de gelegenheid moet krijgen zich te verweren tegen de tegen hem bestaande bedenkingen.

Voetnoten

1.Zo volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2126 en die van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763.