In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van een appartement op de tiende verdieping van een appartementencomplex, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 360.000, die door de heffingsambtenaar van Cocensus was vastgesteld op 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar de lagere WOZ-waarde van een identiek appartement op de negende verdieping.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de woningen van eiser en de vergelijkingsobjecten niet identiek zijn, onder andere vanwege verschillen in staat van onderhoud en de ligging van de appartementen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is en dat er geen sprake is van een meerderheid van identieke woningen die verkeerd zijn gewaardeerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 360.000 in stand blijft.
De uitspraak benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet worden aangetoond dat er sprake is van een meerderheid van gelijke gevallen, wat in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de waarde van woningen op basis van marktgegevens moet worden vastgesteld, en dat de WOZ-waarderingen van andere woningen niet als basis kunnen dienen voor de waardebepaling van de woning van eiser.