ECLI:NL:RBNHO:2023:2619

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
22/2626
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit last onder dwangsom voor beëindigen illegale bewoning bedrijfspand

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiseres, een B.V. die zich bezighoudt met het verhuren van bedrijfsruimten, tegen een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom. De dwangsom was opgelegd vanwege illegale bewoning van een bedrijfspand, waar op basis van het bestemmingsplan alleen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de dwangsom, vastgesteld op € 13.000,-, conform het beleid is en niet onredelijk hoog. Eiseres voert aan dat de financiële moeilijkheden door de coronacrisis en de huisvesting van Oekraïense vluchtelingen bijzondere omstandigheden vormen die zouden moeten leiden tot een afzien van invordering. De rechtbank stelt echter vast dat deze omstandigheden niet als zodanig kunnen worden aangemerkt en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in een duurzaam financieel onvermogen verkeert. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. V. van Toledo).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom.
1.2
Verweerder heeft tot invordering besloten met het besluit van 17 maart 2021. Met het bestreden besluit van 4 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (directeur en gemachtigde van eiseres), vergezeld door [naam 2] (huurder), en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid tot invordering heeft kunnen overgaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1
[eiseres] is een B.V. die zich onder andere bezighoudt met het verhuren van bedrijfsruimten. Op 5 en 19 juli 2018 heeft een toezichthouder van verweerder geconstateerd dat in het pand van eiseres aan de [het pand] (het pand) sprake is van bewoning, terwijl daar op grond van het bestemmingsplan alleen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Bij deze inspecties is een volledig ingerichte, zelfstandige woning aangetroffen met keuken, bed, badkamer en toilet.
3.2
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 24 december 2019 gelast om het gebruik van het pand voor zelfstandige bewoning te beëindigen en beëindigd te houden, door de eerste verdieping in het pand ongeschikt te maken voor (zelfstandige) bewoning door (tenminste) de keuken, het toilet of de badkamer, inclusief het bij de betreffende voorziening horende leidingwerk tot aan de aansluiting in de vloer of muur, te verwijderen en verwijderd te houden. Bij brief van 18 augustus 2020 heeft verweerder eiseres bericht dat hij het handhavingstraject stopzet, omdat hij op 23 juli 2020 heeft geconstateerd dat de bewoning van het pand is gestaakt en dat het pand hiervoor ongeschikt is gemaakt door het toilet, evenals het daarbij behorende leidingwerk tot aan de aansluiting in de vloer of muur, te verwijderen. In deze brief heeft verweerder aangegeven dat, wanneer eiseres de overtreding opnieuw begaat, zij alsnog de dwangsom moet betalen, omdat de last onder dwangsom nog steeds van kracht is. Ten tijde van de controle op 17 november 2020 en ook nu nog verhuurt eiseres het pand aan de heer [naam 2] . Hij is eigenaar van het op de begane grond gevestigde garagebedrijf ‘ [bedrijf 1] ’. De heer [naam 2] verhuurde ten tijde van de controle op 17 november 2020 de eerste verdieping van het pand onder aan de heer [naam 3] . De heer [naam 3] heeft daar de kantoorunit van zijn taxibedrijf ‘ [bedrijf 2] ’ gevestigd. Hij heeft aan de toezichthouder verklaard dat hij geen vast woonadres heeft en dat hij twee á drie nachten per week op de eerste verdieping van het pand overnacht.
3.3
Daarop is op 15 februari 2021 een vooraankondiging tot invordering van de dwangsom verzonden. Hierbij is aan eiseres de gelegenheid gegeven om, alvorens er daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan, een zienswijze in te dienen. Dat heeft eiseres gedaan, maar hierin heeft verweerder geen aanleiding gezien om de dwangsom te matigen dan wel van de invordering af te zien. Op 17 maart 2021 heeft verweerder het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 13.000,- genomen. Daartegen heeft eiseres bezwaar ingediend.
Bestreden besluit
4. Bij de beslissing op bezwaar is verweerder bij zijn invorderingsbesluit gebleven. Eiseres betwist de juridische basis van het invorderingsbesluit niet, maar vraagt om coulance. Zij geeft aan dat de illegale bewoning is beëindigd. Vanwege de coronacrisis verkeert de onderneming van haar huurder in zwaar weer en kan deze de dwangsom niet betalen. Eiseres wil het ook niet zelf betalen omdat zij bang is daarmee een precedent te scheppen. Dat eiseres de verbeurde dwangsom op haar huurder wil verhalen acht verweerder een civiele kwestie die geen rol kan spelen bij de afweging of de dwangsom zal worden ingevorderd.
Staat de hoogte van de dwangsom in verhouding tot de overtreding?
5.1
Eiseres voert aan dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de gepleegde overtreding. De overtreding was slechts sporadisch en er was geen sprake van permanente bewoning. De taxichauffeur bracht er af en toe de nacht door vanwege zijn onregelmatige werktijden. Naar huis rijden kostte hem soms, vanwege zijn onregelmatige werktijden, te veel uren en geld. Vanwege de coronacrisis moest de taxichauffeur alles doen om te overleven.
5.2.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom. Daarmee is dat besluit onherroepelijk. Een belanghebbende kan in de procedure tegen de invorderingsbeschikking of de kostenverhaalsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren brengen die hij tegen de last onder dwangsom of last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is. [1] Daarvan is hier geen sprake. Dat betekent dat de gronden van eiseres die zich richten tegen het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom hier niet meer aan de orde kunnen komen. Dit geldt ook voor de hoogte van de dwangsom.
5.2.2
Voor de beoordeling van het invorderingsbesluit is de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom dan ook een vaststaand gegeven. Niet in geschil is dat die last onder dwangsom in dit geval de grondslag vormt voor het bestreden invorderingsbesluit. Eiseres betwist niet dat ten tijde van de controle op 17 november 2020 opnieuw sprake was van bewoning van de eerste verdieping Ook was in strijd met de last onder dwangsom de eerste verdieping opnieuw voorzien van een keukenunit en een badkamer inclusief wastafel, toilet, een wasmachine en een droger. Gelet hierop was de dwangsom dan ook verbeurd.
5.2.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. [2] Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. De rechtbank zal in het hiernavolgende beoordelen of van dergelijke omstandigheden sprake is.
Zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien?
6.1
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere financiële omstandigheden waar ondernemers mee te kampen hebben als gevolg van de coronacrisis. De jurisprudentie die verweerder in bezwaar aanhaalt heeft betrekking op tijdsperiodes waarin er nog geen wereldwijde pandemie was en is daarom in zoverre niet relevant voor de onderhavige zaak. [3]
Eiseres voert verder aan dat verweerder een beroep heeft gedaan op ondernemers met panden op het betreffende bedrijventerrein om daarin Oekraïense asielzoekers te huisvesten. Dit wordt door verweerder kennelijk wel als een bijzondere omstandigheid gezien om in strijd met het bestemmingsplan bewoning op het bedrijventerrein toe te staan. Eiseres vindt dit erg wrang.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de coronacrisis in zijn algemeenheid geen bijzondere omstandigheid vormt om van invordering af te zien. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat de coronacrisis voor haar bedrijfsvoering dusdanige gevolgen heeft gehad dat zij niet in staat is de verbeurde dwangsom te voldoen, is die stelling niet met stukken onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de opvang van Oekraïense vluchtelingen evenmin een bijzondere omstandigheid is om van invordering af te zien. Bovendien betreft het een omstandigheid die wellicht een rol had kunnen spelen bij de totstandkoming van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, ware het niet dat dat besluit dateert van voor de oorlog in Oekraïne en de vluchtelingenstroom als gevolg daarvan.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden vormt zoals is bedoeld in de jurisprudentie. Daarvan is, samengevat, slechts sprake in de volgende gevallen: [4] - Aan de last kan niet worden voldaan door overmacht;
- Het niet (geheel) aan de last voldoen ligt mede aan de overheid (de last is bijvoorbeeld onduidelijk);
- Het bestuursorgaan heeft toegezegd dat niet zal worden ingevorderd of er kan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan worden;
- Invordering levert misbruik van de bevoegdheid op;
- Door het invorderen ontstaat een duurzaam financieel onvermogen. De overtreder zal moeten aantonen dat hij evident niet in staat is de dwangsom te betalen. Hij dient daartoe zodanige informatie te verstrekken dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben.
Hetgeen eiseres aanvoert, ziet in de eerste plaats op het laatste punt, zijnde het financieel onvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in het geval van eiseres sprake is van een duurzaam financieel onvermogen. Eiseres is in staat gesteld om dit (met stukken) te onderbouwen, maar zij is hierin niet geslaagd. Daarbij komt dat, indien het ineens betalen van het bedrag voor eiseres problemen oplevert, zij met verweerder een betalingsregeling kan overeenkomen. Overigens heeft verweerder hangende het beroep uitstel van betaling verleend aan eiseres.
De rechtbank is verder van oordeel dat zowel de coronacrisis in zijn algemeenheid als de situatie met de Oekraïense vluchtelingen ook geen bijzondere omstandigheden vormen zoals is bedoeld in de jurisprudentie. De oorlog in Oekraïne is aangevangen na de datum van het primaire besluit en kan reeds daarom geen bijzondere omstandigheid vormen bij deze invordering.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 25 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1905.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:623.
4.Zie de door verweerder aangehaalde uitspraak van 27 februari 2019 en de Conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. P.J. Wattel van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1152.