ECLI:NL:RBNHO:2023:6701

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
20/6391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een houten huis als gemeentelijk monument en de gevolgen daarvan voor herontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Greensnake B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De zaak betreft de aanwijzing van een houten huis aan de Zaanweg 26 in Wormerveer als gemeentelijk monument. Eiseres, Greensnake B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing, omdat zij van mening is dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor de herontwikkeling en verkoop van het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanwijzing van het huis als monument voldoende gemotiveerd is op basis van cultuurhistorische waarde, zoals aangegeven in de adviezen van de monumentencommissie. Eiseres heeft echter ook rapporten ingediend die de slechte technische staat van het pand en de hoge kosten voor herstel beschrijven, maar de rechtbank oordeelt dat deze rapporten onvoldoende grondslag bieden voor een andere conclusie. De rechtbank concludeert dat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het pand. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Greensnake B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.D. van der Kooi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Ouggaâli, drs. C. van den Berg en ing. M. Leeverink).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het houten huis aan de Zaanweg 26 in Wormerveer (het huis) aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om te voldoen aan een verzoek van eiseres om een deskundigenonderzoek te laten verrichten.
Eiseres heeft rapporten van 15 februari 2022 en 13 september 2022 van [bedrijf] ( [bedrijf] ) ingediend. Verweerder heeft op beide rapporten gereageerd.
Op verzoek van verweerder heeft een nadere zitting plaatsgevonden op 14 maart 2023. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. R. Sanders, waarnemer van mr. P.D. van der Kooi, en [naam 1] , bijgestaan door [naam 2] van [bedrijf] en vergezeld van [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Conclusie en gevolgen
1. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Zij zal eerst de feiten en omstandigheden schetsen.
Wet- en regelgeving
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiseres was sinds 2014 huurster en is sinds augustus 2018 eigenaresse van het huis. Zij oefent daarin een dierenkliniek uit.
3.2
In juli 2018 heeft Mooi Noord-Holland een ‘redengevende omschrijving’ omtrent het huis ter advisering voorgelegd aan de monumentencommissie Zaanstad (de commissie). De commissie heeft bij advies van 10 juli 2018 gevraagd om van vooral het interieur de cultuurhistorische waarde in de beschrijving op te nemen.
3.3
Op 7 december 2018 heeft verweerder het huis voorlopig aangewezen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft daartegen een zienswijze naar voren gebracht.
3.4
Op 11 december 2018 is het huis opnieuw tijdens een vergadering van de commissie besproken naar aanleiding van een aangepaste redengevende omschrijving. In het advies van de commissie is vermeld dat het interieur nader is onderzocht. De commissie heeft geadviseerd akkoord te gaan met aanwijzing van het huis als gemeentelijk monument.
3.5
Eiseres heeft vervolgens aanvullende informatie bij de commissie ingediend, te weten een rapport van 6 februari 2019 van ir. [naam 4] ( [naam 4] ) betreffende de huidige technische staat van het huis, een gespreksverslag 13 februari 2019 van [naam 5] ( [naam 5] ) en tekeningen van de bestaande toestand van het huis.
3.6
De commissie heeft het dossier op 16 april 2019 nogmaals behandeld tijdens haar vergadering en is, met inachtneming van de aanvullende informatie, gebleven bij haar eerdere positieve advies.
3.7
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
3.8
Naar aanleiding van het bezwaar is het dossier nogmaals voorgelegd aan de commissie. De commissie is op 15 september 2020 bij haar eerdere positieve advies gebleven. Daarop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Is het pand aan te merken als “monumentwaardig”?
4.1
Eiseres betoogt dat het huis geen monumentale waarde heeft. Op hooguit enkele balken in de constructie na, is niets meer aan het huis nog origineel. Dit blijkt uit het onderzoek van [naam 4] . Sloop van het huis is volgens [naam 4] de enige oplossing. Ook [naam 5] heeft het huis bekeken. Hij is als specialist door verweerder zelf ingeschakeld om te onderzoeken of het huis monumentwaardig is. Hij heeft een verslag gemaakt. In dat verslag schrijft hij dat de aanwezige cultuurhistorische waarde te gering is om aanwijzing als gemeentelijk monument te rechtvaardigen. Hij heeft eiseres eind maart 2019 laten weten dat het beëindigen van het aanwijstraject op de agenda stond van de commissie. Verweerder en de commissie zijn ongemotiveerd voorbijgegaan aan de conclusies van deze twee deskundigen. Verweerder mocht niet blindelings vertrouwen op het gebrekkige oordeel van de commissie. Volgens verweerder scoort het huis weliswaar hoog op meerdere criteria, maar in het bestreden besluit heeft verweerder volstaan met een opsomming van alle criteria zonder aan te geven op welke criteria het huis hoog scoort en hoe hoog. Uit de Erfgoedvisie volgt, aldus eiseres, dat er bijvoorbeeld meer waarde wordt gehecht aan gaafheid als het object niet een grote mate van zeldzaamheid heeft. In dit geval ontbreekt het het huis aan gaafheid en zeldzaamheid. Bovendien is in de redengevende omschrijving opgenomen dat nader (bouw)historisch onderzoek verricht moet worden. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Daar komt bij dat het huis ongeveer zeven jaar geleden uitgebreid is onderzocht door [naam 6] . Ook hij kwam toen tot de conclusie dat het huis geen monumentale waarde heeft. Ook uit archiefonderzoek is niets naar voren gekomen dat zou moeten duiden op monumentale waarde.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Aanwijzing als monument kan gelet op de artikelen 1.1 en 4.2 van de Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad, zoals die gold tot 1 januari 2021, aan de orde zijn indien het gaat om een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:998, volgt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. De bestuursrechter toetst of verweerder geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte.
4.3
In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de commissie, gelet op de Erfgoedvisie 2011-2018, een lijst van zes criteria hanteert om te bepalen of een pand monumentwaardig is. Het betreft de criteria architectonische waarden (inclusief bouwhistorische waarden), cultuurhistorische waarden, stedenbouwkundige waarden (inclusief ensemble waarde), gaafheid/herkenbaarheid, zeldzaamheid en fysieke kwaliteit. De criteria zijn niet limitatief en er hoeft volgens verweerder niet aan alle criteria te worden voldaan. Alle criteria zijn van gelijke waarde en kunnen in combinatie met andere criteria een aanvullende of compenserende rol vervullen.
In de paragraaf “Waardering” van de redengevende omschrijving van april 2018 is het huis aan de genoemde criteria getoetst en scoort het pand op de meeste punten – en daarmee overwegend – positief. De punten die in de redengevende omschrijving zijn genoemd zijn vervolgens ook opgenomen in het advies van de commissie van 11 december 2018.
In het rapport van [naam 4] van 6 februari 2019 is niet aan de zes criteria getoetst.
In het rapport van [naam 5] van 13 februari 2019 is het pand wel aan de zes criteria getoetst en scoort het pand (ook) op de meeste punten – en daarmee overwegend – positief.
In het laatste advies van de commissie van 16 april 2019 is aangegeven dat de rapporten van [naam 5] (het gespreksverslag van 13 februari 2019 is genoemd) en [naam 4] (het rapport technische inspectie is genoemd) zijn betrokken. De commissie erkent, mede op basis van die rapporten, weliswaar dat het pand in slechte staat verkeert, maar er zijnvoor de commissie voldoende redenen gelet op alle criteria waarop het pand wel positief scoort om het huis aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de adviezen van de commissie en gelet op de redengevende omschrijving afdoende gemotiveerd dat het huis van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn cultuurhistorische waarde en dat het pand om die reden als monumentwaardig is te beschouwen. De rapporten van [naam 5] en [naam 4] bieden onvoldoende grondslag voor een andersluidende conclusie, omdat ook [naam 5] het pand op de genoemde zes criteria overwegend positief heeft beoordeeld en [naam 4] in het geheel niet aan die criteria heeft getoetst. Verweerder heeft het bestreden besluit mogen baseren op de adviezen van de commissie.
4.4
De beroepsgrond slaagt niet.
Mocht het als monumentwaardig beoordeelde huis worden aangewezen als monument?
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanwijzing als monument onevenredige gevolgen voor haar en de exploitatie van de dierenkliniek heeft. Het behouden van het huis is niet haalbaar. Het bestreden besluit geeft op dit onderdeel geen blijk van een goede belangenafweging. De (financiële) belangen van eiseres spelen, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2387, een belangrijk rol bij de aanwijsprocedure. Verweerder heeft weliswaar beleidsvrijheid bij de keuze om panden aan te wijzen, maar vrijheid die wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het bestreden besluit is innerlijk tegenstrijdig. Volgens verweerder staat de aanwijzing niet in de weg staat aan hergebruik van het huis, maar verweerder heeft dat standpunt niet onderbouwd. Verweerder stelt dat er mogelijkheden zijn voor verbouwen, terwijl tijdens een bezoek van drie ambtenaren op 27 augustus 2020 is gezegd dat niets van de plannen van eiseres mogelijk is.
5.2
Aanwijzing van het huis als gemeentelijk monument staat volgens verweerder niet in de weg aan (her)gebruik ervan. Volgens verweerder is sloop van het huis gevolgd door nieuwbouw niet de enige optie. Verweerder is bereid mee te denken over een verbouwing van het huis, met inachtneming van de monumentale waarden. Bij de aanwijzing is volgens verweerder rekening gehouden met het belang van eiseres als eigenaresse. Zo is er voor eigenaren van monumenten een subsidieregeling om tegemoet te komen in de kosten voor instandhouding en/of herbestemming van het pand. Ook kunnen eigenaren een lening met lage rente krijgen van het Noord Hollands Monumentenfonds en kan een Cultuurfondshypotheek worden aangevraagd. De volumevergroting die eiseres voor ogen heeft, rijkt echter verder dan de noodzakelijke aanpassing voor het gebruik als dierenkliniek.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:998, heeft verweerder bij het beantwoorden van de vraag, of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen, beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen.
Uit eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4062, volgt verder dat indien in het kader van de bij de aanwijzing - dan wel de heroverweging daarvan - te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang zijn. Deze dienen in dat geval niet eerst bij de aanvraag om een omgevingsvergunning tot wijziging dan wel sloop van het aangewezen monument aan de orde te komen. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan om op deze belangen in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het monument waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het monument prevaleert boven het belang van de eigenaar om de aanwijzing achterwege te laten.
5.4.1
De rechtbank zal gelet hierop eerst beoordelen of eiseres ten tijde van het bestreden besluit concreet had gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop van het huis en dit genoegzaam had gemotiveerd. Ter zitting heeft verweerder in dit verband desgevraagd verklaard dat de bouwtechnische staat van een pand een rol speelt bij de beantwoording van de vraag of een als monumentwaardig bevonden pand aangewezen kan worden als monument.
5.4.2
In de rapporten van [naam 4] en [naam 5] die eiseres al voordat het primaire besluit werd genomen bij verweerder had ingediend zijn conclusies getrokken met betrekking tot de bouwtechnische staat van het pand. In het rapport van [naam 4] is vermeld dat het de vraag is of nog sprake is van een bewoonbaar/bruikbaar pand en zijn aanpassingen opgesomd die moeten worden verricht om het pand te herstellen. Aanpassingen die zijn genoemd om het pand te herstellen zijn onder meer funderingsherstel, het rechtzetten van de bestaande houtconstructie en het vernieuwen van kozijnen en ramen. Ook zijn volgens [naam 4] aanpassingen nodig om het pand bewoonbaar te maken, zoals isoleren en het wijzigen van de indeling. Volgens [naam 4] moet het pand te veel worden aangepast om het bruikbaar te maken. [naam 4] heeft geen raming van de kosten gemaakt van de aanpassingen die zijns inziens moeten worden doorgevoerd om het pand te herstellen.
Ook in het rapport van [naam 5] is geconcludeerd dat het pand in een bedenkelijke technische staat verkeert en dat een reconstructie nodig is om het pand te kunnen behouden, hetgeen volgens [naam 5] een belemmering vormt voor de instandhouding ervan. Er zijn volgens [naam 5] structurele problemen met de fundering, die zich uiten in verzakkingen en scheefstand. De historische hoofddraagconstructie heeft aan stabiliteit ingeboet. Ook heeft hij materiaaltechnische problemen geconstateerd als gevolg van langdurige vocht- en ventilatieproblemen. Volgens [naam 5] is de aanwezige cultuurhistorische waarde van de bouwsubstantie onder deze omstandigheden te gering om aanwijzing van het huis als monument te rechtvaardigen. [naam 5] heeft evenmin een raming van kosten gemaakt van de aanpassingen die voor een reconstructie nodig zijn.
5.4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar stelling dat een monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop van het huis ten tijde van het bestreden besluit met de rapporten [naam 4] en [naam 5] , gelet op de hiervoor weergegeven inhoud ervan, concreet genoeg had gemotiveerd. Dat in beide rapporten geen raming van kosten is opgenomen, maakt dit niet anders.
5.5
Gelet op de aangehaalde rechtspraak van de Afdeling lag het vervolgens op de weg van verweerder om op de belangen van eiseres in te gaan en aannemelijk te maken dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik van het huis waardoor het met de aanwijzing te dienen belang van het behoud van het huis prevaleert boven het belang van eiseres om de aanwijzing achterwege te laten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in deze op hem rustende bewijslast is geslaagd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij, en niet de commissie, gaat over de vraag of het als monumentwaardig te beschouwen huis mag worden aangewezen als monument. Verweerder heeft in het primaire en het bestreden besluit bij de beantwoording van die vraag echter niet zichtbaar (genoeg) betrokken en gewogen wat in de rapporten van [naam 4] en [naam 5] is geconcludeerd en wat dat voor de belangen van eiseres betekent. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat hij rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. Verweerder heeft ter onderbouwing van dat standpunt in zijn algemeenheid verwezen naar een subsidieregeling die geldt voor eigenaren van monumenten voor instandhouding en/of herbestemming van hun pand en de mogelijkheid van het verkrijgen van een lening met een lage rente via het Noord-Hollandse Monumentenfonds. Verder heeft verweerder in zijn algemeenheid gesteld dat aanwijzing als monument niet in de weg staat aan zinvol hergebruik van het pand, dat er mogelijkheden zijn het pand te verbouwen met behoud van het monument en binnen de regels van het bestemmingsplan en dat het niet zo is dat sloop, gevolgd door nieuwbouw de enige mogelijkheid is voor het pand. Verweerder heeft die stellingen echter niet concreet onderbouwd en heeft niet duidelijk gemaakt welke mogelijkheden hij ten aanzien van het huis dan voor zich ziet en zinvol acht. Verweerder heeft evenmin onderbouwd tegen welke prijs het voor eiseres volgens hem mogelijk is het huis te hergebruiken, zodat hij in het verlengde daarvan ook niet kan hebben beoordeeld of die prijs voor eiseres onevenredig is te achten of niet. Daarnaast geldt dat het feit dat verweerder aan eiseres heeft meegedeeld bereid te zijn mee te denken over een verbouwing van het huis met inachtneming van de monumentale waarden op zichzelf ook niet met zich brengt dát aannemelijk is dat er alternatieve mogelijkheden zijn voor een zinvol hergebruik. Ook de omstandigheid dat eiseres zich tijdens een bezoek van verweerder aan het huis op 27 augustus 2020 niet bereidwillig heeft opgesteld om te praten over mogelijke oplossingen, doet aan de op verweerder rustende bewijslast niet af.
5.6
De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering.
Staat het vertrouwensbeginsel aan aanwijzing van het huis als monument in de weg?
6.1
Eiseres heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank komt (ook) aan een beoordeling van die beroepsgrond toe. Indien de beroepsgrond slaagt, heeft verweerder immers om die reden niet tot aanwijzing van het huis als monument over mogen gaan.
6.2
Eiseres stelt dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat het huis niet zou worden aangewezen als gemeentelijk monument. In de eerste plaats mocht zij erop vertrouwen dat zij niet zou worden geconfronteerd met een ad-hoc aanwijzing van het huis als monument, omdat in het bestemmingsplan al een uitgebreide lijst was opgenomen van aangewezen monumenten in het plangebied, waarop het huis niet was vermeld. In paragraaf B2 van de Erfgoedvisie is vermeld dat het beleid is om de aanwijzingsprocedure deels te koppelen aan het bestemmingsplan. In de tweede plaats heeft [naam 5] na zijn bezoek van 13 februari 2019 aan eiseres laten weten dat het beëindigen van het aanwijstraject op de agenda stond van de commissie. In de derde plaats heeft eiseres vanwege het project van de meerlaagse dierenkliniek waar zij al langere tijd mee bezig was, veelvuldig contact gehad met een vastgoedadviseur van verweerder. Tijdens dat contact is nooit gesproken over eventuele monumentale waarden van het huis.
6.3
Het beroep dat eiseres op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een aan verweerder toe te rekenen toezegging van een ambtenaar over de manier waarop verweerder in haar geval de bevoegdheid tot het al dan niet aanwijzen van het huis als monument zou uitoefenen. Daarnaast is in de Erfgoedvisie vermeld dat de monumentenlijst niet representatief is, dat er achterstanden zijn bij de aanwijzing van monumenten en dat een deel van de aanwijzingen gekoppeld wordt aan de planning van bestemmingsplannen, zodat de noodzaak tot ad-hoc aanwijzingen vermindert. In de Erfgoedvisie is echter niet vermeld dat in het geheel geen ad-hoc aanwijzingen van monumenten meer zullen plaatsvinden en aanwijzingen uitsluitend over de boeg van de vaststelling van een bestemmingsplan zullen plaatsvinden, zodat eiseres daar ook niet van uit heeft mogen en kunnen gaan.
Overige beroepsgronden
7. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de gang van zaken rondom de verzending van een brief over voorbescherming aan de vorige eigenaar van het huis staat, nog los van de juistheid van de conclusies die eiseres daaraan heeft verbonden, op zichzelf niet aan aanwijzing van een pand als monument in de weg. Verder is niet gebleken dat verweerder de bevoegdheid tot het nemen van het aanwijzingsbesluit heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is daarnaast ook geen sprake.
Conclusie en aanwijzingen voor het nieuw te nemen besluit op bezwaar
8. Zoals hiervoor onder 5.6 overwogen, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zinvol hergebruik van het huis mogelijk is. Het bestreden besluit kan om die reden niet in stand blijven. De rechtbank heeft bezien of het mogelijk is om zelf in de zaak te voorzien. Daarbij heeft zij kennis genomen van de rapporten van [bedrijf] , die in opdracht van eiseres in de beroepsfase zijn opgemaakt. De rechtbank kan echter niet aan de hand van deze rapporten vaststellen wat de kosten zijn voor restauratie van het huis met (zo veel mogelijk) behoud van de monumentale waarden en onderdelen van het huis. Zoals ook ter zitting is besproken, is het bij het restaureren van een monument niet nodig om het monument te herstellen in de vroegere of oorspronkelijke staat. Voldoende is dat behoedzaam wordt omgegaan met de huidige staat van het monument. [bedrijf] gaat in de kostenramingen op verschillende punten echter uit van herstel in de vroegere of oorspronkelijke staat. Ook mist in deze rapporten een deugdelijke bouwhistorische onderbouwing van de restauratiewerkzaamheden. De rechtbank kan daarom niet aan de hand van de kostenramingen door [bedrijf] vaststellen welke kosten gemoeid zijn met een zinvol hergebruik van het huis, en kan daarom ook niet beoordelen of die kosten niet dermate hoog zijn dat in redelijkheid had moeten worden afgezien van aanwijzing van het huis als gemeentelijk monument. Verweerder moet daarom opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
9. Met het oog op dit door verweerder nieuw te nemen besluit merkt de rechtbank het volgende op.
Wanneer verweerder het aanwijzingsbesluit wil handhaven, raadt de rechtbankverweerder aan tezamen met eiseres en zo nodig met behulp van een (met instemming van beide partijen in te schakelen) onafhankelijke deskundige, de mogelijkheden van restauratie van het huis en de daarmee gepaard gaande kosten te onderzoeken. Verweerder heeft zich gedurende de procedure herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat het daarvoor nodig is dat eerst een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht en een restauratieplan wordt opgesteld. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de door hem opgestelde Beleidsregel Restauratierichtlijnen versie 2011. Die richtlijnen zijn echter geschreven voor de situatie waarin het gaat om het wijzigen van een pand dat reeds als monument is aangewezen en daarmee om omgevingsvergunningplichtige wijzigingssituaties. Die situatie doet zich hier niet voor. Bij een aanwijzing tot monument en de beoordeling of zinvol hergebruik van een pand mogelijk is, is immers geen sprake van een omgevingsvergunningplichtige wijzigingssituatie. Een bouwhistorisch onderzoek en daarmee samenhangend restauratieplan als bedoeld in de Beleidsregel kan dan ook in het kader van de aanwijzing als monument niet op grond van deze richtlijnen van eiseres worden verlangd. Dit neemt niet weg dat van eiseres wel mag worden verlangd dat zij de benodigde medewerking aan verweerder verleent en toegang tot het pand verschaft voor het verrichten van bouwhistorisch of ander onderzoek.
Eiseres heeft nog gewezen op de kosten die zij heeft gemaakt voor het project van een meerlaagse dierenkliniek, waarvoor verweerder wegens strijd met het bestemmingsplan geen vergunning heeft willen verlenen. Die kosten houden op zichzelf echter geen verband met de kosten die voortvloeien uit de aanwijzing van het huis als monument en hoeven daarom niet bij de te verrichten belangenafweging te worden betrokken.
Griffierecht en proceskosten10.1 Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Het verzoek van eiseres om verweerder tevens te veroordelen in de door haar gemaakte kosten van € 9.317,00 voor het inschakelen van deskundige [bedrijf] wijst de rechtbank af. Uit het voorgaande volgt namelijk dat de door [bedrijf] – uit eigen beweging – opgestelde rapporten niet hebben bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Verordening fysieke leefomgeving Zaanstad
Artikel 1.1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, of terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak; (…).
Artikel 4.2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument of als gemeentelijk archeologisch monument.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.