ECLI:NL:RBNHO:2023:7024

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan transportbedrijf wegens overtreding van rij- en rusttijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een transportbedrijf, eiseres, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder. Eiseres had een boete van € 4.000,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de rij- en rusttijden door haar chauffeurs. De rechtbank oordeelde dat de aanpak van eiseres om de naleving van de rij- en rusttijden te waarborgen onvoldoende effectief was. Eiseres had niet aangetoond dat zij de nodige maatregelen had genomen om de overtredingen te voorkomen. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres op jurisprudentie van de Raad van State over de (on)evenredigheid van boetes en oordeelde dat de hoogte van de boete niet onevenredig was in verhouding tot de ernst van de overtredingen. Eiseres voerde aan dat de boete disproportioneel was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar inspanningen om de overtredingen te voorkomen. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en matigde de boete met 10%. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 3.600,- en werd het bestreden besluit vernietigd. Eiseres kreeg ook recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.E. Betgen),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J.I.J. Langenberg).

Inleiding

Met het besluit van 11 juni 2021 heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 4.000,-.
Met het bestreden besluit van 13 september 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. K. Vierhout, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres is een transportbedrijf. Op 6 maart 2020 heeft een bedrijfsinspectie plaatsgevonden. De inspectie richtte zich op de bepalingen van de Arbeidstijdenwet (Atw) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) over de periode van 4 november 2019 tot en met 1 december 2019, en met name op de digitale registraties van de voertuigen en de werknemers/chauffeurs die actief zijn geweest in die periode. Er zijn meerdere overtredingen geconstateerd bij 14 chauffeurs. De (hoogte van de) opgelegde boete is gebaseerd op de geconstateerde overtredingen door chauffeurs [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
1.2
In het boeterapport van 13 juli 2020 zijn onder andere de volgende overtredingen beschreven:
met betrekking tot chauffeur [naam 1] :
- overschrijding van de ononderbroken rijtijd
- onvoldoende dagelijkse rusttijd
met betrekking tot chauffeur [naam 2] :
- onvoldoende dagelijkse rusttijd
met betrekking tot chauffeur [naam 3] :
- overschrijding ononderbroken rijtijd
- 2 maal onvoldoende dagelijkse rusttijd.
2. Op 4 november 2020 heeft verweerder eiseres bericht voornemens te zijn een boete op te leggen wegens deze overtredingen. De boete bedraagt in totaal € 4.000,-. De door eiseres ingebrachte zienswijze van 11 januari 2022 brengt geen wijziging in het standpunt van verweerder.
3. Vervolgens heeft verweerder besloten zoals weergegeven bij de inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

De opgelegde boete
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat de overtredingen, die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan de boete, zijn begaan.
5. Eiseres voert echter in de eerste plaats aan dat zij niet aansprakelijk is voor de gestelde overtredingen. Eiseres stelt dat zij al het nodige heeft gedaan om te zorgen dat door de betrokken chauffeurs aan de rij- en rusttijden werd voldaan. Eiseres stelt dat zij voorafgaand, gedurende en na de controleperiode weldegelijk de nodige bevelen heeft gegeven, de nodige maatregelen heeft genomen, de nodige middelen heeft verschaft en redelijkerwijs te houden toezicht heeft gehouden. Ten onrechte stelt verweerder dat er sprake zou zijn van een enkele waarschuwing. Eiseres heeft daarbij gewezen op de verklaring van [naam 4] die hij tijdens de inspectie heeft afgelegd. [naam 4] heeft verklaard dat de ritten vooraf worden doorgenomen en exact wordt aangegeven waar moet worden geladen, gelost, welke ferry genomen zal moeten worden en wanneer gerust moet worden. Het gaat om vaste ritten en die worden ingepland waarbij rekening wordt gehouden met de rij- en rusttijden. Verder volgt uit deze verklaring dat eiseres voldoende toezicht heeft gehouden. Toen eiseres kennis kreeg van de vermeende overtredingen heeft zij de betreffende chauffeurs meermaals mondeling en schriftelijk gewaarschuwd en uiteindelijk heeft eiseres, ondanks dat er een tekort was en is aan chauffeurs, een aantal chauffeurs ontslagen.
Ten aanzien van [naam 1] voert eiseres aan dat zij hem meermaals heeft aangesproken over de rij- en rusttijdenwetgeving, 3 officiële waarschuwingen heeft gegeven (22 mei 2019, 23 augustus 2019 en 28 september 2019), bij email van 6 november 2019 heeft geïnstrueerd langer te rusten, en dat uit e-mails van 7 maart 2020, 18 april 2020 en 20 april 2020 blijkt dat eiseres toezicht heeft gehouden. Uiteindelijk heeft eiseres [naam 1] ontslagen.
Ten aanzien van [naam 2] voert eiseres aan dat zij hem meermaals heeft aangesproken op rij- en rusttijdenwetgeving en op 11 oktober 2019 hem een schriftelijke waarschuwing heeft gegeven.
Met betrekking tot [naam 3] voert eiseres aan dat zij hem meermaals mondeling en schriftelijk gewezen heeft op de naleving van de rij- en rusttijdenwetgeving. Op 23 november 2018 heeft eiseres [naam 3] een eerste schriftelijke waarschuwing gegeven. Op 25 augustus 2019 een tweede.
Eiseres kan als werkgever pas achteraf constateren dat er overtredingen zouden zijn gepleegd en kan dus ook pas na het constateren maatregelen treffen. Daarbij geldt dat eiseres als werkgever proportioneel dient te handelen en onder andere gehouden is aan arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving.
6. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de eis dat door haar de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te houden toezicht is gehouden om de naleving van de bepalingen te verzekeren. Vaststaat dat eiseres ervan op de hoogte was dat haar chauffeurs niet conform de Arbeidstijdenwet handelden. Niet gebleken is dat eiseres maatregelen heeft genomen om (nieuwe) overtredingen te voorkomen, anders dan de waarschuwingen. Uit niets blijkt dat er meer acties zijn ondernomen dan het enkel sturen van (uiterst korte) waarschuwingsbrieven. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanpassing van de planning of het opleiden van werknemers. Juist van een professioneel transportbedrijf mag worden verwacht dat aanvullende maatregelen worden genomen wanneer een waarschuwingsbrief onvoldoende effect heeft. Daarbij zijn de waarschuwingen kort en niet concreet.
7.1
Als de werkgever aantoont dat door hem de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht is gehouden om de naleving van de bepaling te verzekeren, wordt de overtreding van een werknemer niet aan de werkgever toegerekend (artikel 8:1, derde lid, van het Atbv). De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan deze bewijslast heeft voldaan. Daarbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat de verklaringen die eiseres (in persoon van [naam 4] en ter zitting door de gemachtigde) heeft gegeven over de wijze waarop sturing van de chauffeurs heeft plaatsgevonden erg algemeen van aard zijn. Zo is verklaard dat de planning realistisch is en dat gekeken wordt naar waar chauffeurs pauze kunnen houden. Er is echter niet concreet aangegeven om welke reden of door welke omstandigheden de overtredingen zijn begaan waarvoor de boete is opgelegd. Verder heeft eiseres gewezen op de waarschuwingen die zijn gegeven aan de betrokken chauffeurs, maar de bewoordingen van die waarschuwingen zijn weinig concreet en niet dwingend van aard. Ten slotte blijkt uit de stukken dat eiseres [naam 1] in de derde officiële waarschuwing aan zijn adres op 28 september 2019 wel aanzegt dat verdere overtredingen zullen leiden tot het einde van het dienstverband, maar dat in de meetperiode door verweerder opnieuw meerdere overtredingen van deze chauffeur zijn geconstateerd. Ook daarna wijst eiseres [naam 1] er meermalen (e-mails van 7 maart 2020, 18 april 2020 en 20 april 2020) op dat er (veel te) veel overtredingen zijn, zonder daar concrete consequenties aan te verbinden.
7.2
De rechtbank moet op grond van het voorgaande dan ook vaststellen dat de aanpak van eiseres niet effectief en doortastend genoeg is geweest. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het boeterapport komt naar voren dat er in de meetperiode een niet gering aantal van 95 overtredingen bij 14 chauffeurs is geconstateerd van de bepalingen omtrent rij- en rusttijden. De rechtbank overweegt hierbij dat een werkgever meer instrumenten ter beschikking staan dan waarschuwen of ontslag verlenen. Het gaat er bij de vraag of een werkgever voldoende heeft gedaan om zorg te dragen voor naleving van de bepalingen of de werkgever de juiste maatregelen heeft getroffen. Als blijkt - zoals hier het geval was - dat waarschuwingen geen of onvoldoende effect hebben zal de werkgever zich moeten beraden op andere maatregelen. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht als overtreder aangemerkt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiseres voert verder aan dat de boete disproportioneel en onevenredig is.
Eiseres stelt dat per overtreding moet worden afgewogen in hoeverre de voorgeschreven boete passend is. Verder moet worden beoordeeld of het opleggen van meerdere boetes vanwege overtredingen door dezelfde werknemer wel passend is. Deze afweging is niet gemaakt. Van een specifieke beoordeling van de evenredigheid en proportionaliteit is geen sprake.
Daarnaast is de boete volgens eiseres onevenredig hoog. Het betreffen voornamelijk soortgelijke verwijten. Direct opleggen van een boete is allesbehalve evenredig omdat het leereffect niet gediend wordt. Het dient ook geen strafrechtelijk belang.
Eiseres voert verder aan dat er geen rekening mee is gehouden dat zij het nodige heeft gedaan om de overtredingen te voorkomen. Ze heeft de werkzaamheden zo ingericht dat ze kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Uiteindelijk heeft eiseres, ondanks het chauffeurstekort, afscheid genomen van drie chauffeurs. Eiseres merkt daarbij op dat de coronacrisis haar hard heeft getroffen en grote financiële gevolgen heeft gehad.
Ten slotte voert eiseres aan dat uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1973) volgt dat bij verminderde verwijtbaarheid de opgelegde boete moet worden gematigd tot 25% van het boetenormbedrag, en bij normale verwijtbaarheid tot 50%.
9. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de arbeidstijdenregelgeving als doel heeft de voorwaarden voor concurrentie te harmoniseren, verbetering van de arbeidsomstandigheden en verkeersveiligheid. Tevens heeft de arbeidstijdenregelgeving als doel adequate controle en handhaving. Overtreding van de arbeidstijdenregelgeving is ernstig, omdat hierdoor deze doelstellingen in het geding komen. De ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan bepalen de hoogte van de boete. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022(ECLI:NL:RVS:2022:1973) heeft verweerder aanleiding gezien de Beleidsregel boeteoplegging te herzien. Ten tijde van het bestreden besluit gold de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer 2019 (Beleidsregel 2019). Nadien is de herziene Beleidsregel 2022 in werking getreden. In dit geval leidt de toepassing van de Beleidsregel 2019 tot dezelfde boete als toepassing van de Beleidsregel 2022.
Verweerder wijst er verder op dat de boetebedragen normbedragen voor normale verwijtbaarheid betreffen. Opzet vormt geen bestanddeel van de bepalingen in de arbeidstijdenregelgeving. Tot 13 juli 2022 werd dan ook geen onderzoek gedaan naar de vraag of sprake was van opzet of grove schuld. Er werd altijd uitgegaan van normale verwijtbaarheid. In het verleden werd al wel de boete gematigd indien de overtreder aannemelijk maakte dat sprake was van verminderde verwijtbaarheid.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overtreding haar verminderd verwijtbaar is. Het enkel sturen van korte waarschuwingsbrieven aan werknemers is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat uit het boeterapport blijkt dat er meer soortgelijke overtredingen zijn geconstateerd maar niet alle overtredingen tot een boete hebben geleid omdat bij een eerste bedrijfsinspectie alleen heel belangrijk inbreuken worden beboet en bij een werkgever met minder dan 25 werknemers de overtredingen van maximaal 3 werknemers in het boeterapport worden opgenomen. Uit bijlage 4 bij het boeterapport blijkt dat er in totaal 95 overtredingen zijn geconstateerd bij 14 van de 18 chauffeurs in een controleperiode van 28 dagen.
10. Omdat de Beleidsregel 2019 in werking is getreden op 20 december 2019, en de overtredingen begaan zijn in de periode daarvoor, is de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer 2016 nog van toepassing. Nu de in deze zaak toepasselijke bepalingen – en boetebedragen – gelijkluidend zijn, maakt dit voor de beoordeling van het beroep geen verschil.
11. De rechtbank stelt vast dat de Beleidsregel 2016 overtredingen kent waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven en overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd. De als bijlage 1 bij de Beleidsregel 2016 opgenomen Tarieflijst voorziet, anders dan de boetebeleidsregel die in de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 aan de orde was, in verschillende boetenormbedragen, afhankelijk van de geconstateerde (duur en daarmee ernst van de) overtreding. Daarbij voorziet de Beleidsregel 2016 voor de berekening van de boete in een aantal bijstellingsmogelijkheden, te weten onder meer afhankelijk van het aantal werknemers, voor zelfstandigen en bij recidive. De Beleidsregel 2016 laat daarbij ruimte aan verweerder de boete in een concreet geval af te stemmen op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank voorzien de Beleidsregel 2016 en de Tarieflijst daarmee in een dusdanige differentiatie, dat wordt bereikt dat een boete kan worden opgelegd die evenredig is aan de overtreding en de overtreder. De rechtbank acht de Beleidsregel 2016 en de Tarieflijst op zichzelf dan ook niet onredelijk. De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2921). Verweerder heeft de hoogte van de boete dan ook kunnen vaststellen aan de hand van de Beleidsregel 2016. De omstandigheid dat ten aanzien van 2 chauffeurs meerdere boetes zijn opgelegd vanwege meerdere overtredingen maakt de boete ook niet onevenredig. De rechtbank betrekt daarbij dat bij de bedrijfsinspectie in totaal 95 overtredingen zijn geconstateerd bij 14 van de 18 chauffeurs. Bovendien acht de rechtbank de hoogte van het boetebedrag, € 4.000,-, ook op zichzelf bezien, niet onevenredig hoog.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Overschrijding van de redelijke termijn
12. Eiseres heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
13. Volgens vaste rechtspraak geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd. In dit geval heeft verweerder op 4 november 2020 aan eiseres kenbaar gemaakt tot het opleggen van een boete te willen overgaan (het voornemen). De redelijke termijn is dan ook gaan lopen op 4 november 2020. Dit betekent dat op het moment van deze uitspraak de redelijke termijn met bijna 8 maanden is overschreden. De rechtbank ziet daarin aanleiding de boete te matigen met 10%.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, uitsluitend als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn en de daaruit voorvloeiende matiging van de boete, in rechte geen stand kan houden. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf het boetebedrag vaststellen op € 3.600,-.
15. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn geheel te wijten is aan de lange duur van de besluitvorming door de minister, moet verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden. Ook komt eiseres in aanmerking voor een proceskostenvergoeding door verweerder. Bij de berekening van de kosten zal wat betreft de zwaarte van de zaak de wegingsfactor licht (0,5) worden gehanteerd, omdat in dit geval de gegrondheid van het beroep uitsluitend is gelegen in de overschrijding van de redelijke termijn. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 837,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 september 2022 voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
- bepaalt dat aan eiseres een boete van € 3.600,- wordt opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage

VERORDENING (EG) nr. 561/2006

Artikel 1
Deze verordening geeft voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden van bestuurders in het wegvervoer van goederen en personen, met als doel de voorwaarden voor concurrentie tussen verschillende wijzen van vervoer over land te harmoniseren, met name met betrekking tot de wegvervoersector, en ter verbetering van de werkomstandigheden en de verkeersveiligheid. De verordening heeft tevens tot doel betere controle en handhaving door de lidstaten en betere arbeidsomstandigheden in de wegvervoerssector te bevorderen.
Artikel 7
Na een rijperiode van vier en een half uur neemt de bestuurder een aaneengesloten onderbreking van ten minste vijfenveertig minuten, tenzij hij een rusttijd neemt.
Deze onderbreking kan worden vervangen door een onderbreking van ten minste 15 minuten gevolgd door een onderbreking van ten minste 30 minuten die elk zodanig tijdens de periode worden ingelast, dat aan de bepalingen van de eerste alinea wordt voldaan.
Artikel 8
1. Een bestuurder moet dagelijkse en wekelijkse rusttijden nemen.
2. Binnen elke periode van 24 uur na het einde van de voorafgaande dagelijkse of wekelijkse rusttijd moet een bestuurder een nieuwe dagelijkse rusttijd genomen hebben.
Indien het gedeelte van de dagelijkse rusttijd dat binnen die periode van 24 uur valt ten minste negen doch niet meer dan elf uur bedraagt, wordt deze dagelijkse rusttijd als een verkorte dagelijkse rusttijd aangemerkt.
(…)

Arbeidstijdenwet

Artikel 10:5
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
(…)
Artikel 10:7
(…)
6. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld. Voor overtredingen begaan door personen, bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, stellen Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat en Onze Minister tezamen beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor die overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of krachtens de wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, niet is nageleefd.
(…)

Arbeidstijdenbesluit vervoer

Artikel 2.5:1
(…)
2. De bestuurder die vervoer anders dan taxivervoer verricht, en de bijrijder handelen in overeenstemming met:
a. voor zover van toepassing, de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 561/2006;
(…)
Artikel 2.5:6
(…)
2. De bestuurder op wie het eerste lid niet van toepassing is, handelt in overeenstemming met:
a. voor zover van toepassing, artikel 7 van verordening (EG) nr. 561/2006;
(…)
Artikel 8:1
1. Het niet naleven van de artikelen (…) 2.5:1, tweede en vijfde lid, (…) 2.5:6, eerste tot en met vierde lid, (…) levert een overtreding op.
2. Behoudens de artikelen 2.4:4 en 2.4:13, tweede tot en met zesde lid, wordt, indien de bestuurder werknemer is, ingeval van het niet naleven van een tot de bestuurder gerichte bepaling de werkgever aangemerkt als degene die die bepaling niet heeft nageleefd.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de werkgever aantoont dat door hem de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatregelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht is gehouden om de naleving van de bepaling te verzekeren.
(…)
Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016.
Artikel 1 Berekening van de bestuurlijke boete
1. Deze beleidsregel is van toepassing op alle overtredingen die als zodanig bij of krachtens de Arbeidstijdenwet zijn aangemerkt en die betrekking hebben op arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onder a, van de Arbeidstijdenwet en arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onder a, van de Arbeidstijdenwet.
2. Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de Tarieflijst normbedragen bestuurlijke boete wegvervoer die als bijlage 1 bij deze beleidsregel is gevoegd.
3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt onderscheid gemaakt tussen:
a. overtredingen waarvoor direct bij constatering een bestuurlijke boete wordt opgelegd en die zijn genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel, en
b. overtredingen waarvoor overeenkomstig bijlage 2 eerst een waarschuwing wordt gegeven (preventief handhavingstraject) en pas nadat eenzelfde overtreding nogmaals is geconstateerd, wordt overgegaan tot oplegging van een bestuurlijke boete.