ECLI:NL:RBNHO:2023:7543

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/395
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom tot verwijderen en verwijderd houden van botenhuis; handhaving door gemeente

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van zijn botenhuis. De last werd opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland op 25 maart 2021, vanwege meerdere overtredingen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college heeft het besluit op 22 december 2021 in stand gelaten. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 behandeld, waarbij eiser, de gemachtigde van verweerder en een derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de last om het botenhuis te verwijderen terecht is opgelegd. Eiser betwist niet dat hij geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het botenhuis, dat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat het botenhuis een nieuw bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat het oude botenhuis ooit gelegaliseerd is. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van handhaving moet worden afgezien. Het beroep van eiser is ongegrond, en de last onder dwangsom blijft in stand. Eiser moet binnen zes weken na de uitspraak aan de last voldoen.

De rechtbank wijst erop dat verweerder een beginselplicht tot handhaving heeft en dat het enkele feit dat er mogelijk andere illegale botenhuizen zijn, niet betekent dat handhaving tegen eiser niet gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser om terugbetaling van griffierecht en vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/395

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland

(gemachtigde: D. Al).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [plaats 1] (derde-partij).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van zijn botenhuis.
1.2
Verweerder heeft het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom op 25 maart 2021 genomen vanwege meerdere overtredingen. Met het bestreden besluit van 22 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven voor zover dat zag op de last met betrekking tot het botenhuis.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Eiser heeft hangende beroep verzocht om opschorting van de begunstigingstermijn. Hierop heeft verweerder op 1 maart 2022 besloten om de begunstigingstermijn op te schorten tot zes weken na de uitspraak in dit beroep.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van verweerder en derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de last om het botenhuis te verwijderen en verwijderd te houden heeft kunnen opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de last in dit geval aan eiser heeft kunnen opleggen. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.1
Eiser woont op het perceel [adres 1] (het perceel) te [plaats 1] . Op 25 maart 2021 heeft verweerder aan hem de last opgelegd om binnen zes weken zijn botenhuis te verwijderen en verwijderd te houden op verbeurte van een dwangsom van € 7.500,- ineens. Het botenhuis heeft een oppervlakte van 67 m2 en is gebouwd in 2020. Voorheen was er achter eisers perceel ook een botenhuis. Dit was een stuk kleiner en had een oppervlakte van 17 m2.
Derde-partij woont op het naastgelegen perceel [adres 2] . Het huidige botenhuis van eiser ligt op (maximaal) 2 meter afstand van de erfgrens met derde-partij.
Eiser heeft bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (het Hoogheemraadschap) voor de realisatie van het botenhuis een watervergunning gevraagd en deze op 24 maart 2020 gekregen. Het Hoogheemraadschap heeft aan verweerder medegedeeld dat hij deze vergunning aan eiser heeft verleend en heeft aan verweerder ook gemeld dat hij meerdere klachten heeft ontvangen over het botenhuis.
3.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Kernen Waterland 2013’ (het bestemmingsplan). Het botenhuis bevindt zich voor het overgrote deel op de bestemming ‘water’. Het botenhuis is in strijd met artikel 20.2.1 van het bestemmingsplan, omdat gebouwen en overkappingen op gronden met de bestemming ‘water’ niet zijn toegestaan.
Bestreden besluit
4.1
In het bestreden besluit is de opgelegde last onder dwangsom in stand gelaten. De grondslag hiervoor is artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c alsmede artikel 2.3a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser heeft geen omgevingsvergunning voor het bouwen van het botenhuis gevraagd en ook niet voor de afwijking van het bestemmingsplan. Dit was wel vereist. Er is geen concreet zicht op legalisatie, omdat verweerder voor een botenhuis van de huidige omvang geen medewerking wil verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan.
Omvang van het geding
5.1
Eiser betwist niet dat hij voor het botenhuis geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd. Hij betwist ook niet dat het botenhuis in strijd is met bestemmingsplan. Over deze twee punten zal de rechtbank daarom geen oordeel geven.
5.2
Verweerder heeft een beginselplicht tot handhaving. Dat betekent dat verweerder in geval van een overtreding in de meeste gevallen gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Daar kunnen uitzonderingen op zijn. De rechtbank zal in het vervolg van deze uitspraak onderzoeken of hetgeen eiser heeft aangevoerd bijzondere omstandigheden zijn die maken dat verweerder in dit geval van handhaving af had moeten zien.
Bespreking van de beroepsgronden
Het botenhuis staat er al jaren en mocht worden herbouwd
6.1
Eiser voert in de eerste plaats aan dat ter plaatse al jaren een botenhuis staat en dat het eerdere botenhuis nog gebouwd is door zijn vader, ten tijde van de voormalige gemeente [plaats 1] . Ter onderbouwing legt hij een luchtfoto uit 2010 over waarop te zien is dat er destijds al een botenhuis aanwezig was. Daarvoor waren er twee botenhuizen aanwezig. Het huidige botenhuis heeft hij op de oude palen van die twee botenhuizen gebouwd. Eiser voert ook aan dat het botenhuis tegelijk met andere botenhuizen is gelegaliseerd. Hij vermoedt dat dit ergens rond 2013 is geweest. Omdat het vorige botenhuis legaal aanwezig was en hij het nieuwe botenhuis op de oude palen heeft gebouwd, ging eiser ervan uit dat hij dit botenhuis mocht vernieuwen zonder dat hij daarvoor een nieuwe omgevingsvergunning moest aanvragen. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat hij, gezien de vergunning van het Hoogheemraadschap, inmiddels een vergunning voor het botenhuis heeft.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het huidige botenhuis een nieuw bouwwerk is omdat het oude botenhuis inmiddels niet meer bestaat. Voor het bouwen van het nieuwe botenhuis was dan ook een omgevingsvergunning vereist. Die is nooit aangevraagd en ook niet door verweerder verleend. Bovendien betekent de omstandigheid dat een overtreding al langere tijd bestaat of zelfs is gedoogd, niet dat verweerder daartegen niet meer mag optreden [1] . Over de legalisatie stelt verweerder dat hem daar geen informatie over bekend is. Hij heeft archiefonderzoek gedaan, maar daar is niet uit gebleken dat het oude botenhuis van eiser op enig moment gelegaliseerd is. Wat betreft de watervergunning stelt verweerder zich op het standpunt dat deze vergunning een ander toetsingskader heeft, en dat dit niet betekent dat eiser geen omgevingsvergunning meer nodig heeft.
6.3
De rechtbank oordeelt dat het nieuwe botenhuis een nieuw bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen vereist is. Het botenhuis is namelijk aanzienlijk groter en heeft een andere vormgeving dan het vorige botenhuis dat op de foto uit 2010 te zien is. Van het uitsluitend vernieuwen van het oude botenhuis is dan ook geen sprake. Dat er mogelijk in een verder verleden een tweede botenhuis aanwezig is geweest en dat het huidige botenhuis naar eiser stelt op dezelfde palen is gebouwd, maakt het voorgaande niet anders. Een botenhuis kan immers alleen worden vernieuwd als dat botenhuis er feitelijk nog is en dat is hier niet het geval. Overigens geldt dat ook onder de voorheen geldende bestemmingsplannen voor het oude botenhuis een omgevingsvergunning nodig was voor handelen in strijd met het bestemmingsplan. Het is niet gebleken dat verweerder voor (een van) de vorige botenhuizen deze omgevingsvergunning heeft verleend.
Het feit dat eiser in het bezit is van een watervergunning, maakt voorgaande niet anders omdat voor het bouwen van een botenhuis behalve een watervergunning van het Hoogheemraadschap ook een omgevingsvergunning van verweerder vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder dan ook niet op grond van wat eiser aanvoert van handhaving af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Er zijn meer botenhuizen in [plaats 1] waartegen niet wordt opgetreden
7.1
Eiser voert verder aan dat er in de omgeving van zijn huis veel botenhuizen zijn die ook niet vergund zijn. Hij legt in beroep zeven foto’s over van andere botenhuizen in de buurt. Verweerder treedt ten onrechte alleen tegen hem op. Als verweerder iets wil doen tegen illegale botenhuizen, dan moet hij bij elk botenhuis uitzoeken hoe het zit en tegen elk botenhuis optreden.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Omdat eiser niet aangeeft om welke adressen het gaat, kan hij op deze concrete situaties niet ingaan. Het is echter niet zo dat hij in andere gevallen nooit toeziet op naleving van het bestemmingsplan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij in 2017 nog een omgevingsvergunning voor een botenhuis op een ander perceel aan de [weg] in [plaats 1] heeft geweigerd en in [plaats 2] recent is opgetreden tegen een zonder vergunning gebouwd botenhuis. Ook heeft verweerder ter zitting toegelicht dat hij niet de capaciteit heeft om alles in de gemeente te controleren. In dit geval is hij wel gaan controleren, omdat het Hoogheemraadschap heeft gemeld dat er klachten zijn over het botenhuis van eiser. Dat staat ook zo in het handhavingsbeleid.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel dat beroep moet onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie [2] . Tevens is het zo dat, mochten de door eiser aangedragen botenhuizen ook zonder de vereiste omgevingsvergunning zijn gebouwd, het enkele feit dat wel tegen het botenhuis van eiser wordt opgetreden en niet tegen andere botenhuizen nog geen strijd met het gelijkheidsbeginsel oplevert. Verweerder mag bijvoorbeeld handhaven op basis van prioritering [3] , zoals verweerder in dit geval ook heeft gedaan. Dat verweerder niet (ook) tegen anderen optreedt, betekent dan ook niet dat hij van oplegging van de last aan eiser had moeten afzien. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van het botenhuis in stand blijft en dat eiser daar (alsnog) binnen zes weken na deze uitspraak aan moet voldoen. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.3a
1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist, met dien verstande dat indien in een dergelijk geval sprake is van een bouwwerk waarvan de aanwezigheid slechts een beperkte periode is toegestaan, het eerste lid uitsluitend buiten toepassing blijft gedurende die periode.
Bestemmingsplan Kernen Waterland 2013
Artikel 20: Water
20.2.
Bouwregels
20.2.1.
Gebouwen en overkappingen
Op of in deze gronden worden geen gebouwen en overkappingen gebouwd.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA5244.
2.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:503.
3.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1719.