ECLI:NL:RBNHO:2024:13012

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
HAA 23/6307
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom voor erfafscheiding in recreatiegebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen aan eisers is opgelegd. De eisers, eigenaren van een recreatiewoning op Park [recreatiepark], hebben een erfafscheiding geplaatst die hoger is dan toegestaan volgens het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfafscheiding van ongeveer 2 meter hoog niet voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan, dat een maximale hoogte van 1 meter voorschrijft. De rechtbank heeft de motivering van het college gevolgd dat de erfafscheiding als bouwwerk kwalificeert en dat er geen omgevingsvergunning is aangevraagd. De rechtbank heeft ook de belangenafweging van het college beoordeeld en geconcludeerd dat de handhaving niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat er een melding is gedaan over de erfafscheiding van eisers, terwijl dat voor andere erfafscheidingen niet het geval is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de hoogte van de dwangsom van € 2.500,- in redelijke verhouding staat tot de overtreding. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de noodzaak van vergunningen voor bouwwerken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. E.M.M. Eyking)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats 2] ( [derde-partij] ).

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak gaat over de last onder dwangsom die het college aan eisers heeft opgelegd voor de erfafscheiding tussen recreatiewoning [nummer 1] en [nummer 2] op Park [recreatiepark] in [woonplaats 2] . In het bestreden besluit op het bezwaar van eisers is het college bij de last onder dwangsom gebleven, onder aanvulling van de motivering.
2. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de bestreden last onder dwangsom in stand blijft. Ook krijgen eisers geen vergoeding van hun proceskosten en griffiekosten.
2.1.
In het vervolg van deze uitspraak licht de rechtbank haar oordeel toe. Eerst kijkt de rechtbank naar wat voorafgaand en tijdens aan het beroep is gebeurd. Daarna bespreekt de rechtbank de standpunten van eisers en het college en geeft de rechtbank daarbij haar oordeel.

Wat ging vooraf aan het beroep bij de rechtbank?

3. Eisers zijn eigenaar van de recreatiewoning op [nummer 1] op Park [recreatiepark] . Ter plaatse gelden de regels uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied Zijpe’. Volgens het bestemmingsplan heeft het perceel van de recreatiewoning de bestemming ‘Verblijfsrecreatie 1’.
3.1.
Buurman [derde-partij] (van recreatiewoning [nummer 2] ) heeft op 4 maart 2022 bij het college een melding gedaan over de erfafscheiding van eisers omdat die hoger is dan toegestaan.
3.2.
Na de melding heeft de toezichthouder van het college op 9 juni 2022 een controle gedaan bij de recreatiewoning. Hij constateerde dat de erfafscheiding ongeveer 2 meter hoog is en daarmee ‘niet voldoet aan de gestelde eisen’. Op 10 juni 2022 hebben eisers en de toezichthouder telefonisch contact gehad over de controle.
3.3.
Het college heeft eisers op 4 juli 2022 zijn voornemen om handhavend op te treden aan eisers bekend gemaakt. Eisers hebben de erfafscheiding geplaatst zonder de vereiste omgevingsvergunning. Hierop hebben eisers hun zienswijze gegeven.
3.4.
Het college heeft op 9 maart 2023 aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. Op 23 februari 2023 had de toezichthouder namelijk geconstateerd dat de erfafscheiding van 2 meter hoog nog niet was aangepast. Daarom zijn eisers in overtreding. Eisers zijn gelast om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kan door de erfafscheiding terug te brengen tot maximaal 1 meter hoog. Doen eisers dit niet? Dan moeten zij een dwangsom van € 2.500,- betalen.
3.5.
Eisers zijn het niet eens met het besluit van het college om een last onder dwangsom op te leggen. Daarom hebben zij bezwaar gemaakt. Op 12 juli 2023 vond de hoorzitting plaats. Daar waren eisers en de gemachtigde van het college bij aanwezig.
3.6.
In de beslissing op bezwaar van 8 september 2023 houdt het college de last onder dwangsom na een heroverweging in stand. Ter onderbouwing neemt het college het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften over. De commissie adviseert dat het college bij het bepalen van de voorgevelrooilijn van recreatiewoning [nummer 1] moet uitgaan van de definitie uit het bestemmingsplan. [1] Het college heeft voldoende onderbouwd dat de voorgevelrooilijn op grond van die definitie de lijn is van de voorste gevel van de recreatiewoning, die naar de weg gericht is. De erfafscheiding van eisers staat dus voor de voorgevelrooilijn en is hoger dan één meter, en is daarom vergunningplichtig. [2] De erfafscheiding is geen vergunningvrije ‘groene erfafscheiding’ omdat het een constructie bevat en daarom kwalificeert als bouwwerk. Nu eisers geen omgevingsvergunning hebben, zijn zij in overtreding. [3] Het college verleent niet alsnog een omgevingsvergunning voor de erfafscheiding omdat de hoogte in strijd is met het bestemmingsplan (maximaal 1 meter hoog). [4] Het college is niet bereid deze afwijking te legaliseren omdat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft op advies van de commissie in het bestreden besluit nader gemotiveerd dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie omdat het college geen medewerking wil verlenen aan het vergunnen van de afwijking. [5] Ook motiveert het college, op advies van de commissie, dat eisers geen rechten kunnen ontlenen aan de lage prioriteit die het college heeft toegekend aan erfafscheidingen in het Beleid voor veiligheid, vergunningverlening, toezicht en handhaving Schagen 2019-2022 (hierna: het handhavingsbeleid). Het college is bevoegd en in beginsel verplicht om tegen een overtreding handhavend op te treden, indien daarom wordt verzocht. De lage prioriteit betekent slechts dat het college niet actief toeziet op naleving van de maximaal toegestane hoogtes van erfafscheidingen. Het college gaat wel over tot handhaving van erfafscheidingen wanneer de belangen dat nodig maken. De erfafscheiding van eisers tast het uitzicht aan, en belemmert de lichtinval van, het naastgelegen perceel. Niet is gebleken wat de belangen van eisers zijn bij het behouden van de hoogte van de erfafscheiding. Deze belangenafweging van het college resulteert in de beslissing over te gaan tot handhavend optreden. Dat leidt niet tot onevenredig nadelige gevolgen voor eisers. Verder slaagt het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel niet. Onderscheidend voor deze erfafscheiding in vergelijking met andere erfafscheidingen op het park is dat een melding is ingediend. De door eisers gesteld schendingen van hun privacy door buurman [derde-partij] betreffen een privaatrechtelijke kwestie. Tot slot hebben eisers niet onderbouwd waarom de dwangsom te hoog of anderszins onevenredig is. Het college heeft zich bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom gehouden aan het handhavingsbeleid. In het vervolg van deze uitspraak refereert de rechtbank aan deze beslissing op bezwaar als ‘het bestreden besluit’.
3.7.
Eisers zijn op 9 oktober 2023 tegen het bestreden besluit in beroep gegaan bij de rechtbank. Ook hebben zij de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek zag op de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom. Bij besluit van 16 oktober 2023 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de uitspraak van de rechtbank. Eisers hebben hun verzoek daarom ingetrokken.

Procedure in beroep

4.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd in zijn verweerschrift. Zowel eisers als het college hebben vervolgens nog een stuk ingediend.
4.2.
[derde-partij] heeft aangegeven aan deze procedure deel te nemen als derde-partij.
4.3.
De zitting vond plaats op 10 oktober 2024. Bij de zitting waren eisers en hun gemachtigde aanwezig. Namens het college waren [naam 1] en [naam 2] aanwezig. Ook [derde-partij] was aanwezig. Op de zitting hebben partijen aan de hand van meegebrachte foto’s de actuele situatie ter plaatse besproken.

Wettelijk kader Invoeringswet Omgevingswet

5.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) in werking getreden. In artikel 4.23 van de Iw Ow is bepaald dat oud recht op bestuurlijke sanctiebesluiten van toepassing blijft als voor 1 januari 2024 een overtreding is begonnen én het bestuurlijk sanctiebesluit is opgelegd.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de erfafscheiding van eisers op 9 juni 2022 door de toezichthouder ter plaatse is geconstateerd. Tussen partijen is wel in geschil of er sinds die datum sprake is van een overtreding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) legt artikel 4.23, eerste lid, aanhef, van de Iw Ow zo uit dat ook dan het oude recht van toepassing blijft. Een andere uitleg zou in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid. [6]
5.3.
Op het onderhavige dwangsombesluit is dus de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bijbehorende wet- en regelgeving van toepassing.

De erfafscheiding is geen ‘groene erfafscheiding’

6.1.
In de Bouwverordening Schagen 2017 is bepaald dat een bouwwerk ‘elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal is, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.’
6.2.
De rechtbank volgt de uitleg van het college en de Adviescommissie bezwaarschriften dat de erfafscheiding van eisers kwalificeert als bouwwerk omdat die bestaat uit een ondersteuningsconstructie, met daaromheen gegroeide beplanting. Voor de hoogte van een erfafscheiding als bouwwerk kunnen wettelijke beperkingen bestaan. De erfafscheiding van eisers is – anders dan eisers menen – dus geen ‘groene erfafscheiding’. Zo’n groene erfafscheiding bestaat bijvoorbeeld uit een heg van bomen, struiken en andere planten, zonder ondersteunende constructie. Voor de hoogte van een groene erfafscheiding bestaan geen wettelijke begrenzingen.

Waar loopt de voorgevelrooilijn van recreatiewoning [nummer 1] ?

7.1.
Tussen partijen is in geschil waar volgens de definitie uit het bestemmingsplan de voorgevelrooilijn van de recreatiewoningen in de straat van [nummer 1] en [nummer 2] loopt. Volgens het college loopt de voorgevelrooilijn zoals getekend in de luchtfoto in de e-mailwisseling van 30 september 2024. Elk recreatiewoning in de straat heeft volgens het college dus een eigen voorgevelrooilijn, die langs en in het verlengde van de feitelijke locatie van de voorgevels van de recreatiewoningen loopt. Eisers stellen dat de voorgevelrooilijn juist in een rechte lijn langs de weg, op de scheidslijn met de perceelsgrenzen loopt. De voorgevellijnen van de recreatiewoningen in de straat lopen zo in elkaar over. Op de zitting hebben partijen aan de hand van foto’s hun standpunten verder verduidelijkt.
7.2.
In het bestemmingsplan is in artikel 1.106 bepaald dat de voorgevelrooilijn ‘de lijn is waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan’. Volgens artikel 1.105 is de voorgevel ‘de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel(s)’.
7.3.
De rechtbank volgt de uitleg van het college over waar de voorgevelrooilijn ligt. Hierbij kijkt de rechtbank naar de feitelijke situatie ter plaatse. De recreatiewoningen in de straat van [nummer 1] en [nummer 2] liggen aan een schuine weg, waardoor de recreatiewoningen telkens schuin achter elkaar zijn gepositioneerd. Elk recreatiewoning heeft een gevel (muur) die naar de weg is gekeerd, de voorgevel. Voor [nummer 1] is de voorgevel de gevel waar de voordeur in zit. Door de positie van de recreatiewoningen zijn de voorgevels dus niet in een doorlopende lijn van elkaar gelegen, maar schuin achter elkaar. De voorgevelrooilijn is de lijn waarin de voorgevel van recreatiewoning [nummer 1] is gelegen, en het verlengde daarvan. Het college heeft dit voor de rechtbank met verbeeldingen goed inzichtelijk gemaakt. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat het ontbreken van kaartmateriaal waarop de voorgevelrooilijn is ingetekend ervoor zorgt dat (de motivering van) het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel. De bewoordingen van het college en het intekenen op de luchtfoto maakte in het bestreden besluit al voldoende duidelijk waar volgens het college de voorgevelrooilijn loopt.
7.4.
Gelet op locatie van de voorgevelrooilijn van recreatiewoning [nummer 1] , stelt de rechtbank vast dat de erfafscheiding van eisers voor een groot deel voor de voorgevelrooilijn is gebouwd.
7.5.
De rechtbank overweegt verder dat voor het ‘bouwen van een bouwwerk’ een omgevingsvergunning vereist is. [7] Bepaalde bouwwerken zijn vrijgesteld van die vergunningplicht. De erfafscheiding van eisers is niet vrijgesteld omdat die 2 meter hoog is, en voor de voorgevelrooilijn ligt. [8] Om de erfafscheiding te mogen bouwen, hebben eisers dus een omgevingsvergunning nodig. Nu eisers die niet hebben, heeft het college terecht gesteld dat eisers in overtreding zijn. Het college is bevoegd voor deze overtreding een last onder dwangsom op te leggen. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, is het college in beginsel ook verplicht om bij een overtreding handhavend op te treden. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het college worden gevraagd niet van zijn handhavingsbevoegdheid gebruik te maken.

Handhaaft het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

8.1.
Eisers voeren in beroep aan dat alle recreatiewoningen in de straat een stenen aanbouw voor de voorgevel hebben, behalve de recreatiewoning van eisers. Het college staat bebouwing voor de voorgevel dus wel toe. Door dit bij eisers niet toe te staan, handelt het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast zijn er andere erfafscheidingen zoals die van eisers op het park. Eisers hebben foto’s hiervan naar het college en de rechtbank gestuurd. De foto’s tonen volgens eisers ‘bomen, struiken en met groen begroeide constructies van erfafscheidingen aan de voorzijdes’ van de recreatiewoningen op het park. In strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft het college deze erfafscheidingen niet goed meegenomen en onderbouwd in het bestreden besluit. Bovendien heeft het college het advies van de Adviescommissie niet opgevolgd om de andere erfafscheidingen op het park te controleren. Eisers geven tot slot aan zelf geen meldingen te willen doen over de erfafscheidingen van hun buren omdat zij niet als “verrader” op het park willen worden gezien.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eisers is om hun beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen. Het ligt dus op de weg van eisers om aan te tonen dat gelijke gevallen, door het college ongelijk worden behandeld. Hiertoe noemen eisers de adressen [adres 1] en [adres 2] op het park en hebben eisers de foto’s overgelegd.
8.2.1.
De rechtbank volgt het verweer van het college dat eisers niet hebben aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen. Daarbij is van belang dat ook voor de rechtbank onduidelijk is gebleven of de erfafscheidingen op de foto’s groene erfafscheidingen of bouwwerken zijn. De rechtbank merkt op dat eisers zelf ook aangeven dat de erfafscheidingen op de foto’s ‘bomen, struiken en met groen begroeide constructies zijn’, zonder specificatie welke erfafscheiding wat is.
8.2.2.
In het bestreden besluit en in het verweerschrift stelt het college ook dat geen sprake is van gelijke gevallen op het park omdat alleen over de erfafscheiding van eisers een melding is ingediend. Op dit punt is het gemeentelijk handhavingsbeleid over prioritering bij handhavend optreden van belang. De Afdeling overweegt in vaste jurisprudentie dat handhavingsbeleid er niet toe mag strekken dat tegen overtredingen met een lage prioriteit nooit wordt opgetreden. Dit betekent echter niet dat bij de handhaving geen prioriteiten mogen worden gesteld. Prioriteitstelling is toegestaan om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. Zo kan prioritering bepalend zijn voor de mate waarin toezicht wordt gehouden op de naleving van voorschriften. Ook mag prioritering inhouden dat bij bepaalde overtredingen alleen naar aanleiding van een klacht of een verzoek van een belanghebbende wordt beoordeeld of handhavend moet worden opgetreden.
8.2.3.
De rechtbank overweegt dat in het handhavingsbeleid van het college is opgenomen dat erfafscheidingen de prioriteit laag hebben. Bij meldingen over zaken met prioriteit laag verzamelt het college informatie en plant het binnen een jaar een controle in. Het college heeft uitgelegd dat hij vanwege de prioriteit laag dus niet ambtshalve op (de hoogte van) erfafscheidingen controleert. Uit de Afdelingsjurisprudentie volgt dat deze prioriteitstelling is toegestaan. Over de erfafscheiding van eisers is echter een melding ingediend. Gelet hierop heeft het college geoorloofd een onderscheid gemaakt door in dit geval wel een controle te doen en over te gaan op handhavend optreden, en in andere (illegale) situaties, waarover geen melding is ingediend, niet. [9] Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus ook in dit verband niet.
Goede ruimtelijke ordening
8.4.
Eisers voeren met een beroep op het gelijkheidsbeginsel vervolgens ook aan dat hun erfafscheiding wel in het straatbeeld past, zodat wel sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zijn standpunt dat juist geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening niet goed gemotiveerd. De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze beroepsgrond voorop dat het college een discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening. Dit moet de rechtbank terughoudend toetsen. Wat eisers in dit verband hebben aangevoerd is voor de rechtbank onvoldoende om een gebrek aan te nemen in de motivering van het college dat wel strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

Belangenafweging en evenredigheid

9. De rechtbank overweegt dat het college in het geval van een lage prioriteitsstelling (handhaving tegen erfafscheidingen) deugdelijk moet motiveren waarom het ondanks de prioritering handhavend alsnog handhavend heeft opgetreden. Dit houdt een afweging in het individuele geval in, waarbij ook de belangen van de melder worden betrokken. [10] De uitkomt van die afweging kan zijn dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Hierbij spelen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het handhavingsbesluit een rol (artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb). Bij de beoordeling van de evenwichtigheid komt ook gewicht toe aan de aard en ernst van de overtreding en aan de al dan niet doorlopende gevolgen van de overtreding. [11]
9.1.
Eisers geven aan dat het voor hen niet duidelijk is wat het belang is om in deze concrete situatie over te gaan tot handhavend optreden. De enkele verwijzing naar de beginselplicht tot handhaving volstaat niet. Handhaving is namelijk onredelijk bezwarend voor eisers. Het college was ermee bekend dat buurman [derde-partij] in zijn zijgevel ramen en camera’s heeft die rechtstreeks op de recreatiewoning van eisers uitkijken. Pas in de beslissing op bezwaar heeft het college het belang van de [derde-partij] benoemd, namelijk zijn verminderde lichtinval door de erfafscheiding. Het college heeft dit niet verder gemotiveerd. Daarnaast heeft het college in de belangenafweging niet betrokken dat eisers toestemming voor de erfafscheiding hebben van het bestuur van het park. Deze toestemming is een concretisering van het algemeen belang van de parkbewoners omdat die is gebaseerd op het huishoudelijk reglement. Aanleiding voor de toestemming was het gedrag van de buren en de daarbij behorende escalatie. Dit alles leidt tot de conclusie dat de motivering van het college bij de belangenafweging onvoldoende is.
9.2.
In het verweerschrift licht het college aanvullend op het bestreden besluit toe dat eisers naar de Autoriteit Persoonsgegevens kunnen stappen vanwege de camera van [derde-partij] . Dat is de bevoegde instantie om te handhaven op de Algemene verordening gegevensbescherming voor privacy. Op de ramen in de zijgevel van [derde-partij] is het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Ook hebben eisers geen bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen van recreatiewoning [nummer 2] . Eisers kunnen dus via andere wegen voor hun belangen opkomen. Ook daarom heeft het college aan de door hen gestelde belangen minder gewicht toegekend dan aan het belang van de melder. Hierbij kent het college ook een groot gewicht toe aan het algemeen belang wat gediend is bij handhaving. Verder is het bestreden besluit volgens het college niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Een last onder dwangsom is geschikt om het doel te bereiken. Eisers zijn niet bereid zelfstandig de erfafscheiding te verlagen, waardoor het opleggen van een last onder dwangsom ook noodzakelijk is. Tot slot is de last onder dwangsom evenwichtig omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verlaging van de schutting voor hen dusdanig nadelige gevolgen heeft dat het college in dit geval van handhaving dient af te zien.
9.3.1.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat de erfafscheiding grotendeels voor de ramen in de linkerzijgevel van recreatiewoning [nummer 2] staat. Dit is te zien op de foto’s die de rechtbank op 30 september 2024 van eisers heeft ontvangen, en die de rechtbank met partijen op de zitting heeft besproken.
9.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd hoe de belangenafweging is gedaan en waarom het college is overgegaan tot handhaving, ondanks de lage prioriteit. Hierbij mocht het college ook gewicht toekennen aan de door hem gestelde precedentwerking. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college de motivering draagkrachtig toegelicht.
De rechtbank is verder van oordeel dat de toestemmingsbrief van het parkbestuur van 31 maart 2023 onder de eigen verantwoordelijkheid van eisers valt als gebruikers van het park. Het college hoefde dit aspect dan ook niet te betrekken in de belangenafweging. Daarom bevat het bestreden besluit ook op dit punt geen motiveringsgebrek. Ook hoefde het college geen nader onderzoek te doen naar de aanleiding voor eisers om de erfafscheiding te plaatsen. Niet in geschil is namelijk dat eisers de erfafscheiding zonder overleg met [derde-partij] hebben geplaatst.
9.3.3.
De rechtbank overweegt vervolgens dat in het bestreden besluit – in afwijking van het advies van de bezwarencommissie – niet is gemotiveerd hoe het sanctiebesluit zich verhoudt met de jurisprudentie omtrent het evenredigheidsbeginsel. Echter hebben ook eisers hun beroepschrift niet toegespitst op deze omissie van het college. De beroepsgrond van eisers over de evenredigheid van het dwangsombesluit zag daarbij ook niet op de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de last onder dwangsom. In het verweerschrift gaat het college (ambtshalve) wel in op de hiervoor genoemde beoordelingskenmerken van de evenredigheid. Pas in de pleitnotities die zijn voorgedragen op de zitting hebben eisers hun beroepsgrond in deze zin verder toegespitst.
9.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college met de toelichting in het verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd hoe hij de evenredigheid heeft beoordeeld. Wat eisers hebben aangevoerd, is voor de rechtbank onvoldoende om de uitleg van het college onvoldoende of verkeerd te achten. De rechtbank kan volgen dat het college in deze concrete situatie niet van handhaving heeft afgezien omdat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het college heeft draagkrachtig gemotiveerd dat de last onder dwangsom geschikt en noodzakelijk is om de overtreding van het bestemmingsplan en de Wabo ongedaan te maken en de ruimtelijk toegestane situatie op dit perceel te herstellen. Niet is gebleken dat het herstel van de strijdige situatie is op te lossen door een minder ingrijpende maatregel. Bij de vraag of de last onder dwangsom noodzakelijk is, wijzen eisers in de pleitnota (weer) op de andere hoge erfafscheidingen op het park, waartegen handhaving schijnbaar niet noodzakelijk is om het doel van het college te bereiken. Ook hebben eisers hebben in dit verband niet aannemelijk gemaakt dat zij onevenredig zwaar in hun belangen worden getroffen, gelet op het doel van de last onder dwangsom (evenwichtigheid). Eisers wijzen slechts (weer) op de afweging van hun belangen en die van [derde-partij] . Voor eisers is vooral onduidelijk hoe die afweging door het college is gedaan is. Dit is onvoldoende om een gebrek in de motivering van het college aan te nemen.

Is de dwangsom te hoog?

10.1.
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb dient de hoogte van een vastgestelde dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft het doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet zo’n prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. [12]
10.2.
Eisers voeren aan dat de opgelegde dwangsom niet in verhouding staat tot het belang van het college bij handhaving. Het college houdt alleen rekening met de belangen van [derde-partij] en niet met de belangen van eisers.
10.3.
Het college verwijst in het primaire besluit en in het bestreden besluit naar het handhavingsbeleid. In dit beleid is bepaald dat de hoogte van een dwangsom voor een illegale erfafscheiding € 2.500,- ineens bedraagt. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eisers onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat de hoogte in onredelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Het college kon in redelijkheid het handhavingsbeleid tot uitgangspunt nemen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen, het bestreden besluit niet wordt vernietigd en de last onder dwangsom in stand blijft. Ook krijgen eisers hun griffiekosten en proceskosten niet vergoed.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1.105 en 1.106 van het bestemmingsplan.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 2.3a van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 2.3a van de Wabo.
4.Artikel 20.2.7, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan.
5.Het college verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1795.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645, ro. 18.
7.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
8.Artikel 2.1, derde lid, van de Wabo en artikel 2, aanhef en lid 12, van bijlage II van het Bor.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3748, ro. 7.1.
10.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1961.
11.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
12.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:638, ro. 4.2.