ECLI:NL:RBNHO:2024:1809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10647094 \ CV EXPL 23-5090
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake betaling van toestelprijs en bijkomende kosten in consumentenkredietovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2024 een tussenvonnis uitgesproken in een geschil tussen CE Credit Management Invest Fund 1 B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vordert betaling van een bedrag van € 755,13, vermeerderd met wettelijke rente, en daarnaast betaling van resterende termijnen van een toestelkrediet van € 419,75. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die de gedaagde partij met T-Mobile heeft gesloten voor telecommunicatiediensten en de aanschaf van een toestel, de Samsung Galaxy S7 edge. T-Mobile heeft deze overeenkomst op 20 februari 2017 ontbonden wegens wanbetaling en de vordering overgedragen aan de eisende partij.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten. De vordering tot betaling van de abonnementskosten is toewijsbaar, maar de vordering tot betaling van rente en schadevergoeding is afgewezen omdat de gedaagde partij niet in verzuim is geraakt. De kantonrechter heeft ook ambtshalve de algemene voorwaarden van T-Mobile getoetst en twijfels geuit over de eerlijkheid van bepaalde bedingen, met name met betrekking tot buitengerechtelijke incassokosten en rente. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten.

De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 688,46, bestaande uit de toewijsbare bedragen, en heeft verdere beslissingen aangehouden. De zaak wordt vervolgd op 20 maart 2024, wanneer de eisende partij nadere toelichting moet geven over de algemene voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10647094 \ CV EXPL 23-5090
Uitspraakdatum: 21 februari 2024
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
CE Credit Management Invest Fund 1 B.V.
gevestigd te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: LegalSteps B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert primair veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 755,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldatum van de facturen tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair vordert de eisende partij met betrekking tot de resterende toestelprijs van € 419,75, veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de vervallen en toekomstige maandelijkse termijnen van ieder € 26,00, althans de betaling van de resterende toestelprijs in maandelijkse termijnen van € 26,00 ingaande op de dag van het vonnis tot de dag waarop het bedrag van € 419,75 is voldaan. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert de eisende partij veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij stelt dat T-Mobile op 26 juni 2016 in een van haar winkels met de gedaagde partij een overeenkomst met betrekking tot data- en/of telecommunicatiediensten (de abonnementskosten) en een kredietovereenkomst voor de aanschaf van een Samsung Galaxy S7 edge heeft gesloten. Volgens de eisende partij heeft T-Mobile deze overeenkomst op 20 februari 2017 wegens wanbetaling ontbonden en haar vordering overgedragen aan de eisende partij. De eisende partij vordert nakoming van de overeenkomsten voor zover de gedaagde partij daarin tekort is geschoten en schadevergoeding wegens de (gedeeltelijke) ontbinding daarvan.
(Pre)contractuele informatieplichten ten aanzien van de abonnementskosten
2.3.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230l aanhef en onder a, b, c, d en f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.4.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230l BW. De vordering tot betaling van de abonnementskosten ter hoogte van
€ 141,23 ‬is dan ook toewijsbaar, omdat deze vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kosten voor het sms’en en bellen buiten de bundel van
€ 0,81zijn eveneens toewijsbaar.
Let op! Het is niet aan de kantonrechter om de verschillende vorderingen aan de hand van de gegevens in de producties uit te splitsen. De eisende partij moet voortaan in de dagvaarding de verschillende vorderingen afzonderlijk specificeren.
Niet betaalde toestelkrediettermijnen
2.5.
Verder vordert de eisende partij betaling van € 130,00 aan niet betaalde toestelkrediettermijnen.
2.6.
De Hoge Raad heeft in de arresten van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1385) en 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236) – kort gezegd – het volgende beslist. In een overeenkomst vergelijkbaar met de onderhavige moet, ter bescherming van het belang van de koper, duidelijk zijn wat de koopprijs van de door hem gekochte zaak is, en daarmee wat de omvang is van de door hem verschuldigde termijnen, voor zover die daarop betrekking hebben. Die prijs moet in de overeenkomst afzonderlijk zijn bepaald. Aan die eis is in dit geval voldaan. In de overeenkomst staat namelijk dat het totaalbedrag voor het toestel € 624,00 bedraagt en dat dit bedrag wordt afgelost in 24 maandelijkse toestelkrediettermijnen van € 26,00. De kantonrechter begrijpt dat de eisende partij dit in de facturen omschrijft als ‘Toestelservice E26.00’. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige toestelkredietovereenkomst rechtsgeldig is.
2.7.
Voorts is niet gebleken dat de eisende partij andere kosten en/of rente over de toestelprijs in rekening heeft gebracht, zodat sprake is van een zogenoemd zacht krediet. De wettelijke bepalingen over consumentenkredietovereenkomsten missen derhalve toepassing. Het gevorderde bedrag van
€ 130,00‬aan termijnen die zien op de toestelkredietovereenkomst is dan ook toewijsbaar.
Rente, schadevergoeding en resterende termijnen toestelkrediet
2.8.
De eisende partij vordert ook i) rente, ii) schadevergoeding als gevolg van ontbinding van de overeenkomst en iii) betaling van de resterende termijnen van het toestelkrediet van € 419,75. De kantonrechter begrijpt dat de eisende partij ook aan de vordering onder iii) de gestelde ontbinding van de overeenkomst ten grondslag legt. Voor toewijzing van deze vorderingen is vereist dat de gedaagde partij in verzuim verkeert (zie artikel 6:119, 6:96 lid 6 en 6:265 lid 2 BW). De eisende partij heeft echter niet, althans onvoldoende, gesteld dat de gedaagde partij in verzuim is geraakt na het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen. Een betaaltermijn op een factuur is op zichzelf namelijk geen fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Daarvoor is in beginsel een voor nakoming overeengekomen termijn vereist. Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt niet dat partijen de betalingstermijn zijn overeengekomen, zodat de gedaagde partij niet na het verstrijken van deze betalingstermijn in verzuim is geraakt. De gevorderde rente (i) is daarom niet toewijsbaar vanaf het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen.
2.9.
De eisende partij stelt dat zij de overeenkomst heeft ontbonden op 20 februari 2017. Omdat het verzuim niet kan worden vastgesteld heeft de gestelde ontbinding op 20 februari 2017 echter geen rechtsgevolg gekregen. Daarom worden de vorderingen tot betaling van schadevergoeding (i) en tot betaling van de resterende termijnen van het toestelkrediet (ii) op die grond afgewezen. Het beroep op artikel 5.5 van de Algemene Voorwaarden T-Mobile Netherlands B.V. Abonnee consument van 13 juni 2014 (hierna: de algemene voorwaarden) ten aanzien van de schadevergoeding maakt dit niet anders, omdat dat artikel alleen van toepassing is in geval van ontbinding of beëindiging. Zoals gezegd is er geen sprake van rechtsgeldige ontbinding en dat sprake zou zijn van beëindiging op een andere grond is niet gesteld of gebleken. Nadere toelichting ontbreekt, zodat het beroep op dit artikel niks toevoegt.
2.10.
Ten aanzien van de resterende termijnen van het toestelkrediet (iii) beroept de eisende partij zich subsidiair op nakoming van de toestelovereenkomst. Dat beroep slaagt. Vast staat dat de overeenkomst van rechtswege af zou lopen op 26 juni 2018. Uit de dagvaarding blijkt dat de eisende partij op 4 april 2019 wel een aanmaning heeft gestuurd met een betalingstermijn van 15 dagen na ontvangst van de aanmaning. Daarin zijn wel de gevorderde bedragen en de daarbij behorende facturen genoemd. Vast staat dat er niet binnen die termijn is betaald, zodat het verzuim alsnog is ingetreden. De niet betaalde termijnen van het toestelkrediet zijn daarmee opeisbaar geworden zodat het bedrag van
€ 419,75 minus € 3,33 [1] = € 416,42toewijsbaar is.
2.11.
Uit r.o. 2.10. vloeit ook voort dat vanaf 16 dagen na 4 april 2019 verzuim is ingetreden, zodat de wettelijke rente (i) in beginsel vanaf dat moment toewijsbaar zou zijn. Die vordering zal echter hieronder nader worden beoordeeld vanwege de ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.12.
Uit de overlegde stukken blijkt dat op de overeenkomst de Algemene Voorwaarden T-Mobile Netherlands B.V. abonnee consument (hierna: de algemene voorwaarden) van 13 juni 2014 en de T-Mobile Toestelkredietvoorwaarden van toepassing zijn verklaard. De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [2] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.2.13. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.14.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is gebaseerd op artikel 6:96 BW en er is wettelijke rente gevorderd. De kantonrechter stelt echter vast dat artikel 7.7 van de algemene voorwaarden ook ziet op buitengerechtelijke incassokosten en rente. In artikel 7.7. van voornoemde voorwaarden is daarover het volgende opgenomen:
“(…) T-mobile is gerechtigd om vanaf het verstrijken van de betalingstermijn 1% rente per maand in rekening te brengen, alsmede administratiekosten gelijk aan €15,- per maand en buitengerechtelijke kosten, gelijk aan 15% (exclusief btw) van het openstaande bedrag, met een minimum van € 25,-.(…)”
2.15.
Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of artikel 7.7 van de algemene voorwaarden oneerlijk is ten opzichte van de gedaagde partij. Dat lijkt wel het geval te zijn. Het beding in artikel 7.7 is namelijk zodanig geformuleerd dat dit impliceert dat buitengerechtelijke incassokosten steeds en zonder voorwaarden in rekening kunnen worden gebracht. Dat duidt op een (aanzienlijke) afwijking van de wettelijke regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en daarmee tot benadeling van de consument. Bovendien kunnen op grond van dit beding ook administratiekosten in rekening worden gebracht. De kantonrechter merkt op dat de eisende partij al eerder op 29 december 2016 een bedrag van € 15,00 aan buitengerechtelijke incassokosten bij de gedaagde partij in rekening heeft gebracht. Het is de kantonrechter niet duidelijk hoe deze kosten zich verhouden tot de buitengerechtelijke incassokosten en of deze kosten meermaals in rekening kunnen worden gebracht. Hoewel de eisende partij dit bedrag niet vordert in deze procedure, heeft de kantonrechter het vermoeden dat artikel 7.7 van de algemene voorwaarden ook in zoverre niet duidelijk en begrijpelijk is opgesteld, zoals vereist op grond van artikel 5 van de Richtlijn. Het gevolg daarvan is dat de gedaagde partij (mogelijk) niet op voorhand in staat is gesteld om op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen te voorzien die uit dit beding voortvloeien. Daarnaast is het rentepercentage van 1% (mogelijk) oneerlijk, omdat dit hoger is dan het maximale wettelijke rentepercentage. Als het beding oneerlijk wordt bevonden voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten en/of de rente, zullen die kosten en/of de gevorderde rente worden afgewezen. De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over artikel 7.7 van de algemene voorwaarden in het licht van het voorgaande.
2.16.
Indien de eisende partij aan deze opdracht niet of niet volledig voldoet, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
Conclusie
2.17.
Gelet op het voorgaande wordt de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de toewijsbare hoofdsom van
€ 688,46(€ 141,23 + € 0,81 + € 130,00 + € 416,42) en wordt de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten zoals hiervoor onder 2.15. overwogen.
2.18.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 688,46;
3.2.
beveelt de eisende partij om bij akte op de rol van
20 maart 2024de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken zoals hiervoor onder 2.15. is overwogen;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Factuur 23 februari 2017: Resterende kosten toestelservice € 419,75 minus ‘Toestelservice E26.00’ € 3,33 = € 416,42
2.HvJ 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia)