ECLI:NL:RBNHO:2024:1810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
10672401 \ CV EXPL 23-3757
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake betaling van abonnementskosten en toestelkrediettermijnen met betrekking tot een telecommunicatieovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen CE Credit Management Fund 1 B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een totaalbedrag van € 967,52, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, als gevolg van een niet nagekomen overeenkomst met betrekking tot telecommunicatiediensten en een toestelkrediet voor de aanschaf van een Apple iPhone 8 Plus. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in verzuim is geraakt met betrekking tot de betaling van de abonnementskosten en de niet betaalde toestelkrediettermijnen, maar heeft de vordering tot schadevergoeding en betaling van resterende termijnen afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de gedaagde partij in verzuim was geraakt na het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de abonnementskosten en de niet betaalde toestelkrediettermijnen toegewezen, met wettelijke rente vanaf 23 september 2019. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 470,84. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10672401 \ CV EXPL 23-3757
Uitspraakdatum: 21 februari 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
CE Credit Management Fund 1 B.V.
gevestigd te Rotterdam
de eisende partij
gemachtigde: LegalSteps B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert primair veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van
€ 967,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldatum van de facturen tot de dag der algehele voldoening. Subsidiair vordert de eisende partij met betrekking tot de resterende toestelprijs van € 608,66, veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de vervallen en toekomstige termijnen van ieder € 30,50, althans de betaling van de resterende toestelprijs in maandelijkse termijnen van € 30,50 ingaande op de dag van het vonnis tot de dag waarop het bedrag van € 608,66 is voldaan. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot vordert de eisende partij veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De eisende partij stelt dat T-Mobile op 24 januari 2019 in een van haar winkels met de gedaagde partij een overeenkomst met betrekking tot data- en/of telecommunicatiediensten (de abonnementskosten) en een kredietovereenkomst voor de aanschaf van een Apple iPhone 8 Plus 64 GB heeft gesloten. T-Mobile heeft deze overeenkomst op 27 mei 2019 wegens wanbetaling ontbonden en heeft haar vordering vervolgens overgedragen aan de eisende partij. De eisende partij vordert nakoming van de overeenkomsten voor zover de gedaagde partij daarin tekort is geschoten en schadevergoeding wegens de (gedeeltelijke) ontbinding daarvan.
2.3.
De eisende partij heeft ter onderbouwing van haar vordering verschillende facturen overgelegd. In de factuur van 28 januari 2019 wordt een bedrag van in totaal € 25,00 aan ‘aansluitkosten’ genoemd. De eisende partij heeft niet toegelicht wat de grondslag is van dit deel van de vordering. Dit geldt ook voor het bedrag van € 3,04 aan ‘kosten papieren factuur’ in de factuur van 28 mei 2019. De kantonrechter wijst het gedeelte van de vordering dat ziet op ‘aansluitkosten’ en ‘kosten papieren factuur’ dan ook af.
(Pre)contractuele informatieplichten ten aanzien van de abonnementskosten
2.4.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, anders dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte gesloten. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet de handelaar voldoen aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van artikel 6:230l aanhef en onder a, b, c, d en f van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit ter bescherming van de consument. De handelaar moet gemotiveerd stellen en onderbouwen dat aan deze plichten is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677).
2.5.
De eisende partij heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230l BW. De vordering tot betaling van de abonnementskosten ter hoogte van
€ 81,94 [1] is dan ook toewijsbaar, omdat deze vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Let op! Het is niet aan de kantonrechter om de verschillende vorderingen aan de hand van de gegevens in de producties uit te splitsen. De eisende partij moet voortaan in de dagvaarding de verschillende vorderingen afzonderlijk specificeren.
Niet betaalde toestelkrediettermijnen
2.6.
Verder vordert de eisende partij betaling van € 124,95 [2] aan niet betaalde toestelkrediettermijnen.
2.7.
De Hoge Raad heeft in de arresten van 13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1385) en 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236) – kort gezegd – het volgende beslist. In een overeenkomst vergelijkbaar met de onderhavige moet, ter bescherming van het belang van de koper, duidelijk zijn wat de koopprijs van de door hem gekochte zaak is, en daarmee wat de omvang is van de door hem verschuldigde termijnen, voor zover die daarop betrekking hebben. Die prijs moet in de overeenkomst afzonderlijk zijn bepaald. Aan die eis is in dit geval voldaan. In de overeenkomst staat namelijk dat het totaalbedrag voor het toestel € 737,69 bedraagt en dat dit bedrag (na een eenmalige bijbetaling van € 5,69) wordt afgelost in 24 maandelijkse termijnen van € 30,50. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige toestelkredietovereenkomst rechtsgeldig is.
2.8.
Voorts is niet gebleken dat de eisende partij andere kosten en/of rente over de toestelprijs in rekening heeft gebracht, zodat sprake is van een zogenoemd zacht krediet. De wettelijke bepalingen over consumentenkredietovereenkomsten missen derhalve toepassing. Het gevorderde bedrag van
€ 124,95‬ aan niet betaalde toestelkrediettermijnen die zien op de toestelkredietovereenkomst is dan ook toewijsbaar.
Rente, buitengerechtelijke incassokosten en schadevergoeding en resterende termijnen toestelkrediet: verzuim
2.9.
De eisende partij vordert ook i) schadevergoeding als gevolg van ontbinding van de overeenkomst, ii) vervallen wettelijke rente vanaf het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen en iii) buitengerechtelijke incassokosten. Ook vordert de eisende partij iv) betaling van de resterende termijnen van het toestelkrediet van € 608,66. Voor toewijzing van deze vorderingen is vereist dat de gedaagde partij in verzuim verkeert (zie artikel 6:119, 6:96 lid 6 en 6:265 lid 2 BW). De eisende partij heeft echter niet, althans onvoldoende, gesteld dat de gedaagde partij in verzuim is geraakt na het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen. Een betaaltermijn op een factuur is op zichzelf namelijk geen fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Daarvoor is in beginsel een voor nakoming overeengekomen termijn vereist. Uit het lichaam van de dagvaarding blijkt niet dat partijen de betalingstermijn zijn overeengekomen, zodat de gedaagde partij niet na het verstrijken van deze betalingstermijn in verzuim is geraakt. De gevorderde rente (ii) zal daarom niet worden toegewezen vanaf het verstrijken van de betalingstermijn van de facturen.
2.10.
De eisende partij stelt dat zij de gedaagde partij in gebreke heeft gesteld bij e-mail en legt een document over met daarop de gestelde tekst van de e-mail die alleen ziet op de factuur van 28 januari 2019. Dit lijkt echter niet de origineel verstuurde e-mail te zijn, maar alleen een weergave van de tekst. Daaruit kan niet worden opgemaakt naar welk e-mailadres dit bericht zou zijn verstuurd. Het enkele feit dat het e-mailadres van de gedaagde partij boven de tekst is gedrukt, is daarvoor niet voldoende. Bovendien staat daarop geen datum en tijdstip vermeld waarop de e-mail zou zijn verzonden. Er kan dus niet worden vastgesteld of en zo ja wanneer dit bericht aan de gedaagde partij is verzonden. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij voor deze factuur en/of dit bedrag door deze e-mail in verzuim is geraakt. Ingebrekestellingen voor de overige facturen ontbreken. De stelling dat vervolgens nog een aanmaning, SMS-berichten en een sommatie zijn gestuurd is ook onvoldoende nu deze niet zijn overgelegd en dus ook daaruit niet kan worden afgeleid dat, wanneer en voor welke facturen en/of bedragen (alsnog) verzuim is ingetreden. Omdat het verzuim niet kan worden vastgesteld heeft de gestelde ontbinding op 27 mei 2019 – die ook niet is onderbouwd met een schriftelijk stuk – geen rechtsgevolg gekregen. Daarom worden de vorderingen tot betaling van schadevergoeding (i) en tot betaling van de resterende termijnen van het toestelkrediet (iv) op die grond afgewezen. Het beroep op artikel 11 van de algemene voorwaarden als onderbouwing van de vordering onder (i) maakt dit niet anders, omdat dit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niks toevoegt.
2.11.
Ten aanzien van de resterende termijnen van het toestelkrediet (iv) beroept de eisende partij zich subsidiair op nakoming van de toestelovereenkomst. Dat beroep slaagt. Vast staat dat de overeenkomst van rechtswege af zou lopen op 24 januari 2021. Uit de dagvaarding blijkt dat de eisende partij op 7 september 2019 een aanmaning heeft gestuurd met een betalingstermijn van 15 dagen na ontvangst van de aanmaning. Daarin is de gevorderde hoofdsom genoemd. Vast staat dat er niet binnen die termijn is betaald, zodat het verzuim ten aanzien van de niet betaalde termijnen van het toestelkrediet alsnog is ingetreden. Die termijnen zijn daarmee opeisbaar geworden zodat het bedrag van
€ 608,66toewijsbaar is. De wettelijke rente over dat bedrag is toewijsbaar vanaf 23 september 2019.
2.12.
Uit de stukken blijkt dat de eisende partij op 7 september 2019 wel een aanmaning heeft gestuurd met een betalingstermijn van 15 dagen na ontvangst van de aanmaning. Daarin zijn onder meer de gevorderde bedragen en de daarbij behorende facturen ten aanzien van de abonnementskosten en de niet betaalde toestelkrediettermijnen genoemd. Vast staat dat er niet binnen die termijn is betaald, zodat het verzuim op 23 september 2019 alsnog is ingetreden. De rente over de abonnementskosten en de niet betaalde toestelkrediettermijnen is daarom vanaf dat moment toewijsbaar.
2.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (iii) worden afgewezen, omdat niet gebleken is dat de gedaagde partij in verzuim verkeerde op het moment dat de eisende partij de veertiendagenbrief van 7 september 2019 verstuurde. Daarmee is niet voldaan aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Conclusie
2.14.
Het voorgaande brengt mee dat zal worden toegewezen een bedrag van
€ 206,89(€ 81,94 + 124,95), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2019 en een bedrag van
€ 608,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2023.
2.15.
De gedaagde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten omdat deze grotendeels in het ongelijk is gesteld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 206,89 en
€ 608,66 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 206,89 vanaf 23 september 2019 en over € 608,66 vanaf 9 juni 2023 tot de dag van algehele betaling;
3.2
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,84 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 40,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.5 x € 20,00 - € 29,35 (zie factuur 26 juni 2019) + € 11,29 (zie factuur 26 juni 2019) = € 81,94
2.5 x € 30,50 - € 27,55 (zie factuur 26 juni 2019)