ECLI:NL:RBNHO:2024:3960

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2145
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder, bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag door de Dienst Toeslagen. De rechtbank Noord-Holland heeft op 12 april 2024 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiseres had in 2020 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor haar kind, maar na wijzigingen in de opvanguren en een melding van het inkomen door de Basisregistratie Inkomen, werd vastgesteld dat zij teveel toeslag had ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft haar een terugvordering opgelegd van € 1.359, inclusief rente. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de terugvordering niet terecht was omdat zij niet op de hoogte was van de regels omtrent de VVE-indicatie en dat de informatie op de website van de Belastingdienst niet duidelijk was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de terugvordering in overeenstemming was met de wetgeving en dat eiseres zich tot de Dienst Toeslagen kan wenden voor een betalingsregeling indien zij in financiële problemen verkeert. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2145

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 8 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 30 mei 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 15 juni 2022 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024 te Haarlem.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Op 10 maart 2020 heeft eiseres voor één van haar kinderen, [naam 4] , geboren op [geboortedatum] , een aanvraag kinderopvangtoeslag ingediend. De aanvraag vermeldde de ingangsdatum 23 april 2020, 40 uren dagopvang per maand en een uurtarief van € 8,17. Conform deze aanvraag is aan eiseres bij voorschotbeschikking van 23 april 2020 voor het jaar 2020 een kinderopvangtoeslag toegekend van € 2.594, gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van € 15.391.
2. Op 20 augustus 2020 heeft eiseres een wijziging doorgegeven en daarbij opgave gedaan van 64 uren dagopvang per maand naar een uurtarief van € 8,17 met als ingangsdatum 17 augustus 2020 en als einddatum 23 april 2022. Op basis daarvan is bij voorschotbeschikking van 23 september 2020 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 3.438.
3. Op 19 september 2020 heeft eiseres een wijziging doorgegeven en daarbij opgave gedaan van 30 uren dagopvang per maand naar een tarief van € 8,17 met ingangsdatum 1 oktober 2020. Op basis daarvan is bij voorschotbeschikking van 22 oktober 2020 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 2.638.
4. Op 2 november 2020 heeft eiseres een wijziging doorgegeven en daarbij opgave gedaan van 50 uren dagopvang per maand naar een uurtarief van € 8,17 met ingangsdatum 26 oktober 2020. Op basis daarvan is bij voorschotbeschikking van 23 november 2020 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 2.982.
5. Op 26 mei 2021 is vanuit de Basisregistratie Inkomen (hierna: het BRI) aan verweerder gemeld dat het inkomen van eiseres over 2020 was vastgesteld op € 20.453.
6. Per brief van 9 juni 2021 heeft verweerder eiseres vragen gesteld over de opvang van haar kind. Eiseres heeft daarop gereageerd met het toesturen van twee jaaropgaven van [instelling] . De ene jaaropgave heeft betrekking op de periode 23 april 2020 tot en met 30 juli 2020, met vermelding van 119,02 uren naar een uurtarief van € 5,29, de andere jaaropgave heeft betrekking op de periode 17 augustus 2020 tot en met 29 december 2020, met vermelding van 119,60 uren naar een uurtarief van € 8,17. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiseres per brief van 28 juli 2021 gevraagd de opvanguren te controleren omdat zij mogelijk teveel kinderopvangtoeslag had ontvangen.
7. Op 26 augustus 2021 heeft verweerder over de periode 23 april 2020 tot en met 31 december 2020 de opvanguren gewijzigd in 29 uren dagopvang per maand naar een uurtarief van € 7,11.
8. Bij beschikking van 1 oktober 2021 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 1.636. Behalve de toekenning van dit bedrag bevat de beschikking de vermelding dat eiseres een te hoog voorschot had ontvangen en zij daarom € 1.359, inclusief € 13 rente, moest terugbetalen.
9. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 14 oktober 2021 en is op 20 oktober 2021 bij verweerder ontvangen. Op 10 mei 2022 is eiseres door verweerder gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
10. Op 30 mei 2022 heeft verweerder op het bezwaar beslist en is daarbij niet aan het bezwaar tegemoetgekomen.
11. Eiseres heeft op 15 juni 2022 langs digitale weg beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. Per brief van 15 maart 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep doorgestuurd naar deze rechtbank.

Geschil12.In geschil is of de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 terecht definitief is vastgesteld op € 1.636 en, zo ja, of de teveel toegekende kinderopvangtoeslag terecht van eiseres is teruggevorderd.

13. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de terugvordering niet terecht is omdat het feit dat zij teveel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen niet alleen aan haar is te wijten. Als op de website duidelijker was aangegeven dat zij geen rekening mocht houden met uren voor Voorschoolse- en Vroegschoolse Educatie (VVE) dan had zij die uren niet in haar aanvraag betrokken.
14. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op het bezwaar en, naar de echtbank begrijpt, tot het verminderen van het van haar teruggevorderde bedrag met het nog openstaande bedrag.
15. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en heeft daarvoor – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de opvanguren die eiseres meer heeft afgenomen dan volgens de jaaropgaven van het kindercentrum zijn afgegeven op basis van een VVE-indicatie. De kosten van deze opvanguren worden betaald door de gemeente, terwijl kinderopvangtoeslag alleen wordt toegekend voor opvanguren die de ouder zelf moet betalen. Dit staat ook vermeld op de website van Belastingdienst/Toeslagen en hierop stuit volgens verweerder ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel af. Verder stelt verweerder dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het bedrag van de terugvordering zou moeten worden gematigd en dat eiseres bij betalingsproblemen kan verzoeken om een betalingsregeling.
Beoordeling van het geschil
16. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 op een onjuist bedrag is vastgesteld, zijn gesteld noch gebleken. Op vragen van de rechter heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij teveel kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en de hoogte van het teruggevorderde bedrag ook niet betwist. Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of de terugvordering van het bedrag van € 1.636 om andere redenen geheel of gedeeltelijk achterwege moet worden gelaten.
17. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) worden verleende voorschotten verrekend met de tegemoetkoming en op grond van het derde lid van dit artikel kan dit leiden tot een terug te vorderen bedrag. Leidt de verrekening van voorschotten tot een terug te vorderen bedrag dan is de belanghebbende, op grond van artikel 26, eerste lid, van de Awir, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
18. Zijn de gevolgen van een terugvordering voor de belanghebbende onevenredig in verhouding tot het met de terugvordering te dienen doel, dan kan, op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir, het bedrag van de terugvordering op een lager bedrag worden vastgesteld. De discretionaire ruimte die deze bepaling verweerder biedt is beleidsmatig nader ingevuld in onderdeel 2.1 van het Verzamelbesluit Toeslagen (besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 11 januari 2021, nr. 2020-179259, Stcrt. 2021, 2142). Dit bevat een niet-limitatieve opsomming van bijzondere omstandigheden waaronder kan worden afgezien van terugvordering of tot matiging van het terug te vorderen bedrag, alsmede een niet-limitatieve opsomming van omstandigheden die op zichzelf niet tot matiging van een terugvordering leiden.
19. In het Verzamelbesluit Toeslagen wordt genoemd als een bijzondere omstandigheid die tot het laten vervallen of tot het matigen van een terugvordering kan leiden, de omstandigheid waarin een geringe formele tekortkoming, zoals het ontbreken van een handtekening, door de belanghebbende niet meer kan worden hersteld, maar die heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag was voldaan. Van een bijzondere omstandigheid is volgens het Verzamelbesluit Toeslagen geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan de kinderopvangtoeslag is berekend. Ook is daarvan geen sprake als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend.
20. Op een vraag van de rechter of sprake was van bijzondere omstandigheden heeft eiseres ter zitting geantwoord dat zij een alleenstaande moeder van twee kinderen is, dat zij gedeeltelijk is afgekeurd wegens rugklachten en dat zij moet rondkomen van een niet al te hoog inkomen. De rechtbank overweegt dat opsomming in het Verzamelbesluit weliswaar niet limitatief is, maar dat eiseres, met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die volgens het Verzamelbesluit Toeslagen zouden moeten leiden tot het achterwege laten of tot matiging van de terugvordering of op grond van artikel 4:84 van de Awb zouden nopen tot afwijking van het daarin opgenomen beleid. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4069, r.o. 7.1, waaruit zij afleidt dat moeite om de terugvordering te kunnen voldoen op zichzelf bezien niet zodanig bijzonder is dat dit aanleiding geeft om van terugvordering af te zien of die te matigen.
21. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij na veel bellen erachter kwam dat haar dochter een VVE-indicatie had en dat op de website van verweerder niet duidelijk is vermeld dat uren die op grond van een VVE-indicatie worden vergoed, niet meegeteld mogen worden bij de opgave van het aantal uren voor de kinderopvangtoeslag. Voor zover deze beroepsgrond van eiseres moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1128, r.o. 4.3). De rechtbank overweegt dat een VVEindicatie wordt gegeven op aanvraag van en na overleg met de ouders. Dat eiseres niet eerder van de VVE-indicatie op de hoogte was, of daarvan redelijkerwijs op de hoogte kon zijn, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. De VVE-uren worden betaald door de gemeente. Dit is ook terug te zien in de jaaropgaven (en, naar de rechtbank aanneemt, de facturen) van de peuterspeelzaal in de vorm van een lager uurtarief of een kleiner aantal uren dan eiseres heeft opgegeven bij verweerder. Eiseres had moeten begrijpen dat zij geen kinderopvangtoeslag kon krijgen voor de bedragen die zij niet hoefde te betalen aan de peuterspeelzaal omdat de gemeente die voor haar rekening nam. Dat eiseres dit op de website van verweerder wellicht niet kon vinden – verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich de verwarring bij eiseres wel kon voorstellen – maakt dit niet anders. De rechtbank overweegt verder dat het voorschot van de kinderopvangtoeslag steeds is verleend of herzien op basis van door eiseres verstrekte gegevens en bij de definitieve berekening is ook duidelijk vermeld waarom een deel van de bij voorschot verstrekte toeslag zou worden teruggevorderd en tot welk bedrag. Van een gedraging of uitlating van verweerder waaraan eiseres het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat aan haar kinderopvangtoeslag zou worden toegekend ter zake van de VVE-uren of dat in dat verband terugvordering achterwege zou blijven of zou worden gematigd, is de rechtbank niet gebleken. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt dus.
22. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat indien eiseres het teruggevorderde bedrag niet of slechts met moeite kan betalen, zij zich tot verweerder kan wenden voor een betalingsregeling. De rechtbank merkt daarbij nog op dat ter zitting is gebleken dat de vordering op eiseres bij verweerder inmiddels als oninbaar te boek staat, wat betekent dat geen invorderingsmaatregelen meer worden genomen en alleen nog verrekening plaatsvindt met teruggaven van belasting.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.