ECLI:NL:RBNHO:2025:14433

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
24/7098
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over ziekengeldvergoeding en de kwalificatie van een besluit

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een inwoner van Hoofddorp, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De zaak betreft de toekenning van ziekengeldvergoeding aan eiseres voor de periode waarin haar zorgverlener ziek was. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een brief van de SVB van 5 april 2022, waarin werd aangegeven dat zij ziekengeldvergoeding zou ontvangen. Eiseres stelde dat zij recht had op zes weken ziekengeld, maar de SVB had slechts vijf weken vergoed. Na meerdere ingebrekestellingen en een bestreden besluit van 14 oktober 2024, waarin de SVB stelde dat eiseres geen recht had op een dwangsom, heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de brief van 5 april 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de SVB ten onrechte de brief als een besluit had gekwalificeerd, omdat er geen publiekrechtelijke grondslag voor was. Hierdoor kon eiseres ook geen beroep instellen tegen het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het bezwaar tegen de brief van 5 april 2022 niet-ontvankelijk is. Tevens is de SVB opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7098

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Hoofddorp, eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. C. van der Vlist).

Procesverloop

1.1.
De rechtbank stelt in het licht van de totstandkoming van het bestreden besluit van 14 oktober 2024 de volgende niet in geschil zijnde feiten en het procesverloop vast die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
1.2.
De SVB heeft eiseres op 5 april 2022 een brief gestuurd over de ziekengeldvergoeding aan haar zorgverlener over de periode maart 2022. In deze brief is voor zover hier relevant het volgende vermeld:
Uw zorgverlener de heer [naam] is vanaf 17 februari 2022 ziek. U krijgt voor maart 2022 ziekengeldvergoeding. (…)
U krijgt € 105. Uw budget wordt aangevuld met de ziekengeldvergoeding. Met deze vergoeding kunt u een vervangende zorgverlener betalen.
1.3.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 13 mei 2022, omdat volgens eiseres maar vijf weken ziekengeld zijn vergoed in plaats van zes weken.
1.4.
Vanaf 29 juni 2022 heeft eiseres meerdere ingebrekestellingen gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar door de SVB. Dit heeft geleid tot meerdere besluiten waarin aan eiseres onder meer een dwangsom is toegekend en eiseres opnieuw ingebrekestellingen heeft verstuurd wegens het niet tijdig beslissen door de SVB.
1.5.
In het bestreden besluit van 14 oktober 2024 heeft de SVB, ten slotte, vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom over de periode 27 oktober 2023 tot en met 7 december 2023.
1.6.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.7.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 13 februari 2025 [1] aan de orde gesteld. De Raad heeft in deze uitspraak beslist dat de brief die in dat geval was verstuurd niet kon worden aangemerkt als een besluit. In de uitspraak heeft de Raad in rechtsoverweging 4.4. het volgende overwogen:
In artikel 13a, achtste lid, van de Zvw is geregeld dat bij ministeriële regeling een publiekrechtelijke rechtspersoon kan worden aangewezen die de verzekerde met een Zvw-pgb op diens verzoek ondersteunt bij het verkrijgen van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar voor zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap in verband met de door verzekerde betrokken zorg of diensten. In artikel 6a.1 van de Regeling zorgverzekering (Regeling) wordt de Svb aangewezen als deze publiekrechtelijke rechtspersoon. In artikel 6a.2, eerste lid, van de Regeling wordt benoemd waaruit de bedoelde ondersteuning bestaat en het tweede lid van dat artikel bepaalt dat deze kosteloos wordt verstrekt. Uit artikel 6a.5 van de Regeling blijkt dat de ondersteuning kan worden geweigerd. (…)
De taken die worden opgesomd in artikel 6a.2 bestaan zonder uitzondering in het verrichten van feitelijke handelingen. Uit niets blijkt dat de Svb in het kader van de ondersteuning aan de verzekerde bevoegd zou zijn om besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb te nemen. Het verzoek van de budgethouder kan dan ook niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De weigering om ondersteuning te verlenen moet worden beschouwd als de weigering om een feitelijke handeling te verrichten. Deze weigering kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, ook niet langs de weg van artikel 1:3, tweede lid, Awb.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de SVB deelgenomen.
1.10.
Ter zitting heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat de brief van 5 april 2022 wel een besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb en dat de functie van de SVB bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en Wet langdurige zorg (Wlz) een andere is dan bij de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.11.
Nadat het onderzoek op de zitting is gesloten, heeft de enkelvoudige kamer van de
rechtbank het onderzoek bij beslissing van 15 mei 2025 heropend en bepaald dat de zaak
voor verdere behandeling wordt verwezen naar de meervoudige kamer. De rechtbank heeft
bij heropening de SVB verzocht om nadere inlichtingen te geven. Eiseres is in gelegenheid
gesteld te reageren.
1.12.
De SVB heeft op 29 mei 2025 schriftelijk inlichtingen verstrekt. Eiseres
heeft geen reactie gegeven.
1.13.
Met instemming van partijen heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het
beroep behandeld zonder nadere zitting. Door die kamer wordt vandaag het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.

Standpunt SVB

2. De SVB heeft in de reactie van 29 mei 2025 toegelicht dat de brief van 5 april 2022 is aan te merken als een op een rechtsgevolg gericht besluit. Daarbij wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 september 2024 [2] en een uitspraak van de Raad van 26 juni 2019. [3] De SVB heeft toegelicht dat zij bij het toekennen van een ziekengeldvergoeding in het geval van een pgb op grond van de Wlz, de Jeugdwet en de Zvw dezelfde handelwijze toepast als in het geval van een pgb op grond van de Wmo 2015. Het enige verschil tussen de Zvw en de overige wetten is dat bij de overige wetten voor de betalingen het trekkingsrecht geldt, in welk kader de SVB zelfstandige besluiten neemt. In de Zvw bestaat geen trekkingsrecht. In dat geval neemt de SVB geen besluiten ten aanzien van declaraties, maar wel ten aanzien van alle andere ondersteunende diensten (waaronder het toekennen van een ziekengeldvergoeding). Die handelswijze is bij de Zvw en de overige wetten hetzelfde en is er dus sprake van een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van de Awb.
Volgens de SVB ging het in de uitspraak van de Raad van 13 februari 2025 om een pgb op grond van de Zvw en om een declaratie in het kader van een eenmalige uitkering in verband met het overlijden van de budgethouder. Dit is volgens de SVB een wezenlijk andere handeling dan het besluit over de ziekengeldvergoeding in het kader van de Wmo 2015. De Raad heeft weliswaar aangegeven dat alle aan de SVB opgedragen taken bestaan uit het verrichten van feitelijke handelingen, maar heeft daarmee volgens de SVB echter miskend dat de SVB in het kader van het budgetbeheer en de ondersteuning van de budgethouder ook taken verricht die op rechtsgevolg zijn gericht of rechtsgevolg hebben. De budgethouder verkrijgt bij het toekennen van een ziekengeldvergoeding immers het recht op een betaling aan zijn budget met als doel vervangende zorg te kunnen inkopen.

Beoordeling

3. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt. Deze procedure is gestart met een brief
van 5 april 2022, waarin aan eiseres ziekengeldvergoeding is toegekend. De rechtbank zal eerst ambtshalve beoordelen of deze brief van 5 april 2022 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Pas daarna komt de rechtbank toe aan de vraag of al dan niet een dwangsom inclusief wettelijke rente toegekend had moeten worden.
Wettelijk kader
4. Artikel 2.6.2. van de Wmo 2015 luidt als volgt:
1. De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de overeenkomst die de cliënt sluit met de derde van wie hij diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren betrekt en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget.
5. Artikel 2b van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 luidt als volgt:
1. De Sociale verzekeringsbank voert het budgetbeheer, bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet, uit:
a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet; en
(…)
10. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.
6. In de toelichting op de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 [4] staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Ook wordt het budget, op grond van de pgb-beschikking, via de SVB gecompenseerd voor het bedrag dat een budgethouder kwijt is doordat hij een zieke werknemer heeft die hij op grond van artikel 7:629 BW moet doorbetalen. Het budget wordt gecompenseerd zodat de budgethouder vervangende zorg kan inkopen. De SVB ondersteunt en faciliteert de budget-houder, maar de budgethouder blijft te allen tijde zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever en voor zijn verplichtingen als houder van een pgb.
(…)
In het zevende lid [5] is vastgelegd dat de SVB de cliënt ondersteunt bij zijn werkgeverstaken, waaronder aansprakelijkheid en arbeidsomstandigheidsregelgeving. Te denken valt aan het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden van een zaakschaderegeling en het adviseren van de cliënt op arbo-gebied.
7. Artikel 13a, lid 8, van de Zvw luidt als volgt:
Bij ministeriële regeling kan een publiekrechtelijke rechtspersoon worden aangewezen die de verzekerde met een Zvw-pgb op diens verzoek ondersteunt bij het verkrijgen van de vergoeding van zijn zorgverzekeraar voor en zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap in verband met de door verzekerde betrokken zorg of diensten.
8. Artikel 6a.2 van de Regeling zorgverzekering luidt als volgt:
1. De ondersteuning, bedoeld in artikel 13a van de Zorgverzekeringswet bestaat uit:
a. het namens de verzekerde die ten aanzien van zijn zorgverlener inhoudingsplichtige is, indienen van declaraties bij zijn zorgverzekeraar, ontvangen van de vergoedingen van zijn zorgverzekeraar, betalen van zijn zorgverleners met de ontvangen vergoedingen, voeren van een salarisadministratie en doen van aangiften en afdrachten;
b. de verzekerde bijstaan of doen bijstaan in zijn werkgeverstaken of opdrachtgeverschap waaronder ten aanzien van ziekte, ontslag, arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade, aansprakelijkheid en rechtsbijstand.
2. De ondersteuning wordt kosteloos verstrekt.
9. In de Memorie van Toelichting is het volgende te lezen: [6]

ARTIKEL XXXIII. ZORGVERZEKERINGSWET

Sinds 2015 heeft de Sociale verzekeringsbank (SVB) een wettelijke taak om in het kader van het trekkingsrecht het betalingsverkeer en budgetbeheer te verzorgen voor personen met een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Jeugdwet. De SVB ondersteunt cliënten daarbij ook in de zogenoemde werkgeverstaken. Dit laatste is vastgelegd en uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, de Regeling langdurige zorg en de Regeling Jeugdwet. Er zijn daarnaast verzekerden met een pgb uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw) die eveneens door de SVB worden ondersteund bij het betalingsverkeer en hun taken als werkgever of opdrachtgever. Met deze wijziging van de Zvw wordt het ook op grond van de Zvw mogelijk met terugwerkende kracht een ministeriële regeling te treffen voor een vergelijkbare ondersteuning, rekening houdend met het gegeven dat het Zvw-pgb geen trekkingsrecht kent.
Is sprake van een besluit?
10. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan de taken die worden opgesomd in artikel 2b eerste lid, aanhef en onder a, en het tiende lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 uit het verrichten van ondersteunende en faciliterende handelingen ten behoeve van de budgethouder. Uit de wetsgeschiedenis volgt expliciet dat compensatie van een zieke werknemer via de SVB in dat licht moet worden beschouwd. De toekenning van het ziekengeld volgt immers uit de PGB-beschikking die (in dit geval) is afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer en kent geen andere publiekrechtelijke grondslag.
11. Naar het oordeel van de rechtbank verschilt deze situatie dan ook niet van de eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 13 februari 2025, [7] waarin de Raad heeft geoordeeld dat de taken die genoemd zijn, feitelijke handelingen zijn. De taken genoemd in artikel 6a.2 eerste lid, onder b, van de Regeling zorgverzekering, zijn nagenoeg gelijk aan de taken die zijn genoemd in artikel 2b, tiende lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De rechtbank wijst op de wetsgeschiedenis van artikel 13a van de Zvw. Daaruit volgt dat met de wetswijziging ook een ministeriële regeling kan worden getroffen voor vergelijkbare ondersteuning van de budgethouder. Ook in de onderhavige zaak gaat om het verkrijgen van door de budgethouder verzochte ondersteuning, namelijk de betaling van ziekengeld overeenkomstig de door het college afgegeven pgb-beschikking.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt op grond van vorenstaande tot de conclusie dat de brief van 5 april 2022, waarin is vermeld dat het pgb-budget wordt aangevuld met ziekengeldvergoeding, door de SVB ten onrechte is aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, omdat een publiekrechtelijke grondslag ontbreekt.
13. Omdat de brief van 5 april 2022 geen besluit is in de in van artikel 1:3 Awb, kon tegen het uitblijven van een (tijdige) reactie van verweerder op het bezwaar daartegen ook niet het in artikel 6:12 Awb vermelde rechtsmiddel van het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden aangewend. Dat verweerder in het bestreden besluit aan eiseres (onverplicht) wel een dwangsom heeft toegekend voor het niet tijdig reageren op het bezwaar, maakt dat niet anders. Verweerder had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is daarom gegrond.
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 14 oktober 2024 en stelt daarvoor met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder b, Awb in de plaats de beslissing dat het bezwaar tegen de brief van 5 april 2022 niet-ontvankelijk is. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 14 oktober 2024 en stelt daarvoor in de plaats de beslissing dat het bezwaar tegen de brief van 5 april 2022 niet-ontvankelijk is;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzitter, en mr. L.M. Kos en mr. J.C. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Staatscourant, 23 december 2014, 36807
5.Het zevende lid is gewijzigd naar het tiende lid.
6.TK, 2016-2017, 34 766, nr. 3, p. 56.