ECLI:NL:RBNHO:2025:2211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
AWB - 22 _ 4482
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van douaneschuld en indeling van kabels in de Gecombineerde Nomenclatuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 26 februari 2025, wordt de zaak behandeld tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Douane. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht een uitnodiging tot betaling (utb) heeft opgelegd aan eiseres voor een douaneschuld die is ontstaan in de periode van 9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de indeling van verschillende soorten kabels in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) en stelt dat deze onder een andere taric-code moeten worden ingedeeld. De rechtbank concludeert dat de kabels niet van de soort zijn die gebruikt worden voor telecommunicatie, en dat de inspecteur de indeling correct heeft uitgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de verlengde verjaringstermijn van toepassing is, omdat eiseres onjuiste aangiften heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/4482

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 26 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., thans
[eiseres-opvolging] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Wolkers),
en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder tot mededeling van de in de periode van 9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 ontstane douaneschuld kon overgaan en beoordeelt de rechtbank de indeling van verschillende soorten kabels in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN).
Verweerder heeft op 31 juli 2020 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (utb) opgelegd voor een bedrag van € 24.925,74, bestaande uit € 23.480,46 aan douanerecht en
€ 1.445,28 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2022 het bezwaar van eiseres tegen de utb afgewezen.
Eiseres heeft daartegen op 12 augustus 2022 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 4 juli 2023 het beroep nader gemotiveerd.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft eiseres nadere stukken in het geding gebracht, waarvan de rechtbank steeds een kopie aan verweerder heeft gestuurd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025.
Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] (oud-directeur), [naam 2] en gemachtigde.
Namens verweerder zijn verschenen: mr. [naam 3] en mr. [naam 4] .
Ter zitting heeft eiseres monsters getoond van diverse kabels.

Feiten

1. Door een juridische fusie is eiseres op 1 januari 2025 opgehouden te bestaan. [eiseres-opvolging] B.V. heeft als verkrijgende rechtspersoon onder algemene titel de vermogensbestanddelen van eiseres overgenomen.
2. Eiseres was ten tijde in geding een groothandel in consumentenartikelen en hield zich onder andere bezig met de verkoop van oplaadkabels voor telefoons , iPads en andere elektronicakabels of delen daarvan.
3. In de periode van 9 januari 2017 tot en met 18 april 2019 zijn in naam en voor rekening van eiseres zesentwintig aangiften ten invoer gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verschillende goederen.
4. Verweerder heeft in 2020 een controle na invoer gedaan. De controle was gericht op de juistheid van de indeling van de aangegeven goederen en de daarmee samenhangende juistheid en volledigheid van de afdracht van invoerrechten.
5. De controle heeft geleid tot correctie van vijftien aangiften ten invoer, gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verschillende goederen in de periode van 9 januari 2017 tot en met 27 februari 2019, te weten voor de zogenoemde:
  • 8 pins Lightning kabels in verschillende typen/modellen ;
  • Micro USB kabels ;
  • Micro USB/AUX/HDMI kabel ;
  • AUX flat kabel .
6. Deze goederen (de kabels) heeft eiseres in de invoeraangiften ingedeeld onder Taric-code 8544 42 10 00 met een tarief van 0%, met als goederenomschrijving “andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, voorzien van verbindingsstukken, van de soort gebruikt voor telecommunicatie”.
7. Verweerder heeft de indeling van de kabels gecorrigeerd naar Taric-code 8544 42 90 90 met een tarief van 3,3% en goederenomschrijving “andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V, voorzien van verbindingsstukken, andere”.
8. Bij brief van 21 juli 2020 heeft verweerder aan eiseres het definitieve controlerapport (met dagtekening 21 juli 2020) doen toekomen.
9. Op 31 juli 2020 heeft verweerder de utb aan eiseres uitgereikt.
10. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres haar beroepsgrond over de verlengde verjaringstermijn beperkt tot zeven aangiften die zij in de periode van
9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 heeft gedaan. Abusievelijk is eerder elf gesteld. Verweerder is in het verweerschrift van deze zeven aangiften uitgegaan.

Geschil

11. In geschil is of verweerder terecht de utb heeft opgelegd. Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de indeling van de kabels in de GN. Indien moet worden geoordeeld dat de goederen op onjuiste wijze zijn ingedeeld, dient de vraag te worden beantwoord of verweerder nog tot mededeling van de douaneschuld over kon gaan voor de zeven invoeraangiften die in de periode van 9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 zijn gedaan.
12. Eiseres stelt dat de kabels onder de Taric-code 8544 42 10 00 moeten worden ingedeeld. Ter onderbouwing van haar standpunt stelt zij dat de in geschil zijnde kabels telecommunicatiekabels of datatransmissiekabels zijn, omdat zij gegevens overdragen of anderszins op basis van techniek communiceren met andere apparaten. Uit de GS-toelichting van post 8544 blijkt volgens eiseres dat datatransmissiedraad en -kabels gelijk worden gesteld met telecommunicatiedraad en -kabels. USB-, Lightning- en AUX-kabels zijn aan te merken als telecommunicatiekabels of datatransmissiekabels, omdat zij geen kabels of elektrische geleiders zijn die enkel dienen voor elektrische voeding maar ook gegevens overdragen of anderszins op basis van techniek communiceren met andere apparaten. Een en ander blijkt bijvoorbeeld ook uit diverse productomschrijvingen van verschillende typen USB-kabels op diverse sites op internet (het publieke domein), zoals bijvoorbeeld die van Apple en Kabelshop. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt tevens naar de pagina’s 14 tot en met 20 van (de aanvulling c.q. nadere motivering van) het bezwaarschrift van 13 oktober 2022 voor een overzicht van de technische aspecten van de in geschil zijnde kabels. Eiseres wijst verder op een achttal bindende tariefinlichtingen (BTI’s) voor soortgelijke producten welke zijn afgegeven onder goederencode 8544 42 10, te weten die met de referenties: NLBTI2017-1490, NLBTI2017-1491, NLBTI2017-1493, NLBTI2017-1494, NLBTI2017-1495, NLBTI2017-1496, NLBTI2017-1497 en NLBTI2017-1498.
Verweerder baseert zich volgens eiseres ten onrechte op de ‘taalkundige uitleg’ van telecommunicatie, verwijzend naar een aantal (online) woordenboeken. Volgens eiseres wordt in de authentieke taalversie verduidelijkt dat het begrip ‘telecommunicatie’ ook ‘data transmissie’ omvat. Om voor eiseres onbegrijpelijke redenen, stelt de douane dat de GS-toelichting van post 8544 ook zou impliceren dat overdracht op grotere afstand dan een paar meter moet plaatsvinden.
Op grond van de in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1112/2012 opgenomen motivering concludeert eiseres dat de Europese Commissie de inhoud van post 8544 42 10 wijzigt door het begrip telecommunicatie te beperkt uit te leggen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar het arrest van het Hof van Justitie van 22 december 2010 in de zaak
C-273/09 van Premis Medical B.V. (ECLI:EU:C:2010:809).
Eiseres stelt verder dat het recht om tot mededeling van de douaneschuld over te gaan op het moment van deze mededeling voor de zeven invoeraangiften reeds was verjaard.
Er is volgens eiseres geen basis om de verlengde verjaringstermijn van artikel 103, tweede lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) toe te passen. De verlengde termijn vormt een uitzondering op de hoofdregel dat de termijn voor navordering drie jaar bedraagt en mag daarom slechts in uitzonderingssituaties en onder strikte voorwaarden worden gebruikt. Volgens eiseres is in de onderhavige zaak geen sprake van zo’n uitzonderingssituatie. Verweerder past, volgens eiseres in afwijking van eerder geldend beleid, in nagenoeg alle gevallen dat wordt nagevorderd de verlengde termijn toe en maakt aldus van de uitzondering (de vijfjaarstermijn) de hoofdregel. Dat maakt de driejaarstermijn tot een dode letter, waarmee het Unierecht wordt geschonden. Volgens eiseres is de toepassing van artikel 103, tweede lid, van het DWU bedoeld voor gevallen van fraude en moet ten minste sprake zijn van enige vorm van strafrechtelijk relevante verwijtbaarheid. Eiseres verwijst in dit verband ook naar Hoofdstuk 36.00.00 (‘Strafbepalingen’) van het Handboek Douane (en meer in het bijzonder de paragrafen 1.5.3, 1.28.7 en 2.14.2 daaruit). Er is geen verwijtbaarheid aan haar zijde. Eiseres heeft nimmer de intentie gehad onjuiste aangiften te doen. Bovendien is het door haar ingenomen standpunt met betrekking tot de toegepaste goederencode pleitbaar, zodat ook daarom geen sprake was van strafrechtelijk vervolgbare handelingen.
Eiseres wijst op het voornemen van de staatssecretaris (Toeslagen en Douane) om een deel van het sanctiestelsel in de Algemene douanewet (Adw) aan te passen, waardoor ook de reguliere navorderingstermijn van drie jaar weer kan worden toegepast in zaken als de onderhavige.
Ten slotte voert eiseres aan dat de utb is opgelegd in strijd is met het verdedigings- en het motiveringsbeginsel.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en het bezwaar, en (gedeeltelijke) vernietiging van de utb. Eiseres verzoekt verweerder te veroordelen in de kosten in bezwaar en de proceskosten in beroep en tot terugbetaling van het door eiseres betaalde griffierecht. Ter zitting heeft eiseres voorts verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij kon overgaan tot mededeling van de douaneschuld voor alle vijftien in geschil zijnde invoeraangiften. Hij voert daartoe aan dat de verlengde navorderingstermijn van vijf jaar kan worden toegepast, omdat de douaneschuld is ontstaan door een strafrechtelijk vervolgbare handeling (artikel 103, eerste en tweede lid van het DWU juncto artikel 7:7 van de Adw). Volgens verweerder is sprake van een onjuiste aangifte, omdat een verkeerde goederencode is ingevuld en kwalificeert het doen van een onjuiste aangifte als een handeling die strafrechtelijk vervolgbaar is (artikel 10:5, lid 1, onderdeel a, van de Adw). Daarvoor is naar de mening van verweerder geen opzet of verwijtbaarheid vereist. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2021 met het zaaknummer HAA 21/592 (ECLI:NL:RBNHO:2021:4292).
Verweerder stelt voorts dat de kabels terecht zijn ingedeeld onder Taric-code
8544 42 90 90. Om de kabels in te kunnen delen onder de door eiseres voorgestane postonderverdeling, moet sprake zijn van kabels “van de soort gebruikt voor telecommunicatie”. In de GN is niet gedefinieerd wat onder “de soort gebruikt voor telecommunicatie” moet worden verstaan.
In de Van Dale wordt het begrip “telecommunicatie” omschreven als “communicatie over grote afstand d.m.v. telegrafie, telefoon, radio, radar, tv enz.”. In de Oxford Dictionary wordt “telecommunication” omschreven als “the technology of sending signals, images and messages over long distances by radio, phone, television, satellite, etc.”. Taalkundig gaat het om kabels voor een grote afstand. Onderhavige kabels zijn geen kabels voor een grote afstand, waardoor deze kabels naar de mening van verweerder niet van de soort gebruikt voor de telecommunicatie zijn.
De GS-toelichting van post 8544 waarnaar eiseres verwijst, geeft volgens verweerder geen aanleiding om kabels die op korte afstand data overbrengen als “bestemd voor telecommunicatie” aan te kunnen merken.
Verweerder is van mening dat de onderhavige kabels onder de uitzondering genoemd bij letter (A) van de GN-toelichting bij postonderverdeling 8544 42 10 vallen. Het zijn immers elektrische geleiders, voorzien van verbindingsstukken, die worden gebruikt om verschillende apparaten direct één-op-één met elkaar te verbinden. USB-kabels zijn ook geschikt om toetsenborden en printers met automatische gegevensverwerkende machines te verbinden, zoals in de reeks voorbeelden wordt genoemd. Deze voorbeelden zijn niet limitatief.
Verweerder verwijst ook naar Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1112/2012. Deze indelingsverordening ziet weliswaar op een ander product, namelijk een USB-kabel, maar kan naar de mening van verweerder naar analogie worden toegepast. In de motivering van deze indelingsverordening is vermeld dat een USB-kabel niet als telecommunicatie in de zin van onderverdeling 8544 42 10 wordt beschouwd. Verweerder leidt uit deze motivering af dat het niet gaat om de snelheid van dataoverdracht of het overwegend gebruik voor dataoverdracht of als loutere geleider van elektrische stroom. De motivering ziet vooral op het begrip “telecommunicatie” en dus de grotere afstanden waarbinnen de betreffende kabel moet worden gebruikt, zelfstandig of binnen een groter netwerk, om als dusdanig te kunnen worden aangemerkt.
Tevens verwijst verweerder naar de niet gepubliceerde uitspraak van de rechtbank van
12 mei 2021 in de zaak met de nummers HAA 18/960 en HAA 18/961 (toevoeging rechtbank: inmiddels gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBNHO:2021:12960). In deze uitspraak is geoordeeld dat draadloze opladers niet onder postonderverdeling 8540 40 30 kunnen worden ingedeeld, omdat de opladers niet hoofdzakelijk bestemd zijn om te worden gebruikt met “telecommunicatietoestellen, automatische gegevensverwerkende machines en eenheden daarvoor” in de zin van die onderverdeling. Ook al gaat het om een andere post dan in de onderhavige zaak, ook daar speelde de vraag of de opladers van de soort gebruikt voor telecommunicatietoestellen zijn. Nu de onderhavige kabels (ook) de aangesloten apparaten van stroom voorzien, kunnen deze kabels naar de mening van verweerder niet ingedeeld worden onder een post ‘van de soort gebruikt voor telecommunicatie’.
Ten slotte voert verweerder aan dat naar zijn mening het verdedigings- en motiveringsbeginsel niet zijn geschonden. Hij heeft voldoende toegelicht waarom de utb is uitgereikt. Dat de toelichting in het voornemen en de utb nagenoeg identiek zijn, betekent niet dat het motiverings- en verdedigingsbeginsel zijn geschonden.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Juridisch kader

14. Afdeling XVI van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1821 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief luidt als volgt:
“Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”
Hoofdstuk 85 van deze afdeling luidt als volgt:
“Elektrische machines, apparaten, uitrustingsstukken, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, toestellen voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”
GN-post 8544 luidt – voor zover van belang en ten tijde van belang  als volgt:
“8544 Draad, kabels (coaxiale kabels daaronder begrepen) en andere geleiders van
elektriciteit, geïsoleerd (ook indien gevernist of gelakt  zogenaamd
emaildraad  of anodisch geoxideerd), ook indien voorzien van
verbindingsstukken; optischevezelkabel bestaande uit individueel omhulde vezels,
ook indien elektrische geleiders bevattend of voorzien van verbindingsstukken
 wikkeldraad
(…)
8544 20 00  coaxiaalkabel en andere coaxiale geleiders van elektriciteit
8544 30 00  bougiekabelsets en andere kabelbundels (kabelbomen) van de soort gebruikt in
vervoermiddelen
 andere geleiders van elektriciteit, voor spanningen van niet meer dan 1 000 V
8544 42   voorzien van verbindingsstukken
8544 42 10    van de soort gebruikt voor telecommunicatie
90    andere
15. De Engelstalige GS-toelichting van de Internationale Douaneraad op post 8544 42 van het geharmoniseerd systeem luidde ten tijde van de aangiften, voor zover van belang, als volgt:
“Provided they are insulated, this heading covers electric wire, cable and other conductors (e.g., braids, strip, bars) used as conductors in electrical machinery, apparatus or installations. Subject to this condition, the heading includes wiring for interior work or for exterior use (e.g., underground, submarine or aerial wires or cables). These goods vary from very fine insulated wire to thick cables of more complex types.
Non-metal conductors are also covered by this heading.
The goods of this heading are made up of the following elements :
(A) A conductor ‑ this may be single strand or multiple, and may be wholly of one metal or of different metals.
(B) One or more coverings of insulating material ‑ the aim of these coverings is to prevent leakage of electric current from the conductor, and to protect it against damage. The insulating materials mostly used are rubber, paper, plastics, asbestos, mica, micanite, glass fibre yarns, textile yarns (whether or not waxed or impregnated), varnish, enamel, pitch, oil, etc. In certain cases the insulation is obtained by anodising or by a similar process (e.g., the production of a surface coating of metallic oxides or salts).
(C) In certain cases a metal sheath (e.g., lead, brass, aluminium or steel); this serves as a protective covering for the insulation, as a channel for an insulation of gas or oil, or as a supplementary conductor in certain coaxial cables.
(D) Sometimes a metal armouring (e.g., spiral wound steel or iron wire or strip), used mainly for protecting underground or submarine cable.
The insulated wires, cables, etc., of this heading may be in the form of :
( i) Single or multiple strand insulated wire.
(ii) Two or more such insulated wires twisted together.
(iii) Two or more such insulated wires assembled together in a common insulating sheath.
The heading covers, inter alia :
(1) Lacquered or enamelled wire, usually very thin and mainly used for coil windings.
(2) Anodised, etc., wire.
(3) Telecommunications wires and cables (including submarine cables and data transmission wires and cables) are generally made up of a pair, a quad or a cable core, the whole usually covered with a sheath. A pair or a quad consists of two or four insulated wires, respectively (each wire is made up of a single copper conductor insulated with a coloured material of plastics having a thickness not exceeding 0.5 mm), twisted together. A cable core consists of a single pair or a quad or multiple stranded pairs or quads.
(4) Insulated aerial cables.
(5) Cables for permanent longdistance connections often with channels for filling with insulating gas or oil.
(6) Armoured underground cables with anticorrosive sheathing.
(7) Cables for use in mine shafts; these have a longitudinal armouring to withstand the effects of tension.
(…)
Wire, cable, etc., remain classified in this heading if cut to length or fitted with connectors (e.g., plugs, sockets, lugs, jacks, sleeves or terminals) at one or both ends. The heading also includes wire, etc., of the types described above made up in sets (e.g., multiple cables for connecting motor vehicle sparking plugs to the distributor).
The heading also covers optical fibre cables, made up of individually sheathed fibres, whether or not assembled with electric conductors or fitted with connectors. The sheaths are usually of different colours to permit identification of the fibres at both ends of the cable. Optical fibre cables are used mainly in telecommunications because their capacity for the transmission of data is greater than that of electrical conductors.
(…)”.
16. De GN-toelichting op onderverdeling 8544 42 10 [1] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“van de soort gebruikt voor telecommunicatie
Zie de GS-toelichting op post 8544.
Voor de toepassing van deze onderverdeling worden onder de uitdrukking „van de soort gebruikt voor telecommunicatie” ook elektrische geleiders voorzien van verbindingsstukken gebruikt in telecommunicatienetwerken begrepen, bijvoorbeeld om een automatische gegevensverwerkende machine te verbinden met een modem.
Van deze onderverdeling zijn daarentegen uitgezonderd:
a)
elektrische geleiders voorzien van verbindingsstukken om te worden gebruikt voor het verbinden van verschillende apparaten (bijvoorbeeld een dvd-speler met een monitor of een automatische gegevensverwerkende machine met een monitor, een printer, een toetsenbord, een projector enz.);
b)
elektrische geleiders ontworpen om in machines te worden geplaatst, bijvoorbeeld een automatische gegevensverwerkende machine of een eenheid daarvan, om verschillende inwendige delen van de machine met elkaar te verbinden;
c)
elektrische geleiders die enkel dienen voor de elektrische voeding, bijvoorbeeld, stroomkabels.”.
17. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1112/2012 van de commissie van 23 november 2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur luidt, voor zover van belang, als volgt.
(…)
“Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
(…)
18. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/1785 van de commissie van 15 november 2018 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur luidt, voor zover van belang, als volgt.
(…)
“Artikel 1
De in kolom 1 van de tabel in de bijlage omschreven goederen worden in de gecombineerde nomenclatuur ingedeeld onder de in kolom 2 van die tabel vermelde GN-code.
(…)
HIER STAAT EEN TABEL
HIER STAAT EEN AFBEELDING
( 1 ) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1112/2012 van de Commissie van 23 november 2012 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 329 van 29.11.2012, blz. 9).

Beoordeling door de rechtbank

Indeling
19. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend [2] . De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen. Toelichtingen moeten, indien zij in strijd blijken met de tekst van de GN-posten en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, terzijde worden geschoven. [3]
20. Wat betreft de objectieve kenmerken en eigenschappen is tussen partijen niet in geschil dat het gaat om geïsoleerde kabels voor het geleiden van elektriciteit, van verschillende lengte (1 of 2 meter) en aan beide uiteinden voorzien van verbindingsstukken. De kabels zijn geschikt voor spanningen van niet meer dan 1.000 Volt, om apparaten te verbinden en maken het  met uitzondering van de AUX-kabel – mogelijk om apparaten op te laden en te synchroniseren.
21. Gelet op voornoemde objectieve kenmerken en eigenschappen is de rechtbank met partijen van oordeel dat de kabels op 6-cijferig niveau van de GN ingedeeld dienen te worden onder 8544 42.
22. De verdere onderverdeling van de kabels is tussen partijen in geschil. Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de kabels ‘van de soort gebruikt voor telecommunicatie’ zijn.
23. De rechtbank stelt met partijen vast dat het begrip ‘telecommunicatie’ in de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken, de uitvoeringsverordeningen of de jurisprudentie niet is gedefinieerd.
24. De rechtbank stelt voorop dat naar haar oordeel in de GS-toelichting van post 8544 onder 3. datatransmissiekabels als voorbeelden van telecommunicatiekabels worden genoemd en dat, anders dan eiseres betoogt, niet kan worden geconcludeerd dat uit het noemen als voorbeeld kan worden afgeleid dat iedere datatransmissiekabel een telecommunicatiekabel is. Naar het oordeel van de rechtbank is een datatransmissiekabel als telecommunicatiekabel aan te merken als de kabel geschikt is voor datatransmissie met telecommunicatietechnologie, hetgeen impliceert dat de kabel het apparaat met een telecommunicatienetwerk verbindt. De afstand waarover die datatransmissie plaatsvindt is daarbij geen bepalende factor. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de Uitvoeringsverordeningen (EU) nrs. 1112/2012 en 2018/1785. De rechtbank is van oordeel dat de Europese Commissie het begrip ‘telecommunicatie’ niet onnodig beperkend heeft uitgelegd in deze verordeningen.
25. Partijen zijn het erover eens dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de AUX flat kabel en de andere drie soorten kabels. De rechtbank deelt dat standpunt. Bij de AUX flat kabel wordt enkel een audiogeluidssignaal overgebracht en vindt geen datatransmissie plaats.
Indeling AUX flat kabel
26. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de AUX flat kabel reeds daarom geen sprake is ‘van de soort gebruikt voor telecommunicatie’ en dat deze kabel niet kan worden ingedeeld onder de GN onderverdeling 8544 42 10. Verweerder heeft de AUX flat kabel terecht ingedeeld onder GN onderverdeling 8544 42 90.
Indeling overige kabels
27. Voor de overige drie soorten kabels ( 8 pins Lightning kabels in verschillende typen/modellen , micro USB kabels en micro USB/AUX/HDMI kabels ) zijn partijen het er over eens dat het gaat om kabels voor datatransmissie. Ook dit standpunt wordt door de rechtbank gedeeld. Zoals de rechtbank onder 23. heeft overwogen is voor indeling onder de door eiseres voorgestane code vereist dat de kabel geschikt moet zijn voor datatransmissie door middel van telecommunicatietechnologie, zoals geschiedt bij de in het voorbeeld van de GS-toelichting op post 8544 genoemde modem.
28. De drie in geschil zijnde soorten kabels worden gebruikt voor het verbinden van verschillende apparaten om op te laden en data over te dragen, echter zonder daarbij gebruik te maken van telecommunicatietechnologie. Datatransmissie vindt plaats door middel van “intercommunicatie” in plaats van telecommunnicatie(technologie). Daarmee vallen de kabels onder de in de GN-toelichting bij post 8544 42 10 onder a) genoemde uitzondering, namelijk elektrische geleiders voorzien van verbindingsstukken om te worden gebruikt voor het verbinden van verschillende apparaten.
29. Het beroep van eiseres op een achttal door haar genoemde BTI’s treft geen doel. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om een reeks BTI’s van dezelfde datum waarbij sprake is geweest van een vergissing. Verweerder vindt steun voor dit standpunt in allerlei BTI’s over soorten kabels als de in geschil zijnde, die de door verweerder in deze zaak gekozen indeling onderschrijven. Verweerder is niet verplicht een gemaakte fout te herhalen.
30. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de drie soorten kabels correct heeft ingedeeld.
Verlengde verjaringstermijn
31. De mededeling van een douaneschuld moet op grond van artikel 103, eerste lid, van het DWU plaatsvinden binnen een termijn van drie jaren nadat de douaneschuld is ontstaan. Deze termijn wordt op grond van artikel 103, derde lid, onder b, van het DWU, gelezen in samenhang met artikel 22, zesde lid, van het DWU en artikel 8, eerste lid van de GVo DWU [4] , opgeschort met een termijn van dertig dagen vanaf de bekendmaking van het voornemen tot het uitreiken van een utb. Deze termijn wordt op grond van artikel 103, tweede lid, van het DWU verlengd tot minimaal vijf en maximaal tien jaar wanneer de douaneschuld is ontstaan ingevolge een handeling die op het tijdstip dat zij werd verricht in overeenstemming met het nationaal recht strafrechtelijk vervolgbaar was. In artikel 7:7 van de Adw is die termijn bepaald op vijf jaar. In artikel 10:5, eerste lid, aanhef, letter a, en slot, van de Adw werd tot 1 juli 2024 bepaald dat het onjuist of onvolledig doen van een ingevolge de douanewetgeving vereiste aangifte een strafbaar feit is.
32. De douaneschuld ter zake van de zeven in de periode van 9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 gedane invoeraangiften zijn, met inachtneming van artikel 103, derde lid, onder b, van het DWU, meer dan drie jaar en dertig dagen voorafgaand aan de datum van de utb ontstaan. De rechtbank zal beoordelen of in het geval van eiseres de verlengde verjaringstermijn van artikel 7:7 van de Adw kan worden toegepast.
33. Opzet of schuld vormt geen bestanddeel van de strafrechtelijk vervolgbare handeling van artikel 7:7 van de Adw en dit komt niet in strijd met het Unierecht. Het begrip ‘strafrechtelijk vervolgbare handeling’ heeft in het kader van de verlengde verjaringstermijn betrekking op handelingen die in de rechtsorde van de heffende lidstaat als strafbare feiten in de zin van het nationale strafrecht worden aangemerkt (Hof van Justitie 16 juli 2009, C-124/08 en C-125/08 ( Snauwaert e.a. en Deschaumes ), ECLI:EU:C:2009:469, punt 25). Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2195, r.o. 3.8.5 volgt verder dat een strafrechtelijk vervolgbare handeling zich in dit verband voordoet indien aan een delictsomschrijving is voldaan. De stelling van eiseres dat bij strafrechtelijk vervolgbare handelingen moet worden gedacht aan specifieke categorieën (ernstigere) strafbare feiten, vindt geen steun in de wettelijke bepalingen of de jurisprudentie. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de verjaringstermijn van artikel 103, eerste lid, van het DWU door de wijze waarop deze wordt toegepast door verweerder een dode letter wordt, aangezien deze driejaarstermijn als hoofdregel van toepassing is op alle mededelingen van een douaneschuld en niet alleen indien de mededeling het gevolg is van een controle achteraf.
34. Nu vaststaat dat eiseres in de onderhavige aangiften de kabels heeft aangegeven onder een onjuiste goederencode, zijn de bestanddelen van de overtreding omschreven in artikel 10:5, eerste lid, aanhef, letter a, en slot, van de Adw aanwezig en is de verlengde verjaringstermijn van toepassing. Anders dan eiseres stelt is van beleid (toepassing) geen sprake. De verlengde verjaringstermijn volgt rechtstreeks uit een wettelijk voorschrift, waarbij uit de totstandkomingsgeschiedenis daarvan is gebleken dat sprake was van een bewuste keuze van de wetgever. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2195, r.o. 3.8.5 volgt dat daaraan niet afdoet dat het handelen van de betrokkene berustte op een pleitbaar standpunt. Omdat opzet of schuld niet als delictsbestanddeel wordt vermeld in artikel 10:5, eerste lid, aanhef, letter a, en slot, van de Adw, kan ook afwezigheid van alle schuld – waarvan het pleitbaar standpunt blijkens het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4991, r.o. 3.4 een verschijningsvorm moet worden genoemd – niet ertoe leiden dat niet aan de delictsomschrijving van die bepaling wordt voldaan.
35. Dat uit Hoofdstuk 36.00.00 (‘Strafbepalingen’) van het Handboek Douane volgt dat pas wordt overgegaan tot het daadwerkelijk uitvaardigen van een fiscale strafbeschikking indien er geen twijfel bestaat over de aanwezigheid van opzet of schuld en bij de bepaling van het boetebedrag rekening wordt gehouden met de mate van verwijtbaarheid, betekent niet dat indien wordt betwist dat betrokkene een verwijt kan worden gemaakt verweerder overtuigend moet aantonen dat alle bestanddelen van de door hem gestelde strafrechtelijk vervolgbare handeling aanwezig zijn. Het gaat hier immers om een feitelijke vaststelling in het kader van en voor de doeleinden van een procedure van administratieve aard, die uitsluitend tot doel heeft de autoriteiten in staat te stellen een onjuiste of onvoldoende heffing van in- of uitvoerrechten te corrigeren (zie het hiervoor aangehaalde arrest Snauwaert e.a. en Deschaumes , punt 26). In een dergelijke procedure gelden – anders dan bij een strafrechtelijke vervolging of bij de beoordeling van een bestuurlijke boete – niet de waarborgen van artikel 6, tweede lid, van het EVRM of artikel 48, eerste lid, van het EU Handvest, en bestaat geen aanleiding om af te wijken van hetgeen in het algemeen geldt voor de bewijsmaatstaf in belastingzaken, namelijk dat betwiste feiten aannemelijk dienen te worden gemaakt door de partij die de bewijslast draagt (vergelijk Hoge Raad 26 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW8992).
36. Het voorgaande brengt met zich dat de verjaringstermijn voor de douaneschuld ter zake van de zeven in de periode van 9 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 gedane invoeraangiften nog niet was verstreken. Het beroep van eiseres op verjaring slaagt dus niet.
Beroep op het verdedigingsbeginsel
37. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de verplichting van de lidstaten om de rechten van de verdediging te eerbiedigen een beginsel van Unierecht is, dat geldt wanneer bezwarende besluiten worden genomen die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie vallen. In dit verband wordt in het bijzonder verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 3 juli 2014, gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., C129/13 en C130/13, ECLI:EU:C:2014:2041. Het beginsel brengt mee dat eenieder het recht heeft om te worden gehoord alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden en vereist dat de adressaten van besluiten die hun belang aanmerkelijk raken in staat worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Bezwarende besluiten zoals een utb vallen binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie.
38. De betrokkene moet expliciet en ook tijdig worden uitgenodigd om te worden gehoord alvorens het bezwarende besluit wordt genomen. Daardoor wordt de desbetreffende persoon de gelegenheid geboden voor het aanvoeren van bepaalde feiten die het bestuursorgaan aan zijn besluit niet ten grondslag heeft gelegd, althans niet in aanmerking heeft genomen, dan wel met het oog op het corrigeren van (kennelijke) vergissingen of het aanvoeren van individuele omstandigheden die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1850).
39. Het beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging heeft echter geen absolute gelding maar kan beperkingen bevatten, mits deze beperkingen beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die met de betrokken maatregel worden nagestreefd én geen sprake is van een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast.
40. Verweerder heeft eiseres twee keer in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en ook om op de beide beschouwingen op haar bezwaarschrift te reageren. Eiseres heeft van deze mogelijkheden gebruik gemaakt.
41. Gelet op deze omstandigheden maakt het feit dat de toelichting bij de utb nagenoeg identiek is aan de toelichting bij het voornemen niet dat het verdedigingsbeginsel is geschonden.
Beroep op het motiveringsbeginsel42. Eiseres stelt dat verweerder het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden omdat de toelichting bij de utb nagenoeg identiek is aan de toelichting bij het voornemen. Verweerder heeft aldus nagelaten om inhoudelijk in te gaan op hetgeen door eiseres is aangevoerd in haar reactie op het voornemen tot het opleggen van de utb.
43. De rechtbank is van oordeel dat de utb voldoende is gemotiveerd. In de utb verwijst verweerder ter onderbouwing naar het definitieve controlerapport van 21 juli 2020, dat zij voorafgaand aan de utb aan eiseres heeft gezonden. Uit dit rapport blijkt voldoende op grond waarvan verweerder tot het opleggen van de utb is over gegaan.

Conclusie

44. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
45. Eiseres heeft tijdens de mondelinge behandeling ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De berechting van deze zaak is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 14 augustus 2020 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 26 februari 2025. De redelijke termijn van twee jaar is daarom overschreden met afgerond eenendertig maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 3.000.
46. Van de 31 maanden overschrijding is (afgerond) 17 maanden aan de bezwaarfase toe te rekenen en (afgerond) 14 maanden aan de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). Van het bedrag van € 3.000 dient verweerder dus (17/31 x € 3.000 =)
€ 1.645,16 en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) (14/31 x € 3.000 =) € 1.354,84 te betalen.
Proceskosten
47. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,25), nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526). Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, r.o. 3.14.2, (ECLI:NL:HR:2016:252) zal de vergoeding van dit bedrag deels moeten plaatsvinden door verweerder en deels door de minister van Justitie en Veiligheid, waarbij om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid dient te worden uitgegaan van een verdeling waarbij ieder van hen de helft betaalt.
Griffierecht48. Nu de rechtbank het beroep op zichzelf beschouwd ongegrond acht, maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toekent, geldt op grond van nieuwe jurisprudentie van de Hoge Raad dat het griffierecht niet langer aan eiseres moet worden vergoed. [5] Dit geldt zowel bij verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarop de met ingang van 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 Awb van toepassing is, als bij verzoeken om schadevergoeding waarop met overeenkomstige toepassing van het tot 1 juli 2013 geldende artikel 8:73 Awb wordt beslist. [6] Dit laatste is in deze zaak het geval. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan ter zitting op 21 januari 2025. Dit is na de datum van het arrest van de Hoge Raad op 31 mei 2024. Daarom bestaat ook op grond van het door de Hoge Raad gecreëerde overgangsrecht [7] geen recht op vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op € 1.645,16;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 1.354,84;
  • veroordeelt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres, ieder tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. P.H. Lauryssen en mr. drs. C.M. van Wechem, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Publicatieblad van de Europese Unie 2015/C 076/01 van 4 maart 2015.
2.Zie onder meer Hof van Justitie 26 april 2017, C-51/16, Stryker EMEA Supply Chain Services BV, ECLI:EU:C:2017:298, punt 39 en 45.
3.Zie onder meer Hof van Justitie 26 november 2015, C-44/15 Duval GmbH & Co, KG., ECLI:EU:C:2015:783, punt 24.
4.Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het Douanewetboek van de Unie.
5.Zie het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
6.Zie het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, overweging 7.1.1.
7.Zie het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, overweging 7.1.2.