ECLI:NL:RBNHO:2025:4575

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
HAA24/7225
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor nieuwbouwwoningen in Weesp; beoordeling van beroepsgronden en belanghebbendheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van de Stichting Flora & Faunabescherming tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 37 nieuwbouwwoningen in Weesp beoordeeld. De vergunning, verleend op 16 januari 2024, betreft de bouw van woningen inclusief parkeer- en perceelvoorzieningen in het project Bloemendalerpolder/Weespersluis. Eiseres stelt dat de vergunning in strijd is met het exploitatieplan en andere relevante bestemmingsplannen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met het exploitatieplan en dat de overige beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank concludeert dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat haar beroep ongegrond is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de procedure niet onredelijk lang heeft geduurd. De uitspraak bevestigt de geldigheid van de omgevingsvergunning en de mogelijkheid voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

de Stichting Flora & Faunabescherming, uit Weesp, eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, het college
(gemachtigde: mr. H.J. de Groot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V., vergunninghouder
(gemachtigden: mr. drs. F. Onrust en mr. J.C. Ellerman).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de op 16 januari 2024 verleende omgevingsvergunning voor 37 nieuwbouwwoningen inclusief parkeer- en perceelvoorzieningen in het kader van het project Bloemendalerpolder/Weespersluis (deelplan 2B3-2 (E)) op de locaties Fort Nieuwersluisstraat 35 tot en met 45 (oneven), Fort Veldhuissingel 72 tot en met 78 (even), Veldhuishof Noord 2 tot en met 22 (even) en Veldhuishof Zuid 1 tot en met 27 (oneven) in Weesp. Vergunninghouder heeft deze vergunning op 1 november 2023 aangevraagd.
1.2
Het bezwaar van eiseres tegen deze vergunning en twee andere omgevingsvergunningen heeft het college bij besluit van 15 mei 2024 op advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Amsterdam ongegrond verklaard. Het college heeft hierbij aangegeven dat de Crisis- en herstelwet (CHW) van toepassing is en dat bij de rechtbank Amsterdam beroep kan worden ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
1.3
Op 24 juni 2024 heeft eiseres bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar. Op 24 juli 2024 heeft vergunninghouder verzocht om versnelde behandeling van het beroep. De rechtbank Amsterdam heeft hierop geantwoord dat het beroep versneld zal worden behandeld, omdat de CHW van toepassing is.
1.4
Partijen zijn bij brief van 17 oktober 2024 door de rechtbank Amsterdam uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op de zitting van 2 december 2024.
1.5
Bij brief van 18 oktober 2024, aangevuld op 23 en 24 oktober 2024, heeft eiseres de behandelende rechters van de rechtbank Amsterdam gewraakt. De rechtbank Amsterdam heeft het beroepsdossier vervolgens ter verdere behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Noord-Holland.
1.6
Bij brief van 8 november 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland aan partijen kenbaar gemaakt dat zij de behandeling van het beroep op zich zal nemen en dat de CHW van toepassing is.
1.7
Bij brief van 6 december 2024 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor behandeling van het beroep op de zitting van 10 februari 2025.
1.8
Bij brief van 13 december 2024 heeft de rechtbank de verzoeken van kopers van de vergunde woningen om aangemerkt te worden als derde-belanghebbenden afgewezen.
1.9
Op 23 januari 2025 heeft eiseres het beroep, behalve voor zover dat de vergunning van 16 januari 2024 betreft, ingetrokken.
1.1
Op 24 januari 2025 heeft de rechtbank van vergunninghouder drie usb-sticks ontvangen. De rechtbank heeft twee van deze usb-sticks doorgestuurd, één naar het college en één naar eiseres.
1.11
Op 28 januari 2025 heeft de rechtbank van vergunninghouder een schriftelijke reactie ontvangen op het beroepschrift.
1.12
Op 31 januari 2025 heeft de rechtbank van het college een verweerschrift ontvangen.
1.13
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen [voorzitter] (voorzitter) en [secretaris/penningmeester] (secretaris/penningmeester). Het college en vergunninghouder hebben zich laten
vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren aan de zijde van vergunninghouder aanwezig [naam 1] (projectdirecteur GEM Bloemendalerpolder C.V.), mr. [naam 2] (bedrijfsjurist bij vergunninghouder), [naam 3] (projectdirecteur BPD Ontwikkeling B.V.) en [naam 4] (GEM Bloemendalerpolder C.V.).

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het beroep
2. Eiseres heeft haar beroep ingetrokken voor zover gericht tegen het in stand laten van andere vergunningen dan de vergunning van 16 januari 2024. De rechtbank beoordeelt daarom alleen of het college de vergunning voor de 37 woningen als bedoeld in deelplan 2B3-2 (E) in stand mocht laten. Dit deelplan is onderdeel van een door GEM Bloemendalerpolder C.V. ontwikkelde nieuwe woonwijk "Weespersluis" met 2750 woningen en bijbehorende voorzieningen en ontsluitingen in de Bloemendalerpolder.
De vergunning
3.1
De vergunning van 16 januari 2024 is verleend voor de activiteiten bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), en de activiteit gebruiken in strijd met een planologische regeling, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het college is er bij de verlening van uitgegaan dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Bloemendalerpolder Weesp” (bestemmingsplan Weesp) en “Bloemendalerpolder voormalig grondgebied Muiden” (bestemmingsplan Muiden). Een klein gedeelte van het bouwplan valt onder het laatstgenoemde bestemmingsplan en de rest onder het andere.
3.2
De strijd bestaat eruit dat overkappingen zullen worden gerealiseerd voor de voorgevelrooilijn, terwijl de bestemmingsplannen Weesp en Muiden voorschrijven dat die alleen minstens 3 meter achter de voorgevelrooilijn zijn toegestaan (artikel 14.2.7 respectievelijk 14.2.4, aanhef en onder a, van de planregels). Daarnaast geldt voor overkappingen een maximale bouwhoogte van 3 meter (artikel 14.2.7 respectievelijk 14.2.4, aanhef en onder f, van de planregels), terwijl sprake is van een bouwhoogte van 3,35 meter. Ook wordt de maximale bouwhoogte van pergola’s van 2,25 meter (artikel 14.2.8 respectievelijk 14.2.5, onder c, van de planregels) overschreden met 1,05 meter. Deze afwijkingen heeft het college vergund met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2o, van de Wabo. Van strijd met de 1ste herziening exploitatieplan Bloemendalerpolder (het exploitatieplan) is geen sprake, aldus de verleende vergunning.
Bestreden besluit
4. In het in beroep bestreden besluit op bezwaar heeft het college de vergunning in stand gelaten. Daarbij heeft het college de motivering van de vergunning aangevuld door alsnog uit te leggen waarom het bouwplan niet in strijd is met het exploitatieplan.
Toetsing belanghebbendheid
5.1
Partijen kunnen alleen als belanghebbende worden betrokken bij de procedure als ze belanghebbende zijn bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is ambtshalve gehouden om dit te beoordelen.
5.2
Ten aanzien van de kopers van de vergunde woningen is de rechtbank van oordeel dat deze geen rechtstreeks maar een van vergunninghouder afgeleid belang hebben bij de vergunningverlening. Dit belang vloeit niet direct voort uit de verleende vergunning, maar uit de koopovereenkomsten die zij gesloten hebben. Ze zijn nog geen eigenaar van de woningen en hebben daarom nog geen rechtstreeks belang bij realisatie van de woningen. De rechtbank heeft deze kopers daarom niet als belanghebbenden bij de procedure betrokken.
5.3
Ten aanzien van de belanghebbendheid van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. In de (op 4 juli 2016 gewijzigde) statuten van eiseres is in artikel 2 het doel van eiseres opgenomen. Eiseres heeft ten doel “het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in onder meer en met name Amsterdam Amstelland, gemeente Wijdemeren, gemeente Gooimeren, gemeente Weesp en omstreken in het algemeen en de bescherming van de flora en fauna in vermelde gebieden en haar omgeving in het bijzonder en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.” Eiseres heeft toegelicht dat de feitelijke werkzaamheden waarmee zij dit doel behartigt onder meer bestaan uit het voeren van publicitaire acties, het geven van voorlichting en het voeren van overleg met betrokken organisaties. Gelet op deze doelstelling en feitelijke werkzaamheden, kan eiseres op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Awb een rechtstreeks belang bij het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van woningen in de Bloemendalerpolder niet worden ontzegd.
Misbruik van recht
6.1
Vergunninghouder heeft gesteld dat hij, samen met de andere partijen die bij de ontwikkeling van de Bloemendalerpolder een rol spelen en de kopers van de vergunde woningen, onevenredig wordt benadeeld door de kansloze procedures die eiseres voert tegen de voor de bouw van de woningen verleende vergunningen. De gesloten koopovereenkomsten bevatten ontbindende voorwaarden, die inhouden dat de overeenkomsten ontbonden worden als de verleende vergunningen niet binnen een bepaalde termijn onherroepelijk worden. Ook hebben de kopers al hypotheken aangevraagd, en zullen hypotheekoffertes verlopen als de vergunningen niet onherroepelijk worden. De kosten kunnen hierdoor voor iedereen erg oplopen en de kopers zullen hun toekomstige woning daardoor mogelijk verliezen.
6.2
Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien de betrokkene met de niet-ontvankelijkverklaring in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. [1]
6.3
De rechtbank stelt vast dat de door vergunninghouder aangevoerde argumenten voornamelijk zien op de gevolgen van de procedure voor de kopers van de vergunde huizen. Vergunninghouder heeft onvoldoende geconcretiseerd dat het voorlopig uitblijven van een definitief oordeel over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning onoverkomelijke gevolgen voor hem heeft. De rechtbank ziet daarom in hetgeen vergunninghouder heeft aangevoerd geen grond om aan te nemen dat eiseres jegens vergunninghouder misbruik maakt van haar recht om op te komen tegen de verleende vergunning.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
7.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht van toepassing als voor dat tijdstip een omgevingsvergunning is aangevraagd, totdat het besluit op de aanvraag onherroepelijk wordt.
7.2
De vergunning is voor 1 januari 2024 aangevraagd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het voor 1 januari 2024 geldende recht, waaronder de Wabo, van toepassing blijft.
CHW
8. De rechtbank stelt vast dat op het bestreden besluit de CHW van toepassing is. Op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de CHW, gelezen in verbinding met categorie 3.1 van bijlage I bij de CHW, is de CHW van toepassing op alle besluiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van een project van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied als dat project mogelijk gemaakt wordt door een bestemmingsplan. Het gaat hier om een bouwplan voor 37 woningen in een aaneengesloten gebied. De ter plaatse geldende bestemmingsplannen staan die bouw toe, zoals volgt uit wat hierna onder 13.6 wordt overwogen, en de omgevingsvergunning is nodig om die bouw te verwezenlijken.
Het exploitatieplan
9. Dat eiseres belanghebbende is bij de besluitvorming over de verleende vergunning, betekent niet dat alle regels uit het exploitatieplan ook strekken ter bescherming van de belangen die eiseres blijkens haar doelstelling behartigt. Financiële bepalingen die bedoeld zijn om het kostenverhaal te regelen tussen de gemeente en de ontwikkelaar zijn bijvoorbeeld geen regels die dienen ter bescherming van de belangen van eiseres, maar daar doet eiseres ook geen beroep op. Eiseres doet alleen een beroep op bepalingen uit het exploitatieplan die zien op ruimtelijke aspecten, en daar heeft zij, gelet op haar doelstelling, belang bij. Het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb (het relativiteitsvereiste) staat hier dus niet in de weg aan beoordeling van de beroepsgronden van eiseres die zien op de toepassing van het exploitatieplan.
10.1
Eiseres heeft gesteld dat het college de vergunningaanvraag moet toetsen aan het exploitatieplan en dit uiteindelijk pas voor het eerst in bezwaar heeft gedaan. Doordat die toets pas in bezwaar voor het eerst heeft plaatsgevonden, miste eiseres de mogelijkheid om eerst bezwaar te maken tegen het standpunt van het college over de gestelde strijd met de bepalingen uit het exploitatieplan. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit alleen al daarom geen stand kan houden.
10.2
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Artikel 7:11 van de Awb schrijft voor dat in bezwaar een volledige heroverweging dient plaats te vinden. De bezwaarprocedure is daarbij juist bedoeld om gebreken in de primaire besluitvorming - indien mogelijk - te herstellen en dat is wat het college op dit punt heeft gedaan, door alsnog een motivering over het exploitatieplan op te nemen.
11.1
Eiseres heeft gesteld dat de vergunning is verleend in strijd met artikelen 4.3, 4.4 en 4.8 van het exploitatieplan.
11.2
Genoemde artikelen luiden als volgt:
4.3
Om te voldoen aan de afspraken in de SUOK [2] dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden.
4.4
De vergunning voor het bouwen van de 1500e woning in het exploitatiegebied kan niet worden verleend voordat 50% van het te realiseren structureel groen en blauw in ontwikkeling is gebracht. Onder ‘in ontwikkeling is gebracht’ wordt verstaan: gronden waarvoor ten minste werken en werkzaamheden zijn gemeld, zoals bedoeld in 2.2.
4.8
De vergunning voor het bouwen van de 340e woning in het exploitatiegebied kan niet worden verleend voordat voldoende verzekerd is dat er minimaal twee ontsluitingswegen zijn gerealiseerd waardoor deze woningen worden ontsloten en die geschikt zijn voor woonverkeer op het moment dat de 340e woning in gebruik zal worden genomen.
11.3
De artikelen 4.3 en 4.4 zijn op 9 juli 2020 vastgesteld ter vervanging van artikel 4.3 van het oorspronkelijke exploitatieplan, waarin dwingend was opgenomen dat van elke hectare waarvoor een vergunning voor het bouwen van woningen (met daarbij behorende gronden) is verleend 1,37 hectare aan structureel groen en water dient te worden ingericht binnen het exploitatiegebied. Reden voor deze wijziging was dat de oude bepaling niet werkbaar bleek bij het verlenen van individuele vergunningen voor bouwen, zo blijkt uit een uitspraak van de Afdeling. [3] In deze uitspraak heeft de Afdeling ook tot uitdrukking gebracht dat voor parallelle ontwikkeling als bedoeld in artikel 4.3 volstaat dat de plannen voor groenvoorzieningen en woongebieden in samenhang zijn gemaakt en voldoende vaststaan door een begin van uitvoering. Daarbij zag de Afdeling in artikel 4.4 een voldoende concrete waarborg voor het realiseren van de afgesproken hoeveelheid groen en water. [4]
11.4
Niet ter discussie staat dat parallel aan het verlenen van vergunningen voor woningbouw ook groengebieden en waterpartijen zijn gepland. Vergunninghouder heeft toegelicht dat een aanvang is gemaakt met werkzaamheden ter uitvoering van deze plannen voor groen en blauw. De rechtbank stelt vast dat daarmee is voldaan aan artikel 4.3 van het exploitatieplan. Daarbij is van belang dat dit artikel niet vereist dat groengebieden en waterpartijen al deels of geheel gerealiseerd zijn en evenmin eisen stelt aan de omvang van de ontwikkelingswerkzaamheden. De stelling van eiseres dat de bestreden vergunning voor de woningen is verleend in strijd met artikel 4.3 van het exploitatieplan treft daarom geen doel.
11.5
Artikel 4.4 van het exploitatieplan betreft een voorwaarde voor de vergunning van de 1500e woning van het project. Niet betwist is dat die vergunning al was verleend voordat de nu ter beoordeling voorliggende vergunning werd verleend. De vraag of bij de verlening van de vergunning voor de 1500e woning werd voldaan aan artikel 4.4 van het exploitatieplan ligt daarom nu niet ter beoordeling voor. Omdat de 1500e woning niet met de nu voorliggende vergunning is vergund, concludeert de rechtbank dat deze vergunning niet in strijd met artikel 4.4 is verleend.
11.6
De stelling van eiseres dat de nu voorliggende vergunning ook is verleend in strijd met artikel 4.8 van het exploitatieplan treft om dezelfde reden geen doel. Die bepaling ziet op de vergunning voor de 340e woning, en niet in geschil is dat de nu bestreden vergunning niet daarop ziet.
De bestemmingsplannen Muiden en Weesp
12.1
Eiseres heeft gesteld dat de vergunning voor de woningen niet had mogen worden verleend, omdat bij de aanvraag geen rapport aan het college is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgelegd. Dit is volgens eiseres wel verplicht.
12.2
De rechtbank stelt vast dat op grond van de bestemmingsplannen Muiden en Weesp op de locatie van het bouwplan de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 7” rust.
12.3
De bepalingen waarop eiseres haar stelling baseert, zijn artikel 18.3.3 van het bestemmingsplan Weesp en artikel 19.3.3 van het bestemmingsplan Muiden. Deze bepalingen zijn gelijkluidend en luiden als volgt:
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
12.4
Deze bepaling is echter alleen van toepassing als het college gebruik maakt van de in artikel 18.3.1 van het bestemmingsplan Weesp en artikel 19.3.1 van het bestemmingsplan Muiden opgenomen bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van artikel 18.2 van het bestemmingsplan Weesp of artikel 19.2 van het bestemmingsplan Muiden.
Uit laatstgenoemde twee bepalingen volgt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd, behalve, onder andere, bouwwerken met een oppervlakte van maximaal 1000 m2 als de grondwerkzaamheden maar niet dieper reiken dan 4 meter. Aan de eis van overlegging van een archeologisch rapport hoeft dus bij een bouwwerk met een oppervlakte tot en met 1000 m2 bij grondwerkzaamheden die reiken tot 4 meter niet te worden voldaan.
12.5
De rechtbank leest de artikelen 18.2 en 19.2 zo, dat het genoemde maximumoppervlak geldt per vergund gebouw, en niet, zoals eiseres veronderstelt, voor de totaaloppervlakte van alle gebouwen die tegelijkertijd worden vergund. Immers had ook per afzonderlijk gebouw een vergunning aangevraagd kunnen worden.
12.6
Niet ter discussie staat dat met het bestreden besluit geen huizen zijn vergund met een oppervlakte van meer dan 1000 m2. Eiseres heeft evenmin gesteld of aannemelijk gemaakt dat grondwerkzaamheden plaatsvinden op een diepte van meer dan 4 meter. De artikelen 18.3.3 en 19.3.3 zijn dus niet van toepassing en van overtreding van die bepalingen is dus geen sprake. De stellingen van eiseres op dit punt slagen daarom niet.
12.7
Als laatstgenoemde twee artikelen wel van toepassing zouden zijn, dan zouden de stellingen van eiseres daaromtrent op grond van het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb ook niet leiden tot een gegrond beroep. De bestemming “Waarde - Archeologie 7” en de daarbij behorende regels zijn bedoeld om de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden te beschermen en veilig te stellen (zo blijkt uit artikel 18.1 van het bestemmingsplan Weesp en artikel 19.1 van het bestemmingsplan Muiden). Uit de statuten van eiseres valt echter niet op te maken dat zij dit ook als doel heeft gesteld en evenmin is gebleken dat zij werkzaamheden verricht met het oog op het beschermen en veiligstellen van archeologische waarden.
13.1
Op grond van de bestemmingsplannen Muiden en Weesp rust op de locatie van het bouwplan de enkelbestemming “Woongebied”.
13.2
In artikel 14.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan Weesp is bepaald dat op de gronden met deze enkelbestemming het maximumaantal woningen 1550 bedraagt. In artikel 10.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan “1e herziening Bloemendalerpolder Weesp” is dat als maximum voor beide plannen gesteld. In artikel 14.2.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan Muiden is bepaald dat op de gronden met de enkelbestemming het maximumaantal woningen 1200 bedraagt.
13.3
Volgens eiseres is niet aangetoond dat aan deze bepalingen is voldaan. De in de bestemmingsplannen genoemde maximumaantallen zijn overschreden, althans er valt niet vast te stellen dat die aantallen niet zijn overschreden. Het college had daarom volgens eiseres niet zomaar een vergunning voor nog meer woningen mogen verlenen.
13.4
Volgens het bestreden besluit is met de bestreden vergunning sprake van 1433 woningen op de gronden van het bestemmingsplan Weesp. Daarnaast betreft de vergunning één woning die onder het bestemmingsplan Muiden valt en dat is de 658e woning op de gronden van dat bestemmingsplan, aldus het bestreden besluit.
13.5
Vergunninghouder heeft op 28 januari 2025 een overzicht verstrekt van het aantal woningen dat op of voor 21 augustus 2024 is vergund. Het gaat om 793 woningen daar waar volgens het bestemmingsplan Muiden 1200 mogen worden vergund. Daarnaast gaat het om 1620 woningen daar waar volgens het bestemmingsplan Weesp 1550 mogen worden vergund. Vergunninghouder heeft echter erop gewezen dat op grond van artikel 14.4.1 van het bestemmingsplan Weesp en artikel 10.4.1 van het bestemmingsplan “1e herziening Bloemendalerpolder Weesp” met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het maximum van 1550 woningen tot en met een aantal van 1850, mits het totale aantal woningen op de gronden behorende tot de bestemmingsplannen Muiden en Weesp samen niet meer dan 2750 bedraagt. Dit aantal is op 21 augustus 2024 niet overschreden, aangezien toen 2413 woningen waren vergund.
13.6
De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan het standpunt van het college dat met de hier voorliggende vergunning de voorgeschreven maximumaantallen woningen niet zijn overschreden. Vergunninghouder heeft toegelicht dat de tellingen waarvan in het bestreden besluit is uitgegaan, zijn gebaseerd op de data waarop de woningen zijn vergund. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van die tellingen. Weliswaar vallen zes van de 37 in dit geval vergunde woningen deels onder het bestemmingsplan Muiden en voor het overige onder het bestemmingsplan Weesp, maar de rechtbank acht het niet onredelijk dat het college deze woningen steeds aan een van deze bestemmingsplannen heeft toegerekend. Evenmin onredelijk is dat het college daarbij is uitgegaan van de locatie van de voordeur. De stelling van eiseres dat het college de vergunning niet had mogen verlenen vanwege overschrijding van het maximumaantal te vergunnen woningen, treft geen doel.
De Regeling omgevingsrecht
14. De stelling van eiseres dat de nu voorliggende vergunning is verleend in strijd met artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, omdat voorafgaand aan vergunningverlening geen onderzoeksrapport betreffende bodemverontreiniging is overgelegd, kan eiseres niet baten. Deze bepaling is vastgesteld ter bescherming van de bewoners en gebruikers van de gronden, en niet ter bescherming van de belangen van eiseres. Eiseres heeft desgevraagd op zitting ook niet kunnen aangeven welke feitelijke werkzaamheden zij verricht waaruit kan worden afgeleid dat zij zich wel ten doel stelt om de bodemkwaliteit van gronden in gebruik bij anderen te bewaken. Een beroep van eiseres op deze bepaling kan daarom vanwege artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot een gegrond beroep. Overigens heeft het college in beroep nog een rapport van een verkennend bodemonderzoek overgelegd van Ingenieursbureau Enviso van 6 november 2023.
Noodzaak vergunning in verband met natuurbescherming
15.1
Eiseres betoogt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of het bouwplan significante effecten voor Natura 2000-gebieden heeft. Zo ja, dan is bij gebrek aan op grond van de Wet natuurbescherming verleende toestemming ook een omgevingsvergunning in verband met natuurbescherming vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht.
15.2
De rechtbank ziet in dit betoog geen grond om het bestreden besluit te vernietigen. Het bouwplan wijkt slechts op geringe punten af van wat op grond van de bestemmingsplannen Muiden en Weesp gebouwd mag worden. Gezien het beperkte karakter, is niet aannemelijk dat de afwijking ten opzichte van de bouwmogelijkheden van de bestemmingsplannen significante gevolgen voor de natuur heeft. Zoals vergunninghouder heeft toegelicht, is ten behoeve van de vaststelling van de bestemmingsplannen een passende beoordeling gemaakt, waarbij is gebleken dat de beëindiging van de agrarische activiteiten in het plangebied zodanig positieve effecten voor de natuur heeft dat daarmee de effecten van de nieuwbouw ruimschoots kunnen worden gesaldeerd. Recentelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat deze wijze van intern salderen niet meer kan meebrengen dat geen natuurvergunning nodig is als sprake is van significante effecten voor de natuur, maar betrokken moet worden bij de vraag of een natuurvergunning verleend kan worden. [5] Deze rechtspraakwijziging doet geen afbreuk aan het bestreden besluit, aangezien de Afdeling ook heeft overwogen dat in procedures over voor 1 januari 2024 ingediende aanvragen om een omgevingsvergunning moet worden uitgegaan van de vroegere jurisprudentie over intern salderen. Een als gevolg van de rechtspraakwijziging alsnog noodzakelijke natuurvergunning mag dan volgens de Afdeling achteraf worden aangevraagd, waarvoor een termijn tot 1 januari 2030 is bepaald. De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat vergunninghouder rapporten heeft overgelegd van onderzoeken van ingenieursbureau Cauberg Huygen en ruimtelijk adviesbureau Rho naar de effecten van het bouwplan op de natuur, waarbij geen negatieve effecten zijn vastgesteld. Eiseres heeft geen tegenrapport ingediend.
Redelijke termijn
16.1
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de procedure volgens haar onredelijk lang heeft geduurd.
16.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in een procedure bestaande uit bezwaar en beroep overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door het verwerende bestuursorgaan uitspraak heeft gedaan.
16.3
Het primaire besluit is op 16 januari 2024 genomen. Sindsdien is nog geen twee
jaar verstreken. Van een overschrijding van de redelijke termijn kan dus nog geen sprake zijn. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af.
Zorgvuldigheid bezwaarprocedure
17.1
Eiseres stelt dat ze is geschaad in haar mogelijkheid om gemotiveerd bezwaar te maken, omdat het college te laat de voor de zaak relevante stukken aan eiseres ter beschikking heeft gesteld.
17.2
Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb moet het bestuursorgaan in een bezwaarprocedure de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage leggen. De rechtbank stelt vast dat op 3 april 2024 de (digitale) hoorzitting over het bezwaar tegen de vergunning heeft plaatsgevonden en dat eiseres zelf heeft verklaard dat zij op 5 maart 2024 de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen. Hiermee is voldaan aan de genoemde bepaling. Daaraan doet niet af dat eiseres een uur voor de hoorzitting nog een stuk van het college heeft ontvangen. Zoals het college heeft toegelicht, ging het daarbij om een pleitnota. Een pleitnota is slechts een vastlegging van wat op een hoorzitting door een partij mondeling is verwoord en er bestaat dan ook geen verplichting om die voor de zitting met andere partijen te delen.

Conclusie en gevolgen

18.1
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de 37 woningen in stand blijft.
18.2
Voor een vergoeding van griffierecht, een proceskostenvergoeding of toekenning van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Degen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie overweging 6.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129.
2.De samenwerkings- en uitvoeringsovereenkomst voor de ontwikkeling van maximaal 2750 woningen tussen Muiden en Weesp, gesloten tussen zes marktpartijen en vijf overheden.
3.Zie overweging 6.4 van de uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2825.
4.Zie overweging 7, 7.1.1 en 7.1.2 van de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021 en overweging 3.41 van de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1406.
5.Zie de uitspraak van 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.