ECLI:NL:RBNHO:2025:7955

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
HAA 24/6391
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 11 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) behandeld. Eiser, die zowel de Tunesische als de Nederlandse nationaliteit heeft, ontving sinds 24 november 2014 een bijstandsuitkering. Werksaam Westfriesland heeft op 9 juli 2024 besloten om het recht op bijstand van eiser in te trekken en € 118.509,00 bruto terug te vorderen, omdat eiser zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 10 september 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij recht had op bijstand, zelfs niet als hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelt dat Werksaam voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser in de periode van 24 november 2014 tot en met 31 maart 2024 zijn verplichtingen niet is nagekomen. Eiser heeft niet de benodigde informatie over zijn financiële situatie verstrekt, waaronder gegevens over Tunesische bankrekeningen en onderhuur van zijn woning. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag van € 118.509,00 terecht zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van Werksaam. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/6391

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser(gemachtigde:mr. M.T.A.M. Mes),

en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, Werksaam

(gemachtigden: M.R. Ooievaar en T. Langenberg).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 9 juli 2024 (het primaire besluit) heeft Werksaam het recht op bijstand van eiser over de periode van 24 november 2014 tot en met 11 juni 2024 ingetrokken en € 118.509,00 bruto van eiser teruggevorderd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 10 september 2024 op het bezwaar van eiser heeft Werksaam het recht op bijstand over de periode van 24 november 2014 tot en met 31 maart 2024 ingetrokken en een bedrag van € 118.509,00 bruto van eiser teruggevorderd.
1.4.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
Werksaam heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Eiser heeft op 6 november 2024 en 7 maart 2025 zijn gronden van beroep aangevuld.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van Werksaam.
1.8.
Ter zitting is met partijen afgesproken dat eiser de gelegenheid krijgt om op de door Werksaam ter zitting overgelegde onderzoeksresultaten van de Financial Intelligence Unit en de processen verbaal van verhoor van twee getuigen te reageren. Het onderzoek in deze zaak is vervolgens geschorst.
1.9.
Nadat eiser op deze stukken heeft gereageerd en partijen de termijn om aan te geven of zij gebruik willen maken van hun recht om op een tweede zitting te worden gehoord ongebruikt hebben laten verstrijken, heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiser heeft de Tunesische en Nederlandse nationaliteit. Hij is getrouwd met
[naam 1] , met wie hij op 10 september 2012 een dochter heeft gekregen. Eiser heeft vanaf 24 november 2014 een bijstandsuitkering ontvangen naar de norm voor een alleenstaande met een niet-rechthebbende partner. Sinds 26 juli 2016 staat eiser ingeschreven op het adres [adres] in [plaats] . Zijn vrouw en dochter zijn geëmigreerd naar Tunesië.
2.2.
Op 16 april 2024 heeft Werksaam een fraudemelding van de woningstichting ontvangen inhoudende dat op eisers adres sprake zou zijn van onderhuur aan personen van Poolse afkomst voor een bedrag van € 220,00 per maand. Als gevolg hiervan is Werksaam een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering.
2.3.
Dit onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, het raadplegen van de systemen (waaronder de Basisregistratie Personen en SUWInet), internetonderzoek, het opvragen van informatie bij de woningverhuurder, een huisbezoek en buurtonderzoek op eisers adres op 24 april 2024, een bezoek aan het werkadres van de (vermeende) onderhuurders, bestudering van de van de politie verkregen informatie, het opvragen en bestuderen van bankafschriften en het paspoort van eiser, een gesprek met eiser op 30 april 2024 en het opvragen (en deels verkrijgen) van bankafschriften van eisers Tunesische rekeningen, al zijn paspoorten, vliegtickets en transacties van Western Union (WU).
2.4.
Werksaam heeft eisers recht op bijstand per 1 april 2024 opgeschort en eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 14 mei 2024 de volgende gegevens over te leggen:
- bankafschriften over de periode van 24 november 2014 (begin uitkering) tot heden van alle bankafschriften waarover eiser kan beschikken en de beschikking heeft gehad, waaronder zijn Tunesische bankrekeningen en die van zijn vrouw en dochter; Mochten deze zijn geopend en/of gesloten hiervan een bewijsstuk inleveren;
- foto’s van al eisers paspoorten en alle stempels hierin. Ook van paspoorten die niet meer geldig zijn;
- de door eiser gebruikte vliegtickets of reisinformatie vanaf 2018;
- alle bewijsstukken van transacties van WU met eiser als begunstigde gedurende de uitkeringsperiode; en
- bewijsstukken dat eiser wel of geen onroerend goed heeft in Tunesië of andere landen.
2.5.
Op 13 mei 2024 heeft eiser hierop gereageerd en, onder meer, bankafschriften van de ABN Amro vanaf 24 november 2014 overgelegd en twee vliegtickets. De gegevens van WU zijn volgens eiser niet meer beschikbaar en hij verklaart geen onroerend goed te hebben.
2.6.
Eiser heeft vervolgens tot en met 28 mei 2024 de tijd gekregen om de (nog) ontbrekende informatie te overleggen.
2.7.
Op 28 mei 2024 heeft eiser een bewijs van opheffing van een Tunesische rekening bij de Biat bank, een stuk met daarop het saldo van een Tunesische rekening bij de BH bank, foto’s van vier paspoorten en gegevens van vluchten naar Tunesië overgelegd. Hij heeft daarnaast aangegeven van de opgeheven rekening geen afschriften meer te hebben en deze ook niet meer te kunnen krijgen. Van de andere rekening kan eiser alleen een saldo-opgave krijgen. Die bank werkt volgens hem niet met afschriften. Eisers vrouw en dochter hebben volgens hem geen rekeningen in Tunesië. Er zijn wel ING rekeningen, maar de ING weigert afschriften aan hem te verstrekken. Eisers vrouw kan deze ook niet aanleveren omdat zij niet kan inloggen. Daarnaast wordt vermeld dat in eisers geldige Nederlandse paspoort geen stempels staan. Van het geldige en de ongeldige Tunesische paspoorten en stempels heeft eiser kopieën overgelegd.
2.8.
Van de onderzoeksbevindingen is op 17 juni 2024 een rapport rechtmatigheidsonderzoek Handhaving opgemaakt. Hierin is – samengevat – geconcludeerd dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden vanwege het verzwijgen van twee Tunesische bankrekeningen, onderverhuur van zijn woning (zwarte inkomsten) en veelvuldig verblijf in het buitenland. Eiser heeft niet de vereiste duidelijkheid gegeven over zijn (financiële) situatie. Hij geeft geen inzage van de transacties van WU die hij heeft ontvangen. Ook zijn niet alle gevraagde bankafschriften van de verschillende (verzwegen) rekeningen overgelegd.
2.9.
Er is daarnaast een rapportage terugvordering opgemaakt, gedateerd 28 juni 2024 tot 3 juli 2024. Hierin is – onder meer – te lezen dat het recht op bijstand in de periode van 24 november 2014 tot en met 11 juni 2024 moet worden ingetrokken. De bij eiser opgevraagde gegevens zijn niet verkregen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of er over die periode recht was op uitkering. Als gevolg hiervan heeft eiser te veel bijstand ontvangen. Het bedrag is berekend op € 118.509,00. Geconcludeerd wordt dat de vordering gebruteerd kan worden. In het dossier zijn geen bijzonderheden aangetroffen ten aanzien van de persoonlijke situatie van eiser. De bewindvoerder heeft – hiernaar gevraagd – aangegeven dat de zaak al bij een advocaat is ingediend en er een bezwaarprocedure loopt.
2.10.
Gelet op deze onderzoeksresultaten heeft Werksaam het primaire besluit genomen zoals vermeld onder de inleiding.
Bestreden besluit
3. Werksaam stelt zich op het standpunt dat het recht op bijstand van eiser terecht is ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 24 november 2014 tot en met 31 maart 2024. Uit de onderzoeksresultaten volgt volgens Werksaam dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot zijn inkomsten en vermogen, de verhuur van zijn woning en zijn verblijven in het buitenland. Eiser heeft essentiële informatie over zijn financiële situatie niet overgelegd als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen. Volgens Werksaam is de terugvordering op goede gronden gebruteerd en is er geen aanleiding om deze als gevolg van dringende redenen te matigen of hiervan af te zien. Eiser heeft gedurende lange periode voor de verlening van bijstand van belang zijnde informatie verzwegen. Hij wordt daarnaast bij de terugvordering beschermd door de beslagvrije voet. Er is verder niet gebleken van nijpende financiële of persoonlijke omstandigheden waardoor de (bruto) terugvordering onredelijk zou zijn. Volgens Werksaam wordt eiser niet onevenredig hard geraakt.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de vraag of de intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering ter hoogte van € 118.509,00 in stand kunnen blijven. Dit doet zij aan de hand van de hierna te bespreken beroepsgronden van eiser.
De rechtbank stelt voorop dat door eiser niet wordt betwist dat hij in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 maart 2024 geen recht op bijstand had, omdat hij in die periode inkomsten uit verhuur van zijn woning heeft gehad die hoger waren dan de voor hem geldende norm. Tussen partijen is alleen (nog) in geschil of de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering in de periode van 24 november 2014 tot 1 oktober 2022 in stand kunnen blijven.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Zij overweegt daartoe als volgt.
Intrekking van het recht op bijstand
7. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8. Werksaam is hierin naar het oordeel van de rechtbank geslaagd. Uit de onderzoeksresultaten van Werksaam volgt genoegzaam dat eiser (ook) in voornoemde periode (te lang) in het buitenland heeft verbleven, zijn woning heeft onderverhuurd, een Tunesische rekening bij de Biat bank en BH bank heeft gehad en dat bedragen aan eiser zijn overgemaakt via WU. Door hiervan geen melding te maken bij Werksaam heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
9. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
10. Eiser stelt zich in dat kader op het standpunt dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Volgens hem kan uit de door hem overgelegde afschriften worden opgemaakt dat er op de Biat en BH rekeningen nooit een saldo heeft gestaan dat hoger is dan het voor hem geldende vrij te laten vermogen. Deze rekeningen staan volgens hem dan ook niet in de weg aan bijstandsverlening. Verder zijn de bedragen die hij via WU heeft ontvangen (inmiddels) bekend. Deze dient Werksaam volgens hem als inkomen aan te merken en in mindering te brengen op zijn bijstandsuitkering. Er is volgens hem dan ook ten onrechte overgegaan tot intrekking en terugvordering van de gehele bijstandsuitkering in de periode van 24 november 2014 tot 1 oktober 2022.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met het voorgaande niet erin geslaagd om aannemelijk te maken dat hij ondanks schending van de inlichtingenverplichting recht op (aanvullende) bijstand heeft gehad. Werksaam heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand in de periode in geding niet kan worden vastgesteld. Daartoe is het volgende van belang.
Uit de onderzoeksresultaten volgt dat eiser op 24 november 2014 al de beschikking had over de BH rekening. Over deze rekening is onvoldoende duidelijkheid gekomen. De door eiser hiervan overgelegde kwartaaloverzichten zijn onvoldoende. Hieruit volgt immers niet of, en zo ja, welke transacties er mogelijk in de tussenliggende periodes op deze rekening hebben plaatsgevonden.
Verder is gebleken dat eiser een rekening bij de BIAT bank heeft gehad. Ook hierover ontbreekt de vereiste duidelijkheid. Zo is niet met objectieve en verifieerbare informatie aannemelijk gemaakt wanneer deze rekening precies is geopend en is opgeheven. De door eiser hierover afgelegde verklaringen zijn niet eenduidig en stroken ook niet met de onderzoeksbevindingen. Daarnaast ontbreken bankafschriften van deze rekening over in ieder geval de periode na 31 mei 2019.
Uit de door Werksaam overgelegde onderzoeksresultaten van de Financial Intelligence Unit volgt verder dat – anders dan eiser heeft verklaard – al vanaf 23 oktober 2015 via WU wisselende bedragen aan eiser worden overgemaakt. Over de aard en herkomst van deze bedragen heeft eiser desgevraagd geen duidelijkheid kunnen geven.
Daar komt bij dat er aanwijzingen zijn dat eiser ook vóór 1 oktober 2022 zijn woning al (onder)verhuurde. Volgens de Poolse huurders woonde namelijk vóórdat zij er kwamen wonen een Poolse man genaamd [naam 2] in eisers woning. Hij moest volgens hen (ook)
€ 800,00 borg betalen en € 800,00 huur per maand.
12. Alle voornoemde omstandigheden samen leiden de rechtbank ertoe dat Werksaam zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand in de periode in geding niet kan worden vastgesteld wegens onduidelijkheid over eisers financiële situatie. Werksaam is dan ook terecht overgegaan tot intrekking van het recht op bijstand in deze periode.
Terugvordering van de verstrekte bijstand
13. Omdat als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting in de periode van 24 november 2014 tot en met 31 maart 2024 ten onrechte bijstand is verleend, is Werksaam verplicht om de kosten van bijstand in deze periode terug te vorderen. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan Werksaam besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken moet zijn gebaseerd op een belangenafweging. [1]
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Werksaam bij afweging van de betrokken belangen geen dringende redenen hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Eiser heeft geen dringende redenen gesteld. Desgevraagd heeft ook de bewindvoerder hierover niets verklaard.
15. Werksaam heeft gelet hierop terecht € 118.509,00 bruto van eiser teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan stand houden. De intrekking en de terugvordering van het recht op bijstand van eiser in de periode van 24 november 2014 tot en met 31 maart 2024 blijven bestaan. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mr. M. Jurgens en mr. A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor onder andere de vier uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, ECLI:NL:CRVB:2024:2193, ECLI:NL:CRVB:2024:2194, ECLI:NL:CRVB:2024:2195.