ECLI:NL:RBNHO:2025:8648

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
24/3994
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit inzake handhaving en omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 6 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad behandeld. Eiseres had een handhavingsverzoek ingediend op 5 mei 2023, omdat er niet conform een verleende omgevingsvergunning was gebouwd. Het college had de omgevingsvergunning op 12 juli 2023 herroepen, maar op 18 oktober 2023 werd het handhavingsverzoek afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing en stelde het college in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk is, maar verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2024 gegrond. De rechtbank oordeelt dat het college niet alleen de bezwaren gegrond kan verklaren, maar ook een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/3994

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor).

Samenvatting

1.1
Deze uitspraak gaat over het door eiseres ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft beroep ingesteld om zo alsnog een besluit af te dwingen bij het college.
1.2
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet ontvankelijk is. Het beroep richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede inhoudelijk tegen de alsnog genomen beslissing op bezwaar. Dit beroep verklaart de rechtbank gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar en verzoekt de rechtbank het college op te dragen alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit te nemen.
2.2
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis en beroep niet-tijdig
3. De zaak is begonnen met een verzoek om handhaving ingediend door eiseres op 5 mei 2023. Dit handhavingsverzoek zag op het niet conform een verleende omgevingsvergunning bouwen. Deze omgevingsvergunning was verleend voor het splitsen van de woning op de [adres] in [plaats] in drie woningen. Daarbij is ook een opbouw op de aanbouw aan de achterzijde van de woning met daarop een dakterras vergund. Op 12 juli 2023 heeft het college de omgevingsvergunning herroepen, omdat was gebleken dat de aanvraag om de omgevingsvergunning niet duidelijk genoeg was. Op de tekeningen stond een aanbouw, maar deze is nooit vergund. Het college heeft vervolgens een legalisatieonderzoek gedaan, waarvan de uitkomst positief was. Op 18 oktober 2023 heeft de eigenaar een aanvraag ingediend voor de woningsplitsing, de aanbouw en het dakterras. Vanwege concreet zicht op legalisatie heeft het college het verzoek om handhaving met het besluit van 18 oktober 2023 afgewezen.
4. Tegen dit besluit heeft eiseres op 16 november 2023, aangevuld met gronden op 14 december 2023, bezwaar gemaakt.
5. De aanvraag om de omgevingsvergunning is op 23 december 2023 buiten behandeling gesteld.
6. Op 31 mei 2024 heeft eiseres het college in gebreke gesteld omdat niet op tijd op haar bezwaar is beslist. De beslistermijn verstreek, na eenmalige verlenging van de termijn op 3 april 2024.
7. Met het besluit van 11 juli 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van 18 oktober 2023 herroepen. In deze beslissing op bezwaar zegt het college ook dat hij het handhavingsverzoek van 5 mei 2023 weer zal gaan oppakken. Tevens wordt in deze beslissing op bezwaar aan eiseres een dwangsom toegekend voor het niet tijdig beslissen ter hoogte van € 672,-.
8.
Op 19 juli 2024 dient eiseres een beroep niet-tijdig beslissen in. Eiseres stelt dat het besluit van 11 juli 2024 slechts een eerste deel is van de beslissing op bezwaar. Eiseres verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waarin is overwogen dat de enkele gegrondverklaring van een bezwaar, zonder dat het primaire besluit wordt herroepen of daarvoor een nieuw besluit in de plaats wordt gesteld, niet wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, van de Awb. [1] Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voortvloeit dat indien het bestuursorgaan na heroverweging in bezwaar tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, niet kan worden volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaarschrift. [2] Er dient in dat geval voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld.
9. Op 20 december 2024 neemt het college een besluit tot toewijzing van het verzoek om handhaving van 5 mei 2023. Het college vermeldt dat er op dat moment nog een legalisatieonderzoek loopt. Zodra dat is afgerond, zal een vooraankondiging van een last onder dwangsom verstuurd worden.
10. Op 13 januari 2025 stelt eiseres zich op het standpunt dat met het besluit van 20 december 2024 nog steeds geen beslissing op bezwaar is genomen. Er is namelijk nog steeds geen concreet besluit over handhaving genomen. Eiseres stelt dat de brief van 13 januari 2025 geen besluit is, maar slechts een mededeling dat er door het college een handhavingstraject opgestart zal worden, hetgeen het college ook al gemeld had in het besluit van 11 juli 2024. Eiseres merkt ook nog op dat het met de brief van 11 juli 2024 en het daarbij gevoegde advies van de commissie bezwaarschriften al duidelijk was dat geen sprake was van een concreet zicht op legalisatie.
11. Het college erkent dat zij niet tijdig heeft beslist. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gewezen op een uitspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat een brief waarin een verzoek om handhaving (gedeeltelijk) wordt toegewezen en waarin wordt medegedeeld dat aan de overtreder een last onder dwangsom zal worden opgelegd, op zichzelf geen besluit in de zin van artikel 1:3, van de Awb is. Deze mededeling is namelijk niet op enig rechtsgevolg gericht. De daarna verzonden aan de overtreder gerichte brief waarin vervolgens de last onder dwangsom wordt opgelegd, is dat wel. Deze twee brieven vormen daarmee samen het volledige besluit op het handhavingsverzoek, aldus de Afdeling. [3]

Is de brief van 11 juli 2024 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb?

12.1
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover van belang, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
12.2
Het is juist dat het college niet eerst de bezwaren gegrond kan verklaren en het besluit van 18 oktober 2023 herroepen en vervolgens het nemen van het in de plaats daarvan te stellen besluit, in afwachting van het nog uit te voeren onderzoek, uit kan stellen. Dat is in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Met het gegrond verklaren van de bezwaren en het herroepen van het besluit dient het college ook een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek. [4]
12.3
Ter discussie staat de vraag of de brief van 11 juli 2024 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat is naar het oordeel van de rechtbank wel het geval. Anders dan in de uitspraak waar de gemachtigde van het college op gewezen heeft, is de brief van 11 juli 2024 namelijk wel op een rechtsgevolg gericht. In de brief van 11 juli 2024 wordt namelijk niet alleen het handhavingsverzoek toegewezen, maar wordt ook het eerdere besluit waarin het verzoek om handhaving was afgewezen, herroepen.
12.4
De rechtbank verwijst in dit kader ook naar uitspraken van de Afdeling, waarin wordt overwogen dat voor de vraag of sprake is van een besluit de evidente onjuistheid van de inhoud van een besluit ingevolgde de Awb niet van belang is voor de bepaling van het besluitkarakter. Dat ook het college het besluit achteraf niet juist vindt, maakt dat niet anders. [5]
12.5
Voorgaande betekent dat het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is. Het college heeft niet meer dwangsommen verbeurd dan de dwangsom die al is toegewezen in het besluit van 11 juli 2024.
12.6
Het beroep van 19 juli 2024 heeft ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede betrekking op het besluit van 11 juli 2024. Eiseres heeft in haar reacties op dit besluit voldoende laten blijken dat zij zich hierin niet kan vinden. Gezien genoemde uitspraken waarin wordt overwogen dat het college niet eerst de bezwaren gegrond kan verklaren en het besluit herroepen en vervolgens het nemen van het in de plaats daarvan te stellen besluit, in afwachting van het nog uit te voeren onderzoek, uit kan stellen, is dit beroep gegrond. Deze handelwijze is in strijd met artikel 7:11, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

13.1
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het besluit van 11 juli 2024 is gegrond, omdat het dit besluit in strijd is met artikel 7:11, van de Awb. Het college dient alsnog zo snel mogelijk een concreet handhavingsbesluit te nemen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het handhavingsverzoek te nemen.
13.2
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
13.3
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 juli 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7540.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8119.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3804.
4.Zie in dit verband ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4757 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1495.
5.Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:835 en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2694 en Centrale Raad van Beroep, 14 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1360.