In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of er een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan ten gunste van de stichting Het Groninger Landschap en ten laste van ProRail B.V. Het Groninger Landschap, eigenaar van de Westerbroeksemadepolder, vordert dat de rechtbank verklaart dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd die het gebruik van een particuliere overweg mogelijk maakt voor bezoekers van het natuurgebied. ProRail, als spoorinfrastructuurbeheerder, verzet zich hiertegen en stelt dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan, noch door vestiging, noch door verjaring. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord en repliek.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overweg, die oorspronkelijk in 1866 is gevestigd, niet als erfdienstbaarheid is ingeschreven in de openbare registers. De rechtbank overweegt dat het Groninger Landschap onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vestiging van een erfdienstbaarheid en dat er geen ondubbelzinnig bezit is aangetoond. De rechtbank concludeert dat er geen recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, en wijst de vorderingen van Het Groninger Landschap af. In reconventie wordt voor recht verklaard dat er geen erfdienstbaarheid is ontstaan ten laste van het perceel van ProRail. Het Groninger Landschap wordt veroordeeld in de proceskosten.