Gedaagden hebben hier puntsgewijs het volgende tegenin gebracht:
Ad a. gedaagden betwisten dat de gehanteerde bouwkosten van € 400,- per m2 te laag zijn.
Deze bouwkosten zijn in lijn met het taxatieboek (Her)bouwkosten Woningen van
Vastgoedmarkt, uitgave 2014. In dat boek zijn verschillende typen vrijstaande
(recreatie)woningen opgenomen die aan de taxatie ten grondslag liggen. De gehanteerde bouwkosten zijn vervolgens nog verhoogd met een percentage van maar liefst 25% op grond van de Waddentoeslag. Dat geen sprake is van geïndividualiseerde bouwkosten is begrijpelijk, gelet op het grote aantal percelen dat Staatsbosbeheer heeft laten taxeren op de Waddeneilanden;
Ad b. Wiberg heeft ervoor gekozen om afschrijvingspercentages voor technische en functionele veroudering toe te passen die gebaseerd zijn op het bouwjaar van het betreffende object. Bij de gekozen taxatiemethodiek is een afschrijving voor technische veroudering, waarbij rekening wordt gehouden met het bouwjaar, zonder meer gebruikelijk. De door Wiberg gehanteerde methode voor functionele veroudering heeft slechts een marginale afschrijving tot gevolg, waardoor de betreffende opstal een relatief hoge waarde behoudt. Dit leidt tot een voordeel voor de (onder)erfpachters. Met het door Wiberg gehanteerde afschrijvingspercentage van 0,25% per jaar, gerekend vanaf het bouwjaar, is rekening gehouden met een normale investering in onderhoud en vervanging. De stelling van eisers dat geen rekening zou zijn gehouden met verbouwingen, miskent dat het hanteren van een gemiddeld afschrijvingspercentage voor onderhavige situatie met een groot aantal te taxeren objecten redelijk is;
Ad c. de constatering dat er verschillen bestaan in de modeluitkomst en de individuele verkopen is juist. Echter moet worden benadrukt dat Wiberg met de gehanteerde taxatiemethode heeft gezocht naar een resultaat waarbij niet de hoogste verkoop, maar ook niet de laagste verkoop wordt gevolgd. Met de gebruikte aanpak - waarbij is gekeken naar een gemiddelde - is gezocht naar een model dat het beste past op de gemiddelde uitkomst. Daarnaast geldt dat Wiberg geen verantwoordelijkheid kan nemen voor de gehanteerde WOZ-waarden;
Ad d. gedaagden betwisten dat kavels kleiner dan 1.200 m2 tegen buitengewoon hoge prijzen worden aangeboden in relatie tot de kavels groter dan 1.200 m2. Dit blijkt nergens uit. Ook is het niet zo dat de prijs per vierkante meter voor kavels groter dan 1.200 m2 extreem laag zou zijn. Alle kavels liggen in de duinen en betreffen duingrond. Er is rondom de kavels veelal voldoende ruimte. De extra m2 bovenop de 1.200 m2 geven - blijkens de referentietransacties - slechts een beperkte meerwaarde;
Ad e. in dit geval is de waarde van het bloot eigendom niet bepaald aan de hand van kapitalisatie van de canon, zodat het verwijt van eisers dat het koopaanbod op basis van de Wiberg -taxatie in geen verhouding staat tot de canon die thans geldt niet opgaat. Een waarde berekening aan de hand van kapitalisatie van de canon is bovendien niet opportuun, omdat de huidige canon niet marktconform is;
Ad f. het klopt dat Wiberg met een te laag verkoopcijfer rekening heeft gehouden als
het gaat om het referentieobject Zomernest. Deze omstandigheid valt echter in het voordeel van de (onder)erfpachters uit. Er blijft immers na de correctie van het te lage verkoopcijfer ook een lage kavelwaarde over;
Ad g. Wiberg heeft de percelen in een goede onderlinge waardeverhouding gewaardeerd. Uit de analyse van de referentietransacties bleek geen (structureel) verschil in verkoopprijzen naar ligging op basis waarvan een differentiatie van de grondstaffel
naar ligging binnen de recreatieparken nodig zou zijn. Voor Vlieland is bij de analyse van de marktgegevens niet het hoogste of het laagste marktniveau ‘gezocht’. Met behulp van de gehanteerde grondstaffel is het gemiddelde waardeniveau bepaald;
Ad h. Wiberg heeft gekozen voor de residuele methode. Dit is een gebruikelijke manier om
de waarde van het bloot eigendom te bepalen. Dit wordt bevestigd door [C] en [B] blijkens hun rapport van 30 maart 2016. Dat er andere methoden zijn, betekent niet dat daarom de methode van Wiberg onredelijk en/of onjuist zou zijn. Het is ook niet aan Wiberg om te onderbouwen waarom niet voor een andere methode is gekozen. Sterker nog, volgens Wiberg is de residuele methode de enige methode die gebruikt kon worden vanwege het ontbreken van andere marktgegevens (lees: transacties van bouwkavels zonder opstal). Wiberg heeft bij zijn taxatie de beschikbare WOZ-waarden gebruikt met als peildatum 1 januari 2012. Actuele WOZ-waarden waren niet beschikbaar. Vanzelfsprekend heeft Staatsbosbeheer de uitkomsten van Wiberg niet getoetst aan de uitkomsten van de taxatie door Kendes . De uitkomsten van Kendes , gebaseerd op exacte toepassing van de methode Van der Werf , heeft de Staat als gevolg van de prijstoets als niet marktconform bestempeld;
Ad i. Wiberg heeft de referentieobjecten ter plaatse uitpandig, voor zover zichtbaar, opgenomen. De berekening van de waarden hebben plaatsgevonden op basis van
werkelijke transacties en bijbehorende kadastrale en BAG-gegevens.