5.2Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is, indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door betrokkene door hem achteraf gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, het bijstandsverlenend orgaan, indien mogelijk, gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden. Het eventueel nadeel voor betrokkene, voortvloeiende uit de resterende onzekerheden, mag wegens de schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening gelaten worden. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor het schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag eiseres wel recht op bijstand heeft in de periode in geding.
5.2.1In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat eiseres voor haar werkzaamheden het wettelijk minimumloon ad € 8,80 bruto per uur had kunnen bedingen; hij heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:638, maar in die uitspraak gaat het om iemand die in een fietsenwinkel werkte, waarbij verdiensten kunnen worden afgeleid uit een cao. Zoals ter zitting besproken, gelden er vele tarieven voor oppaswerkzaamheden, al naar gelang deze wel of niet door daarvoor opgeleide personen worden uitgevoerd. De rechtbank acht het redelijk om voor het schatten van een tarief aansluiting te zoeken bij een uitspraak van de CRvB van 12 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ2056. In die uitspraak komt de CRvB in een vergelijkbaar geval tot de conclusie dat (in 2007) met een uurtarief van € 4,00 de desbetreffende betrokkene niet te kort is gedaan. Nu de situatie van eiseres zich in 2015/2016 voordeed en eiseres kennelijk niet als professionele oppas of “nanny” werkte, acht de rechtbank het redelijk om voor 2015 en 2016 uit te gaan van een uurtarief van € 6,00.
5.2.2Verder is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van eiseres van 9 juni 2016 voldoende aanknopingspunten bevat om te schatten hoeveel uren zij heeft gewerkt, hoeveel zij daarmee zou hebben kunnen verdienen en of zij daarmee nog recht heeft op aanvullende bijstand over de periode in geding. Eiseres heeft verklaard dat zij in de periode tussen september 2015 en april 2016
minimaalvier dagen per week heeft opgepast, waarvan niet altijd volledige dagen; verder verklaart zij dat zij tussen september 2015 en april 2016 oppaste vanaf ongeveer 08.00 uur tot het einde van de dag, ongeveer 16.00 uur of 17.00 uur, zonder daarin de nuancering aan te brengen dat dit soms geen volledige dagen waren. Dit alles bij elkaar brengt de rechtbank er toe om bij wijze van schatting aan te nemen dat eiseres in de periode van september 2015 tot april 2016 (30 weken) op vier dagen per week heeft gewerkt, acht uur per dag, tegen € 6,00 per uur.
5.2.3Voor wat de periode van april 2016 tot juni 2016 (acht weken) betreft gaat de rechtbank uit van drie dagen, acht uur per dag, tegen € 6,00 per uur. Ten slotte geldt dat verweerder op basis van de opgave van de vrienden bij wie eiseres oppaste, voor de maand juni 2016 kan blijven uitgaan van 58 uren werk, maar dan tegen € 6,00 per uur. Het komt de rechtbank voor dat deze berekeningswijze er toe zal leiden dat eiseres bij een bijstandsnorm voor een (in de periode in geding) alleenstaande aanvullend recht zal hebben op bijstand. Deze beroepsgrond treft doel.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen,
voor zover verweerder daarbij de bijstandsuitkering van eiseres over de periode in geding heeft herzien en teruggevorderd, wegens het ontbreken van een deugdelijke feitelijke grondslag. Nu zij niet beschikt over de gegevens die nodig zijn om te berekenen hoe hoog de aanvullende bijstandsuitkering zal moeten zijn en hoe hoog de terugvordering uitvalt, kan zij het geschil niet definitief beslechten. Zij zal verweerder opdragen de nodige berekeningen te maken en opnieuw te beslissen op de bezwaarschriften.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 990,00 (beroepschrift één punt, verschijnen ter zitting één punt, waarde per punt € 495,00, gewicht van de zaak: gemiddeld).