ECLI:NL:RBNNE:2020:2512

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
LEE 20/1792
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen hennepdrogerij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting. De burgemeester van de gemeente Westerwolde had op 1 mei 2020 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van drie maanden, na het aantreffen van een hennepdrogerij en 12,8 kilo henneptoppen in de woning. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grote hoeveelheid henneptoppen niet geloofwaardig was voor de productie van CBD-olie voor eigen gebruik, en dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de sluiting van de woning niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien de sluiting noodzakelijk was ter voorkoming van strafbare feiten. De sluiting gaat in op 21 juli 2020 en duurt tot 21 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/1792
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. R.A. Bruintjes),
en
de burgemeester van de gemeente Westerwolde, verweerder
(gemachtigde: H.J. Sibon).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de woning van verzoeker aan de [adres] (de woning) te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 17 juni 2020 om 09:00 uur.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij e-mail van 16 juni 2020 bevestigd dat zal worden gewacht met effectuering van het primaire besluit tot de zitting.
Bij brief van 18 juni 2020 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank overgelegd. In de begeleidende brief heeft verweerder op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter medegedeeld dat met betrekking tot een deel van deze stukken geldt dat uitsluitend de voorzieningenrechter daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 25 juni 2020 is geoordeeld dat de verzochte beperking van de kennisneming, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering van verweerder, niet gerechtvaardigd is.
Verweerder heeft bij brief van 8 juli 2020 de stukken die betrekking hadden op het 8:29 verzoek alsnog aan de voorzieningenrechter toegezonden zonder restrictie. Deze stukken zijn doorgestuurd aan verzoeker.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door A.K. Spijk, mr. C.S.G. de Lange, K. Oldhuis en R. van Heuvelen.

Overwegingen

1. Bij voornemen van 10 maart 2020 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat hij van plan is om de woning van verzoeker voor een periode van zes maanden te sluiten. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat de politie 12,8 kilo henneptoppen, 5 droognetten, een afzuigbox, een koolstoffilter en een ventilator heeft aangetroffen in de woning.
2. Verweerder heeft besloten de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 17 juni 2020 om 09:00 uur. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de politie tijdens een controle in de woning van verzoeker een hennepdrogerij heeft aangetroffen. Daarnaast is aangegeven dat de politie 12,8 kilo henneptoppen heeft aangetroffen.
3. Verzoeker heeft betoogd dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat de gevolgen van het besluit onevenredig zwaar zijn nu verzoeker en zijn partner door het besluit op straat zullen komen te staan. Hierbij heeft verzoeker gewezen op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarnaast betoogt verzoeker dat niet is komen vast te staan dat er een handelshoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen en dat ook niet is komen vast te staan dat er sprake is van handel in drugs vanuit de woning. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat hij stekafval heeft gedroogd in zijn woning om hier CBD olie van te maken voor eigen gebruik. Voor het vervaardigen van CBD olie is de aanwezigheid van THC, de werkzame stof van wiet, niet noodzakelijk. Verder geeft verzoeker aan dat het opleggen van een last onder bestuursdwang het karakter heeft van een herstelsanctie, dat de onrechtmatige situatie op 26 februari 2020 reeds is hersteld en dat de gewenste situatie in dit geval eveneens kan worden bereikt door inzet van andere, minder ingrijpende, middelen. Ten slotte heeft verzoeker betoogt dat er geen sprake is geweest van gevaar en/of overlast voor omwonenden waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast.
4. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5. Niet bestreden is dat het besluit in overeenstemming is met de Beleidsnota drugs- en coffeeshopbeleid Gemeente Westerwolde (de Beleidsnota). Hierin is het beleid van verweerder neergelegd. In deze Beleidsnota is bepaald dat bij 30 gram of meer softdrugs sprake is van een handelshoeveelheid. Daarnaast is bepaald dat indien er in een woning dan wel in, op of bij de woning behorende erven meer dan 50 gram softdrugs aanwezig is de woning, bij een eerste overtreding, wordt gesloten voor de duur van maximaal drie maanden.
6. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS), waaronder de uitspraak van 1 mei 2019, gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, onder het nummer ECLI:NL:RVS:2019:1435, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, de door het openbaar ministerie gehanteerde grenzen voor eigen gebruik, de aangetroffen drugs in beginsel geacht worden deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
7. Vast staat dat in de woning van verzoeker 12,8 kilo aan henneptoppen is aangetroffen. Dat is - ingevolge vaste jurisprudentie - een handelshoeveelheid. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat er geen sprake is van een handelshoeveelheid nu de in de woning aangetroffen henneptoppen slechts waren bedoeld om voor eigen gebruik CBD olie van te maken en dat de aanwezigheid van THC, de werkzame stof van wiet, hiervoor niet noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet geloofwaardig dat de henneptoppen bedoeld waren om voor eigen gebruik CBD olie te maken. De grote hoeveelheid henneptoppen wijst niet op de productie van CBD olie voor eigen gebruik. Daarenboven geldt dat gesteld noch gebleken is dat de henneptoppen een zodanig laag THC gehalte hadden dat hiermee op legale wijze CBD olie gemaakt kon worden en dat verzoeker beschikt over de daarvoor op grond van de Opiumwet vereiste ontheffing. Verweerder was gelet hierop dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
8. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt over beleidsruimte, zodat het sluitingsbevel op terughoudende wijze dient te worden getoetst. Uit vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3057) volgt wel dat het feit dat een besluit tot sluiting in overeenstemming is met de beleidsregel, niet zonder meer betekent dat verweerder terecht tot sluiting heeft besloten. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In geschil is de vraag of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen aanleiding bestaat om een andere, lichtere maatregel te treffen.
9. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de omstandigheden van dit geval en de belangen van verzoeker geen grond wordt gevonden voor de conclusie dat de woningsluiting zodanig onevenredig is in verhouding tot het doel van de Beleidsregels, dat hij van toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet had moeten afzien. Bij zijn beoordeling betrekt de voorzieningenrechter het volgende.
9.1
Verzoeker heeft allereerst belang gesteld bij het tegengaan van de sluiting van de woning omdat hij dan zijn woonruimte kwijt raakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet gesteld dat verblijf in deze woning om bepaalde redenen noodzakelijk is of dat bij sluiting van de woning voor hem een noodsituatie ontstaat. Hoewel het aannemelijk is dat de tijdelijke sluiting van de woning een negatief effect zal hebben op het leven van verzoeker heeft verweerder aan het door verzoeker gestelde geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen gelet op de algemene belangen die daar tegenover staan. Voor zover verzoeker in dit kader heeft betoogt dat er geen sprake is geweest van gevaar en/of overlast voor omwonenden waardoor het woon- en leefklimaat is aangetast, kan ook dat niet leiden tot een andere uitkomst. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS, waaronder de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), is uitgangspunt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
9.2
Met betrekking tot het betoog van verzoeker dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De toepassing van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid kan zeer ingrijpende gevolgen met zich brengen voor de bewoners van een woning. De sluiting voor drie maanden is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, evenwel niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Hierbij verwijst de voorzieningenrechter onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2423). Gelet op de grote hoeveelheid drugs die in de woning van verzoeker is aangetroffen, mocht verweerder sluiting van de woning gedurende drie maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen. Het betoog van verzoeker slaagt niet.
9.3
Voor zover verzoeker heeft betoogt dat sluiting van zijn woning niet noodzakelijk is nu de onrechtmatige situatie op 26 februari 2020 reeds is hersteld volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de periode tussen de vondst van de henneptoppen en de sluiting van de woning, te weten ruim vier maanden, nog niet zo lang is dat verweerder geen gebruik meer had mogen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Daartoe wordt overwogen dat dit tijdsverloop grotendeels veroorzaakt is door de zorgvuldigheid van de besluitvorming van verweerder, in die zin dat verzoeker de gelegenheid heeft gekregen een zienswijze in te dienen en dat verweerder aan verzoeker een ruime begunstigingstermijn (aanvankelijk tot 17 juni 2020, met opschorting na het indienen van het onderhavige verzoek) heeft gegeven. Ook in het tijdsverloop is geen reden gelegen voor treffen van een voorziening.
10. Gelet op het vorenoverwogene heeft het bezwaarschrift tegen het primaire besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. Ook anderszins is geen grond voor toewijzing van de voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
11. Verweerder heeft gewacht op de zitting bij de voorzieningenrechter met het ten uitvoerleggen van de opgelegde maatregel. Om verzoeker de kans te bieden de nodige maatregelen te nemen zal de voorzieningenrechter bepalen dat de sluiting ingaat op dinsdag 21 juli 2020 om 09:00 uur en drie maanden daarna eindigt, dus op woensdag
21 oktober 2020 om 09:00 uur.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de woningsluiting ingaat op 21 juli 2020 om 09.00 uur.
Deze uitspraak is op 17 juli 2020 gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier.
griffier voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.