Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
- de objectafbakening;
- de toestandsdatum:
- het waarderingsvoorschrift:
- en binnen de GVW:
putten,
utilities(installaties) en
infrastructuur/gebouwen;
putten(wegens verouderde bouwwijze);
de toepassing van de zogenoemde werktuigenuitzondering(artikel 2, eerste lid, onderdeel e van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ):
puttenstelt eiseres dat de werktuigenuitzondering 20 % is, terwijl verweerder op 15 % komt;
utilitiesverdedigt eiseres een werktuigenuitzondering van 69 %, terwijl verweerder stelt dat deze 35 % is (met uitzondering van de functie 'compression', waarvan volgens verweerder 80 % is uitgezonderd).
infrastructuur/gebouwendie stammen uit 1973.
puttenkomt daar nog een factor van 35 % vanwege het zogeheten kleine veldenbeleid bij (per saldo daardoor 60 %), aldus eiseres. Verweerder onderkent voor alle drie de categorieën opstallen een factor van 10 %. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder deze correctie in zijn waardering heeft aangemerkt als correctiefactor wegens excessieve gebruikskosten. Omdat de onderbouwing van deze correctie wat de onderliggende argumentatie betreft het beste aansluit op de hiervoor vermelde standpunten van eiseres, zal de rechtbank de door verweerder verdedigde correctie van 10 % in het vervolg aanmerken als correctiefactor voor economische veroudering. Dat doet de rechtbank vooral om spraakverwarring te voorkomen, aangezien eiseres - zoals hierna wordt vermeld - ook een factor voor excessieve gebruikskosten (ten aanzien van de
utilities) verdedigt, die echter op een andersoortige argumentatie berust;
utilitiesmoet volgens eiseres 25 % zijn, omdat een deel van de investeringen (die in 2002/2003 gedaan zijn) achteraf bezien onrendabel zijn gebleken. Volgens verweerder is de waarde van de investering voor de eigenaar niet anders dan de investering die hij pleegt. Bovendien heeft verweerder al rekening gehouden met een factor voor economische veroudering van 10 %.
engineering costsvan een representatieve put in kaart gebracht (€ 4.175.548) en heeft vervolgens de afzonderlijke kostenposten (zo nodig schattenderwijs) toegerekend aan de hiervoor (onder 5. en 6.1.) beschreven al dan niet uitgezonderde onderdelen. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd toegelicht waarom de kostenposten X-mas tree en wellhead volgens de berekening voor 100 % zijn uitgezonderd, terwijl de (behuizing van de) X-mas tree en wellhead een op zichzelf gebouwd eigendom vormen en dus niet zijn uitgezonderd. Eiseres heeft gesteld dat de kosten van de behuizing verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de kostbare, uitgezonderde werktuigen aan de binnenkant. Zodoende komt eiseres op een geschat bedrag van € 819.596 aan uitgezonderde werktuigen voor een representatieve put, afgerond dus op 20 %.
infrastructuur/gebouwendie stammen uit 1973. Eiseres hield voor die onderdelen vast aan de reeds bereikte restwaarde van 10 % (technische afschrijving 90 %), terwijl verweerder de levensduur had verlengd (van 40 jaar naar 52 jaar) en op basis daarvan uitkwam op een technische afschrijving van 72,7 % (zie ook 7.1.). Ter zitting heeft verweerder zich neergelegd bij de benadering van eiseres, zodat er wat betreft de technische afschrijving in het geheel geen geschil meer tussen partijen bestaat. Zoals hiervoor onder 7.2. is toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat het (uiteindelijk) gedeelde standpunt van partijen past binnen de rechtsoordelen van de Hoge Raad uit het arrest van 31 januari 2020.