1.9.De rechtbank heeft ter zake van het beroep van eiser € 174 griffierecht geheven.
Verbod op uitlegging Unierecht en verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen
2. Eiser stelt dat de rechtbank niet bevoegd is het Unierecht uit te leggen zodat – mocht de rechtbank overwegen ten nadele van eiser te beslissen – eerst prejudiciële vragen gesteld moeten worden aan Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).
3. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank ziet in al hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stellingen van eiser.
De hoogte van het griffierecht en vooraf heffen van griffierecht
4. Eiser stelt onder verwijzing naar de conclusie van A-G Jaaskinen in de zaak Orizzonte en het arrest Kantarev dat het griffierecht in ieder geval niet meer mag bedragen dan 4% van de vordering, en mogelijk zelfs niet meer dan 2%.,Het van eiser geheven griffierecht bedraagt meer dan de gehele vordering, hetgeen in strijd is met het Unierecht. Ook het vooraf heffen van griffierecht is in strijd met het Unierecht, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest Kantarev kan niet de algemene regel worden afgeleid dat de toegang tot de nationale rechter alleen dan wordt gewaarborgd indien niet meer dan 4% van de in geding zijnde vordering aan griffierechten wordt geheven. De Nederlandse regeling inzake griffierecht in het bestuursrecht is voorts niet van dien aard dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter wordt ontnomen.Eisers klachten over het griffierecht treffen daarom geen doel.
6. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is de hoorplicht geschonden?
Heeft verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Moet eiser gecompenseerd worden voor het vooraf moeten voldoen van de bpm?
Heeft eiser teveel bpm voldaan?
Moet verweerder rente vergoeden wegens in strijd met het Unierecht geheven belasting?
Verder verzoekt eiser een immateriële schadevergoeding, vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht en een veroordeling in de werkelijke proceskosten.
a. Is de hooplicht geschonden?
7. Eiser stelt dat zijn recht om gehoord te worden is geschonden. Ter zitting heeft eiser deze stelling nader toegelicht. Gemachtigde van eiser is uitgenodigd voor een hoorgesprek ten kantore van verweerder. Hij is daar ook verschenen. Een hoorgesprek was echter niet mogelijk omdat hij voorafgaand aan het gesprek geen inzage kreeg in alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Volgens eiser hadden het kentekengegeven van de in geschil zijnde auto in het dossier moeten zitten. Zonder dat gegeven konden de bezwaargronden niet volledig toegelicht worden, aldus eiser.
8. Verweerder stelt onder verwijzing naar de uitnodiging voor het hoorgesprek (zie 1.7.) en het verslag van het hoorgesprek (zie 1.8.) dat de hoorplicht niet geschonden is. Verweerder stelt verder dat het bezwaar niet alleen draait om het kentekengegeven, en dat mogelijk tijdens het hoorgesprek het kenteken alsnog opgezocht had kunnen worden.
9. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij ten eerste stelt dat het inzagerecht geschonden is omdat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het hoorgesprek ter inzage heeft gegeven. Het gaat dan om het kentekengegeven van de in geschil zijnde auto. De rechtbank begrijpt eiser voorts zo dat hij het kenteken nodig heeft om de datum van de tenaamstelling van de auto op te vragen, om vervolgens aan de hand daarvan een beroep te kunnen doen op (extra) leeftijdskorting dan wel te verzoeken om een rentevergoeding omdat de bpm betaald moest worden voordat de tenaamstelling plaats vond. Vervolgens stelt eiser dat hij, omdat het kentekengegeven ontbrak, niet effectief gebruik kon maken van zijn recht om gehoord te worden, zodat om die reden het recht om gehoord te worden is geschonden.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient verweerder belanghebbende voorafgaand aan het horen in de gelegenheid te stellen om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Onder ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’ vallen alle stukken die (i) verweerder ter beschikking staan of hebben gestaan en (ii) mogelijk van belang zijn voor de beslechting van het geschil. Stukken welke onder een derde rusten, en waarover verweerder enkel kan beschikken door deze bij die derde op te vragen, horen
niettot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Stukken welke in beheer zijn van een derde, maar door verweerder direct raadpleegbaar zijn, kunnen
welop de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
11. Naar het oordeel van de rechtbank moet er vanuit gegaan worden dat verweerder het kentekengeven ter beschikking heeft dan wel dat hij dit direct kan raadplegen. Dit volgt reeds uit het feit dat verweerder ter zitting het kenteken heeft opgezocht. De rechtbank merkt hierbij op dat de tenaamstelling van het kenteken geldt als de aangifte voor de motorrijtuigenbelasting én dat verweerder met het RDW een convenant voor gegevensuitwisseling heeft gesloten.Gelet daarop ligt het ook voor de hand dat verweerder over het kentekengegeven beschikt dan wel dat hij dat kan raadplegen.
12. Voor het antwoord op de vraag of het inzagerecht geschonden is, moet vervolgens ook de vraag beantwoord worden of – ten tijde van het gebruik maken van het inzagerecht – het voor verweerder voldoende duidelijk was of had kunnen zijn dat het kentekengegeven mogelijk van belang was voor de beslechting van het geschil. Ook deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend beantwoord worden. Daartoe overweegt de rechtbank dat het verweerder duidelijk was dat eiser het kentekengegeven wilde hebben.Daarbij komt dat eiser in bezwaar heeft verzocht om leeftijdskorting, en daarbij voor de bewijslast naar verweerder heeft gewezen. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank verweerder duidelijk kunnen zijn dat het kenteken – waarmee via de openbare database van de RDW de datum tenaamstelling opgezocht kan worden – mogelijk van belang was voor de beslechting van het geschil.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het inzagerecht heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat in dit geval ook mee dat het recht om gehoord te worden geschonden is. Door het ontbreken van het kentekengegeven is het immers niet tot een inhoudelijk gesprek gekomen. Door het ontbreken van het kentekengegeven had eiser ook niet zijn bezwaren volledig kunnen toelichten.
14. De rechtbank ziet geen redenen om met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aan de schending van het inzagerecht en het recht om gehoord te worden voorbij te gaan. Gelet daarop zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar verweerder.
15. De onder b. opgeworpen vraag of het kentekengegeven in dit beroep een op de zaak betrekking hebbend stuk is, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Eiser stelt immers ook in beroep dat hij dit gegeven nodig heeft om zijn beroepsgronden nader in te vullen.
16. Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar verweerder behoeven de overige beroepsgronden niet besproken te worden.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verwijst de zaak terug naar verweerder met de opdracht om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
Immateriële schadevergoeding
18. Eiser stelt dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden. De rechtbank vat dit op als een verzoek om een immateriële schadevergoeding (hierna: isv) vanwege de (te) lange duur van de procedure.
19. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De isv bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of een deel daarvan) van overschrijding.
20. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 21 november 2018 ontvangen. Tot aan de datum van deze uitspraak zijn er afgerond 2 jaren en 5 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond naar boven) 5 maanden is overschreden. Dit leidt tot een isv van € 500 (1 maal een half jaar à € 500).
21. Voor wat betreft de toerekening van de isv aan verweerder en de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is op 24 juli 2019 gedagtekend. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar zijn (naar boven afgerond) 9 maanden verstreken, terwijl de redelijke beslistermijn voor verweerder 6 maanden bedraagt. Gelet daarop is de overschrijding voor 3/5 aan verweerder toe te rekenen en voor 2/5 aan de rechtbank. Verweerder zal daarom veroordeeld worden tot een vergoeding van € 300 en de Minister tot een vergoeding van € 200.
22. Omdat het bedrag van de isv waarvoor de Minister wordt veroordeeld minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister, gelet op de beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, nr. 20210, alsmede de regeling van 27 oktober 2017, Stcrt. 2017, nr. 62751, niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Rente over het griffierecht
24. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van wettelijke rente over het griffierecht.
25. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft recht op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht voor de beroepsfase niet aan hem wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. Er is geen aanleiding om met betrekking tot de vergoeding van griffierecht de rente op een eerder moment in te laten gaan, ook niet op grond van het Unierecht.
26. Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
27. Eiser heeft verzocht om een integrale vergoeding van de kosten die hij ter zake van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. Volgens eiser is een vergoeding van de werkelijke proceskosten op zijn plaats omdat verweerder in flagrante strijd met het Unierecht teveel belasting heeft geheven.
28. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om een hogere vergoeding toe te kennen dan het forfait. Een hogere dan de forfaitaire vergoeding is op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) slechts mogelijk indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiser heeft daartoe onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Het enkele feit dat mogelijk in strijd met het Unierecht belasting is geheven is niet voldoende voor een hogere vergoeding.
29. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598 (2 punten voor het indienen van het bezwaarschrift en de hoorzitting, met een waarde per punt van € 265 en wegingsfactor 1, en 2 punten voor het beroepschrift en de zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).