“Beschouwing
(…)
Aan belanghebbende is een vergrijpboete wegens grove schuld (25%) opgelegd over een bedrag van € 674.678 niet betaalde omzetbelasting. De relevante feiten en omstandigheden op grond waarvan de controlerend ambtenaar deze vergrijpboete heeft opgelegd betreffen dat bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting belastingplichtige een geschat bedrag heeft aangemerkt als omzet “marge-verkopen”. Omdat belanghebbende ten onrechte de margeregeling heeft toegepast is hierover vervolgens te weinig omzetbelasting aangegeven en afgedragen (zie hoofdstuk 2.6 van het controlerapport).(…)”
2. Primair is in geschil of verweerder de vergrijpboete terecht heeft opgelegd.
3. Als de rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd, dan is subsidiair in geschil of de boete (verder) gematigd moet worden.
4. De nageheven omzetbelasting en de daarover berekende belastingrente zijn niet in geschil.
5. Tot slot heeft eiseres verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure.
Primaire geschil: is de boete terecht opgelegd?
6. Verweerder heeft een boete opgelegd op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De bewijslast ten aanzien van de boete rust op verweerder.
7. Artikel 67f van de AWR (tekst 2018) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1 Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2 De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.
3 Bij niet of gedeeltelijk niet betalen legt de inspecteur de boete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. (…)”
8. Blijkens de vooraankondiging van de boete (zie 1.8.) en onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.9.) alsmede de grondslag van de boete is het verwijt dat verweerder eiseres maakt dat het aan haar grove schuld te wijten is dat de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden gedeeltelijk niet is betaald omdat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast.
9. Voor zover verweerder in zijn verweerschrift heeft bedoeld te stellen dat de boete eveneens is opgelegd omdat eiseres de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald (omdat eiseres de omzet waarop de margeregeling ten onrechte is toegepast in 2018 heeft aangegeven, terwijl dat in 2016 had gemoeten) overweegt de rechtbank als volgt. Dit verwijt volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de vooraankondiging van de boete (zie 1.8.) en niet duidelijk uit onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.9.). Blijkens de stukken uit de bezwaarfase zijn partijen er ook steeds vanuit gegaan dat het verwijt waarvoor de boete is opgelegd enkel zag op het ten onrechte toepassen van de margeregeling (zie 1.12.). Gelet hierop ligt naar het oordeel van de rechtbank aan de boete enkel het verwijt ten grondslag dat het aan eiseres haar grove schuld te wijten is dat de omzetbelasting die afgedragen had moeten worden gedeeltelijk niet is betaald omdat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast.
10. Nu niet in geschil is dat eiseres ten onrechte de margeregeling heeft toegepast op een deel van haar omzet en eiseres daardoor aanvankelijk te weinig omzetbelasting heeft afgedragen, dient verweerder enkel nog te bewijzen dat dit aan de grove schuld van eiseres te wijten is.
11. Ten aanzien van de grove schuld stelt verweerder – samengevat – dat eiseres bij het toepassen van de margeregeling zich ervan had moeten vergewissen welke regels daar precies voor golden. Dit geldt temeer nu eiseres op een aanzienlijk deel van haar omzet de margeregeling heeft toegepast. Door zich niet goed op de hoogte te (laten) stellen van de voorwaarden is het volgens verweerder aan de grove schuld van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is afgedragen.
12. Uit de stukken maakt de rechtbank op dat de middellijk bestuurder van eiseres stelt dat hij als volgt tot het toepassen van de margeregeling gekomen is. Hij is door de curator erop gewezen dat een deel van de boedel (zie 1.2.) uit gebruikte goederen bestond en dat hier rekening mee gehouden moest worden bij het doen van de aangifte omzetbelasting. Hij heeft vervolgens op de website van de Belastingdienst gelezen dat margegoederen ‘gebruikte goederen die u hebt ingekocht zonder btw’ zijn. Omdat op de transactie artikel 37d van de Wet OB 1968 van toepassing was, dacht hij dat er sprake was van inkoop zonder btw. De rechtbank acht deze gang van zaken aannemelijk. Bij de beoordeling of er sprake is van grove schuld zal de rechtbank ervanuit gaan dat dit de wijze is waarop eiseres tot toepassing van de margeregeling is gekomen.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Bij het toepassen van de voor haar gunstige margeregeling had eiseres zorgvuldig moeten (laten) onderzoeken of zij wel aan de voorwaarden daarvoor voldeed. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de margeregeling – zoals eiseres zelf ook stelt – voor de modale ondernemer niet eenvoudig te begrijpen is, eiseres de margeregeling niet eerder had toegepast en eiseres een relatief en absoluut groot bedrag aan omzet onder de margeregeling heeft aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de hiervoor bij 12. beschreven handelswijze niet zorgvuldig onderzocht of zij de margeregeling mocht toepassen. Eiseres heeft op basis van een mededeling van een derde (de curator) en kennisneming van een beperkt deel van de informatie op de website van de Belastingdienst op een aanzienlijk deel van haar omzet de margeregeling toegepast. Hierdoor heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank in verregaande mate onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank acht hierbij voorts van belang dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de informatie op de website van de Belastingdienst veel omvangrijker was dan de enkele zin waar de middellijk bestuurder van eiseres op afgegaan is. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank aan de grove schuld van eiseres te wijten dat aanvankelijk te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Onderbouwing van verweerder van de grove schuld
14. Anders dan eiseres stelt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel onderbouwd waar de grove schuld van eiseres in bestaat. Gelet op de vooraankondiging van de boete (zie 1.9.) en onderdeel 4.1 van het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.10.) was het duidelijk dat volgens verweerder de grove schuld erin bestaat dat eiseres te lichtvaardig de margeregeling heeft toegepast.
15. Eiseres heeft voorts gesteld dat verweerder haar had moeten behoeden voor het ten onrechte toepassen van de margeregeling. Eiseres stelt daartoe dat verweerder in het kader van het lopende boekenonderzoek op de hoogte was van haar voornemen om op een deel van haar omzet de margeregeling toe te passen. De rechtbank stelt voorop dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doen van een juiste aangifte.Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken niet volgt dat verweerder wist of had moeten weten dat eiseres in haar aangifte over het tweede kwartaal van 2018 ten onrechte de margeregeling zou gaan toepassen. Uit de door eiseres overgelegde e-mailcorrespondentie (zie 1.7. en 1.8.) volgt volgens de rechtbank enkel dat verweerder
nadateiseres de aangifte had gedaan vragen heeft gesteld over de toegepaste margeregeling.
Ontleend vertrouwen aan informatie op de website van de Belastingdienst
16. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij aan de informatie op de website van de Belastingdienst het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de margeregeling toegepast kon worden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat aan algemene informatie op de website van de Belastingdienst in beginsel geen vertrouwen ontleend kan worden. Dit geldt temeer als geen acht wordt geslagen op de context van de informatie en als niet ook de verwijzingen die bij die informatie staan geraadpleegd worden. Gelet op de inhoud van de website van de Belastingdienst ten tijde van de transacties (zoals volgt uit bijlage 16 bij het verweerschrift) kon eiseres – als zij alle informatie tot zich genomen had – naar het oordeel van de rechtbank daar niet het vertrouwen aan ontlenen dat zij de margeregeling mocht toepassen.
Subsidiaire geschil: moet de boete verder gematigd worden?
Wanverhouding ernst van het feit en hoogte van de boete
17. Eiseres stelt dat er een wanverhouding bestaat tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete. De rechtbank overweegt dat het van groot (algemeen) belang is dat fiscale verplichtingen juist en tijdig worden nagekomen. Als een ieder in verregaande mate onzorgvuldig zou handelen bij het doen van belastingaangiften zou de maatschappelijke schade die daardoor veroorzaakt wordt enorm zijn. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank het hanteren van een percentage van de aanvankelijk te weinig afgedragen belasting gerechtvaardigd. Het uitgangspunt van een boete van 25% van de te weinig betaalde belasting voor gevallen waarin sprake is van grof schuldig handelen staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijke verhouding tot de ernst van het feit. Verweerder heeft de boete al gematigd door deze bij uitspraak op bezwaar te verlagen tot 10% van de aanvankelijk te weinig afgedragen belasting. Gelet op het voorgaande bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen wanverhouding tussen de ernst van het feit en de hoogte van de boete.
Beperkte financiële draagkracht
18. Eiseres stelt dat de boete gematigd moet worden, omdat haar financiële draagkracht beperkt is. Ter zitting heeft de middellijk bestuurder van eiseres verklaard dat er al geruime tijd geen activiteiten meer verricht worden binnen eiseres. Gelet daarop acht de rechtbank geen grond aanwezig om de boete te matigen omwille van eiseres haar financiële draagkracht. Immers, er kan niet gezegd worden dat door de hoogte van de boete eiseres haar bedrijfsvoering in gevaar komt.
19. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de opgelegde boete van € 67.467 (zijnde 10% van de aanvankelijk te weinig geheven belasting) passend en geboden.
20. Eiseres heeft zich voorts beklaagd over de lange duur van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting van boeten als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Die redelijke termijn bedraagt twee jaar en gaat ten aanzien van de boete lopen vanaf het moment waarop eiseres kenbaar is gemaakt dat er een boete opgelegd zou worden. Dat moment is in dit geval 18 oktober 2018, de dagtekening van de kennisgeving van de vergrijpboete. Tussen 18 oktober 2018 en deze uitspraak is ruim twee jaar en drie maanden verstreken. Er is daarom sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie maanden. De rechtbank matigt de boete daarom met 5% tot € 64.093.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
21. Eiseres heeft tot slot verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met de lange duur van de procedure. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
22. De redelijke termijn voor een immateriële schadevergoeding in verband met de (veronderstelde) spanning en frustratie die gepaard gaat met een bezwaar- en beroepsprocedure bedraagt twee jaar en vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschift ontvangt.Verweerder heeft het bezwaarschrift tegen de boete op 29 januari 2019 ontvangen (zie 1.12.). Nu deze uitspraak gedaan is voor 29 januari 2021 is de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank wijst eiseres haar verzoek om een immateriële schadevergoeding daarom af.
23. Het beroep is, gelet op het bij 20. bepaalde, gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank vermindert de boete tot € 64.093.
Griffierecht en proceskosten
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).