ECLI:NL:RBNNE:2022:750

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
LEE 20/2858
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-naleving inlichtingenplicht en boete opgelegd aan bijstandsontvanger met gokverslaving

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland. Eiseres ontving een bijstandsuitkering, maar tijdens een fraudeonderzoek bleek dat zij regelmatig bedragen op haar rekening gestort kreeg die zij niet meldde bij de gemeente. De gemeente herzag de bijstand, vorderde teveel betaalde bijstand terug en legde een boete op aan eiseres. Eiseres voerde aan dat zij een gokverslaving had en dat de boete onterecht was omdat zij niet op de hoogte was van haar inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht de bijstand had herzien en de boete had opgelegd, maar dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet goed was onderbouwd. De rechtbank heeft zelf berekend dat het terugvorderingsbedrag lager was dan door de gemeente was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de besluiten van de gemeente op het punt van de terugvordering en de boete, en droeg de gemeente op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.J. Bomhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, verweerder

(gemachtigde: L. Fukur).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij over de periode van 1 oktober 2018 tot 1 oktober 2019 teveel bijstand op grond van de Participatiewet (PW) heeft gehad en dat zij € 2.897,90 moet terugbetalen. Verweerder zal volgens dit besluit de inkomsten van eiseres over de periode 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019 verrekenen met haar uitkering over de maanden november en december 2019.
Bij besluit van 25 februari 2020 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij een boete van € 1.336,00 krijgt, omdat zij zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 november 2019, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Verder heeft hij het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2020 gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 635,42.
Eiseres heeft tegen het besluit van 31 augustus 2020 beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft verweerder het besluit van 31 augustus 2020 op het punt van de verrekening bijgesteld. Hij heeft eiseres meegedeeld dat zij, nadat de vorderingen verrekend zijn met de bijstand over november en december 2019, nog
€ 2.344,98 moet terugbetalen. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht neemt de rechtbank het besluit van 18 september 2020 mee in haar beoordeling.
Op 19 juni 2021 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een kopie van het bezwaarschrift ingezonden.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich door een intern misverstand niet laten vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om eiseres een nadere toelichting te vragen. Zij heeft op 30 september 2021 gereageerd.
Op 22 november 2021 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank een verweerschrift ingestuurd. Daarop heeft eiseres gereageerd bij brief van 13 december 2021.
Partijen hebben niet hebben laten weten dat zij een tweede zitting wilden. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Bij een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze uitkering heeft verweerder geconstateerd dat eiseres in de periode van 1 oktober 2018 tot 1 oktober 2019 veelvuldige stortingen en bijschrijvingen van derden op haar bankrekening heeft ontvangen.
1.2
De zaak gaat over de vraag of verweerder over de periode van 1 oktober 2018 tot 1 oktober 2019 terecht de bijstand van eiseres heeft herzien, van haar € 2.897,90 heeft teruggevorderd, bedragen heeft kunnen verrekenen en of verweerder haar terecht een boete van € 635,42 heeft opgelegd.
De herziening
2. Eiseres erkent dat er geld is bijgeschreven op haar bankrekening. Volgens haar klopt het niet dat zij verweerder heeft verteld dat zij geld kreeg omdat zij niet kon rondkomen van haar uitkering. Eiseres wijst op haar gokproblematiek. Zij heeft verweerder hiervan op de hoogte gesteld. Volgens eiseres houdt verweerder onvoldoende rekening met haar situatie. Zij heeft geld geleend om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat zij niet kon rondkomen met haar uitkering is het gevolg van haar gokgedrag onder invloed van een ziekte en dus niet uit vrije wil. Eiseres kon niet vrijelijk over haar inkomen beschikken en is schulden aangegaan onder invloed van haar gokverslaving. Daardoor beschikte zij niet over de middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. Eiseres wijst er nog op dat er geen sprake is geweest van overmakingen met een terugkerend of periodiek karakter. Eiseres meent dat verweerder ook is uitgegaan van leningen. Zij heeft die leningen terugbetaald.
3. Verweerder vindt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de stortingen en bijschrijvingen niet te melden. Zij moest op grond van artikel 17 van de PW uit eigen beweging op de inkomstenformulieren of op een andere manier alle feiten en omstandigheden melden die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dat heeft zij niet gedaan. Verweerder heeft dan ook terecht de bedragen die regelmatig op de bankrekening van eiseres werden bijgeschreven, als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW aangemerkt. Eiseres kon die bedragen meteen gebruiken voor haar dagelijkse levensonderhoud. Dat zij dat in verband met haar gokverslaving niet heeft gedaan, is volgens verweerder haar eigen keuze geweest. Om al deze redenen heeft verweerder de bedragen toegerekend aan de maanden waarin de stortingen zijn gedaan en heeft hij met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW de bijstand van eiseres over de periode van 1 oktober 2018 tot 1 oktober 2019 herzien. Verweerder heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 2.672,66 en dit bedrag voor de berekening van de terugvordering verhoogd met de loonheffing over 2018 van € 225,24. Verweerder vordert dus € 2.897,90 van eiseres terug.
4.1
De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2020, te vinden op
www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:CRVB:2020:3462), worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomen als bedoeld in dat artikel. Verder is een geldlening in artikel 31, tweede lid, van de PW volgens deze rechtspraak, afgezien van een uitzondering die er in het geval van eiseres niet is, niet uitgezonderd van het middelenbegrip, ongeacht de vraag of er een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is. Ten slotte kunnen ook eenmalig ontvangen bedragen als inkomen worden aangemerkt, zie de uitspraak van de CRvB van 8 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:258.
4.2
De rechtbank wijst er op dat de besluiten van 31 augustus 2020 en 18 september 2020 belastende besluiten zijn, zodat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden moet verzamelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, mede gelet op wat eiseres zelf heeft verklaard, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bedragen op haar bankrekening gestort kreeg en dat niet heeft gemeld. Uit niets blijkt van zo’n melding. Verder vindt de rechtbank het, gelet op de rechtspraak die zij onder 4.1 heeft genoemd, niet relevant of het hier om leningen ging dan wel om stortingen met een ander doel; eiseres kon deze inkomsten gebruiken voor haar levensonderhoud. Het beroep van eiseres op haar gokverslaving (waarvan zij op de zitting heeft verteld dat zij daarvoor inmiddels met succes is behandeld) gaat niet op: volgens de rechtspraak van de CRvB betekent zo’n verslaving niet dat geld niet gebruikt kan worden voor levensonderhoud. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3392. Eiseres heeft op dit punt geen argumenten ingebracht die dit in haar geval anders maken. Deze beroepsgronden slagen niet.
De terugvordering
5. Eiseres erkent dat er sprake is geweest van de ontvangst van geleende bedragen. Die bedragen heeft zij terugbetaald. In eerste instantie heeft verweerder dat onderschreven. Eiseres vindt dan ook dat er een onvoldoende feitelijke en juridische grondslag is voor de terugvorderingsbeslissing. Op de zitting heeft eiseres gesteld dat zij bij het narekenen van het bedrag van de terugvordering “er niet uitkomt”. In haar brief van 30 september 2021 heeft zij die stelling nader toegelicht. Op 13 december 2021 schrijft eiseres samenvattend dat verweerder geen toetsbaar dossier heeft overgelegd.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift betoogd dat hij de bankafschriften nog eens heeft bekeken en tot de conclusie is gekomen dat met een deel van de afschrijvingen met de omschrijving “aflossing” geen rekening is gehouden. Afschrijvingen van in totaal € 340,00 ten gunste van [naam persoon] heeft hij niet meegenomen, omdat deze bedragen een bijschrijving van € 125,00 die ook niet is meegeteld, te niet doen. Andersom geldt dat niet voor de stortingen van [naam persoon 2] die hoger zijn dan de afschrijvingen. Met de stortingen heeft verweerder wel rekening gehouden, maar hij heeft ten voordele van eiseres ook rekening gehouden met de afschrijvingen.
7.1
De rechtbank oordeelt als volgt. In een situatie als deze is verweerder op grond van artikel 58 van de PW verplicht om het teveel betaalde terug te vorderen. Het vierde lid van dat artikel regelt verweerders verrekeningsbevoegdheid. Verweerder heeft terecht besloten het teveel betaalde van eiseres terug te vorderen. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan hij van die terugvordering moest afzien. Ook vindt de rechtbank dat verweerder een deel van het benadelingsbedrag heeft kunnen verrekenen. Deze beroepsgronden slagen niet.
7.2
Over de hoogte van de terugvordering en de verrekening en de discussie die daarover is ontstaan, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder en eiseres hebben beiden hun licht laten schijnen over de berekeningen. De motivering van verweerder in het verweerschrift is echter onduidelijk: hij legt wel uit hoe hij is omgegaan met sommige stortingen en aflossingen, maar specificeert het bedrag naar aanleiding van de berekeningen van eiseres niet. Verder begrijpt de rechtbank de zinsnede
“Dat belanghebbende meer aflost dan er zichtbaar binnenkomt is voor de consulent reden geweest om hiermee geen rekening te houden”niet. Ook van de berekening van eiseres kan echter niet worden uitgegaan, omdat die niet klopt: zo laat zij over oktober 2018 de inkomsten (zonder de onkostenvergoeding) van het [naam ziekenhuis] van € 115,00 weg.
7.3
De rechtbank zal, nu zij van een verdere discussie op dit punt geen heil verwacht, de knoop doorhakken. Aan de hand van de bankafschriften (bladen 8 tot en met 129 van de door verweerder overgelegde stukken) heeft zij een opstelling gemaakt van de bedragen die verweerder heeft meegenomen. De rechtbank verwijst naar de twee met de hand geschreven overzichten in het dossier (bladen 130 en 131), waarvan ook verweerder is uitgegaan. Aan de bijgeschreven bedragen voegt zij een bedrag van € 125,00 (lening van [naam persoon] op 7 mei 2019) toe, waarvan ook verweerder in het verweerschrift opmerkt dat dat bedrag in eerste instantie achterwege is gelaten. Verder trekt de rechtbank van de [naam ziekenhuis] -inkomsten de reiskostenvergoedingen (€ 26,88 en € 14,80) af. Voor het overige klopt het totaal van de bijschrijvingen met de bankafschriften. Dat betekent een totaal aan ontvangen bedragen van € 2.870,98.
7.4
Omdat verweerder rekening heeft gehouden met de bedragen die eiseres heeft afgelost, zal ook de rechtbank dat doen. Zij komt op basis van de afschrijvingen op de bankafschriften waarvan zij voldoende aannemelijk vindt dat die met aflossingen te maken hebben, tot een bedrag van € 460,00 (zie de bijlage bij deze uitspraak). Hieruit volgt dat de rechtbank als uitgangspunt voor de terugvordering niet een benadelingsbedrag van
€ 2.672,66 neemt, maar een bedrag van € 2.870,98 - € 460,00 = € 2.410,98. De hoogte van terugvordering en de verrekening is onjuist. Deze beroepsgronden slagen.
De boete
8. Eiseres vindt dat zij niets heeft gedaan dat een boete rechtvaardigt. Verweerder handelt in strijd met de aanname van onschuld op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij wist van de gokverslaving van eiseres af. Deze ziekte is opgenomen in de DSM-categorisering. Eiseres heeft bedragen geleend van derden en daarvan een overzicht gegeven. Zij wijst er op dat zij haar leningen heeft gedaan onder invloed van haar stoornis. Eiseres stelt verder dat zij in het kader van de terugvordering nooit de cautie heeft gekregen. Pas op 18 december 2019 is haar de cautie verleend in het kader van het boetegesprek, terwijl de enige onderbouwing van de boete het terugvorderingsbesluit is. Het boetebesluit berust daarom niet op een deugdelijke grondslag. Dat gebrek is volgens eiseres niet te herstellen.
9. Verweerder is het niet eens met eiseres dat haar handelen niet verwijtbaar is en dat zij geen boete zou moeten krijgen. Zij heeft geen melding gedaan van de bijschrijvingen en stortingen, terwijl deze niet uitgezonderd waren van het middelenbegrip. Volgens verweerder maakt een gokverslaving dit niet anders. Wel heeft hij de verwijtbaarheid als “verminderd” aangemerkt (25% van het benadelingsbedrag).
10.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspaak van de CRvB van 23 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1801) moet er een weging plaatsvinden van alle feiten en omstandigheden en moet de hoogte van de boete worden afgestemd op de individuele situatie van de betrokkene. Op de zitting heeft eiseres haar grief tegen de hoogte van de boete ingetrokken, omdat verweerder is uitgegaan van een verminderde verwijtbaarheid.
10.2
De rechtbank volgt de stelling van eiseres niet dat alleen het terugvorderingsbesluit aan de boete ten grondslag is gelegd. Verweerder heeft eiseres in zijn brief van 13 december 2019 meegedeeld dat hij het voornemen heeft haar een boete op te leggen en heeft haar voor een gesprek op 18 december 2019 uitgenodigd. Bij die brief heeft verweerder een “rapport onderzoek schending inlichtingenplicht” gevoegd (waarvan de datum 2 mei 2020 op een vergissing moet berusten), waarin hij heeft uitgelegd over welke gedraging het ging. Eiseres wordt in die brief verder uitgenodigd om, als zij het niet eens is met dat rapport, dit tijdens dat gesprek te vertellen. Zij wordt alvast erop gewezen dat zij niet verplicht zal zijn om antwoord te geven op vragen.
10.3
Tijdens het gesprek 18 december 2019 wist eiseres via de bijlage bij verweerders brief van 13 december 2019 dus wat haar werd verweten. Zij heeft in dat gesprek de cautie gekregen. Op de zitting heeft eiseres de rechtbank bovendien verteld dat verweerder haar heeft gezegd waarover het gesprek zou gaan. Weliswaar is de weergave van haar verklaring van 18 december 2019 zeer summier
(“zij geeft aan het niet eens te zijn met de boete die haar wordt opgelegd”), maar zij had, na de cautie, de mogelijkheid om haar zegje over de boete te doen. Het boetebesluit is dus niet alleen gebaseerd op het gesprek van 28 oktober 2019, waarin het geven van de cautie niet nodig was. Er is geen strijd met artikel 6 van het EVRM. Eiseres heeft zich niet gehouden aan de inlichtingenplicht. Zij heeft niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat haar gokverslaving het onmogelijk maakte aan die verplichting te voldoen. Dit kan haar dus worden verweten. Verweerder heeft haar terecht een boete opgelegd op basis van een verminderde verwijtbaarheid. Deze beroepsgronden slagen niet.
11. De conclusie in rechtsoverweging 7.4 betekent dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, het besluit van 31 augustus 2020 zal vernietigen op het punt van de hoogte van de terugvordering en de verrekening en dat zij het besluit van 18 september 2020 geheel zal vernietigen. De rechtbank zal gedeeltelijk zelf in de zaak voorzien en het benadelingsbedrag vaststellen op € 2.410,98. Omdat er blijkens verweerders “specificatie herberekening” over 2018 ook een bedrag aan loonheffing wordt teruggevorderd en verrekend, heeft zij onvoldoende gegevens om het nieuwe bedrag van de terugvordering en de verrekening precies vast te stellen. De rechtbank zal verweerder opdragen daarover binnen zes weken nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze bedragen € 1.518,00 (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, waarde per punt € 759,00, gewicht van de zaak: gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 31 augustus 2020 op het punt van de hoogte van de verrekening en de terugvordering;
 vernietigt het besluit van 18 september 2020;
 stelt het benadelingsbedrag vast op € 2.410,98;
 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak het terugvorderings- en verrekeningsbedrag opnieuw te berekenen en daarover nieuwe besluiten op bezwaar te nemen;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 31 augustus 2020 en van het vernietigde besluit van 18 september 2020;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 48,00 aan eiseres terugbetaalt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
M. Lammerts-Rannenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Overzicht bijschrijvingen/stortingen en inkomsten ter verrekening (bladen 130 en 131 van het dossier):
Stortingen/leningen€ 2.787,66
Toevoegen: lening [naam persoon] (blad 78 van het dossier) + € 125,00
Af: reiskosten [naam ziekenhuis] ./.
€ 41,68
€ 2.870,98
Aflossingen
05 november 2018 [naam persoon 3] € 10,00
03 december 2018 ,, ,, € 20,00
11 december 2018 [naam persoon] € 20,00
12 december 2018 ,, ,, € 50,00
04 februari 2019 [naam persoon 3] € 20,00
20 februari 2019 ,, ,, € 20,00
02 maart 2019 [naam persoon] € 50,00
02 maart 2019 ,, ,, € 50,00
20 maart 2019 [naam persoon 3] € 25,00
06 april 2019 [naam persoon 2] € 10,00
11 april 2019 [naam persoon] € 50,00
11 april 2019 ,, ,, € 20,00
11 april 2019 ,, ,, € 50,00
11 april 2019 ,, ,, € 50,00
03 juli 2019 [naam persoon 3]
€ 15,00
./. € 460,00

Totaal benadelingsbedrag:€ 2.410,98