ECLI:NL:RBNNE:2022:945

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
LEE 21/2142
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij mijnbouwschade en bewijsvermoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding wegens mijnbouwschade. Eiser, wonende in een vrijstaande woning, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding na schade te hebben geconstateerd die hij aan mijnbouwactiviteiten toeschreef. In het primaire besluit van 5 oktober 2020 werd aan eiser een schadevergoeding van € 15.450,64 toegekend. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde en een aanvullende schadevergoeding van € 2.360,60 toekende in het bestreden besluit van 28 mei 2021. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat meer schades voor vergoeding in aanmerking moesten komen.

De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2021 behandeld. Eiser en zijn echtgenote waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde en deskundigen. De rechtbank overwoog dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW van toepassing was, wat inhoudt dat bij schade aan gebouwen door bodembeweging als gevolg van mijnbouw, wordt vermoed dat deze schade door die mijnbouw is veroorzaakt. Verweerder had echter het bewijsvermoeden weerlegd door deskundigenrapporten die stelden dat de schade niet door mijnbouw was veroorzaakt, maar door andere factoren zoals temperatuurwisselingen en de werking van bouwmaterialen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende onderbouwd had dat de schade niet het gevolg was van mijnbouwactiviteiten en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de schade wel degelijk door mijnbouw was veroorzaakt en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat eiser geen relevante vergelijkbare gevallen had aangedragen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Zoeten).

Procesverloop

In het besluit van 5 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 15.450,64. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 2.360,60.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 ter zitting behandeld. Eiser en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld door deskundige P.A. Vrieling, van Vergnes Expertise (Vergnes). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is deskundige R.F.G. Frankort, van Nivre Calamiteiten en Projecten (NCP), verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser is woonachtig op het perceel [adres]. Het betreft een vrijstaande, in 2016 gebouwde, woning. Op 14 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om schadevergoeding wegens mijnbouwschade.
1.2.
Op 24 december 2019 heeft deskundige H. Nietsch, van NCP, in opdracht van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna ook: verweerder) een adviesrapport uitgebracht. Dit rapport is gebaseerd op een opname van de schade op
13 september 2019. In het rapport zijn 28 schades beschreven. Bij zes schades (6, 13, 18, 25, 26 en 27) heeft de deskundige aangenomen dat zij veroorzaakt en/of verergerd zijn door mijnbouw. Hij heeft geadviseerd daarvoor een schadevergoeding van € 5.230,98 toe te kennen. Voor de overige schadenummers geldt volgens de deskundige dat deze niet zijn veroorzaakt en/of verergerd door mijnbouwactiviteiten.
1.3.
Op 12 januari 2020 heeft eiser zijn zienswijze gegeven. Deze zienswijze heeft hij verder aangevuld op 17 en 20 januari 2020. Eiser heeft, samengevat, aangegeven het niet eens te zijn met de beoordeling, reparaties en de schadeopname. Daarbij heeft hij tevens gewezen op de schadeafhandeling bij een aantal buren. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat achttien schades niet zijn opgenomen. Deze schades heeft eiser beschreven en voorzien van fotomateriaal.
1.4.
Bij mail van 24 april 2020 heeft eiser laten weten dat, gezien de voorgeschiedenis, hij graag een contra-expertise wil laten uitvoeren door een andere schade-expert. Bij mail van 22 juni 2020 heeft eiser een offerte van Vergnes overgelegd. Bij mail van 25 juni 2020 heeft verweerder laten weten welke kosten kunnen worden vergoed.
1.5.
Naar aanleiding van de door eiser ingediende zienswijze heeft deskundige
Nietsch op 27 juli 2020 een herzien adviesrapport uitgebracht. In het rapport dat gaat over de woning van eiser heeft de deskundige 46 schades benoemd, waarvan er volgens hem bij elf schades (6, 9, 13, 18, 25, 26, 27, 29, 36, 38 en 41) het ontstaan of verergering als gevolg van mijnbouw niet is uit te sluiten. De deskundige heeft geadviseerd om een schadevergoeding toe te kennen van in totaal € 14.269,05.
1.6.
In het primaire besluit heeft verweerder besloten aan eiser een vergoeding toe te kennen van € 15.450,64 (€ 14.269,05 aan schadevergoeding, € 845,00 aan bijkomende kosten en € 336,59 aan wettelijke rente).
1.7.
Eiser heeft op 13 november 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft hij een contra-expertise van deskundige D. Bosscher van Vergnes ingebracht. In dit rapport van 13 november 2020 (schadeopname op 30 oktober 2020) heeft Bosscher naar voren gebracht dat schades 1, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 17, 20, 22, 28, 32, 33, 34, 35, 40, 43, 44 en 45 ook het gevolg zijn van mijnbouw. Verder heeft Bosscher drie aanvullende schades geconstateerd die hij heeft aangeduid met de nummers 47, 48 en 49.
1.8.
Op 30 maart 2021 heeft de bezwaaradviescommissie een hoorzitting gehouden. Daarbij is door eiser onder meer naar voren gebracht dat de woningen onder toezicht van Woningborg zijn afgebouwd nadat de aannemer tijdens de bouw failliet is gegaan en dat hij zelf een stukadoor heeft ingeschakeld. Hij weet niet of er tijdens de bouwperiode sprake was van een natte periode.
1.9.
Op 17 mei 2021 is advies uitgebracht. De bezwaren zijn als volgt gerubriceerd:
- krimpscheuren: 1, 10 t/m 12, 14, 15, 17, 22, 28 en 34;
- uithardingskrimpscheuren: 32 en 44;
- scheuren in V-naden: 33, 40 en 43;
- vensterbankschades: 7 en 35
- schades 9 en 20.
De commissie heeft de deskundigen (Nietsch en Frankort) gevolgd en overwogen dat de beoordeling van het adviesrapport van Nietsch voorligt en dat er geen aanwijzingen zijn dat de daarin opgenomen bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies zodanige gebreken vertonen dat verweerder dit niet aan het besluit ten grondslag kon en kan leggen.
2. Op 28 mei 2021 heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Daarbij heeft hij het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft aan eiser een aanvullende vergoeding toegekend (€ 135,10 voor vergoeding van schade, € 15,90 aan wettelijke rente en € 2.209,60 aan bijkomende kosten).
2.1.
Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat schades 1, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 17, 20, 22, 28, 32, 34, 35, 40, 43 en 44 voor vergoeding in aanmerking komen en dat ten onrechte niet over schade 45 is beslist.
2.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijsvermoeden voor schades 1, 7, 10, 11, 12, 14, 15, 17, 20, 22, 28, 32, 34, 35, 40, 43, 44 en 45 is weerlegd, gelet op het herzien adviesrapport en de toelichting van Frankort tijdens de hoorzitting.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Algemene overwegingen (juridisch kader)
3.1.
Niet in geschil is dat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van deze bepaling wordt vermoed, bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, dat die schade is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk.
3.2.
In een uitspraak van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen die onder meer zien op de toepassing van het bewijsvermoeden. In dit kader heeft de Hoge Raad geantwoord dat als is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het vermoeden van artikel 6:177a, eerste lid, van het BW, de exploitant dat vermoeden alleen met succes weerlegt als hij er in slaagt te bewijzen dat de schade niet is veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk. Voor bewijs in het burgerlijk procesrecht is niet vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan: de te bewijzen feiten en omstandigheden moeten voldoende aannemelijk worden.
3.3.
Verweerder heeft voor de toepassing van het bewijsvermoeden advies gevraagd aan het zogenoemde Panel van Deskundigen (het panel). Het panel heeft in een rapport van
22 januari 2019 geadviseerd om het wettelijk bewijsvermoeden weerlegd te achten als de schadeoorzaak evident en aantoonbaar een andere is dan de in artikel 6:177a BW bedoelde bodembeweging.
3.4.
De door verweerder ingeschakelde deskundigen toetsen met inachtneming van het advies van het panel of zij met een voldoende grote mate van zekerheid kunnen uitsluiten dat de schade door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten is ontstaan, en zo ja, waardoor de schade dan wel is ontstaan. Het bewijsvermoeden wordt niet weerlegd geacht als het weliswaar aannemelijk is dat een schade niet door bodembeweging als gevolg van gaswinning is ontstaan of verergerd, maar onvoldoende zekerheid kan worden gegeven over de vraag waardoor de schade wel is ontstaan of verergerd.
3.5.
In het kader van de vergewisplicht toetst verweerder aan de hand van welke feiten de deskundige tot de conclusie is gekomen dat er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak van de schade is aan te wijzen. Verweerder acht het bewijsvermoeden pas weerlegd als de deskundige een hoge mate van zekerheid heeft over de oorzaak van de door hem aangewezen schade, wat aansluit bij de bedoelingen van het panel. Van de deskundige wordt niet gevergd dat hij met 100% zekerheid kan uitsluiten dat de schade is ontstaan en/of verergerd door bodembeweging door mijnbouwactiviteiten.
3.6.
De rechtbank verwijst verder naar het toetsingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:374).
3.7.
Verweerder heeft een deskundige ingeschakeld bij de beoordeling van de door eiser gestelde schade. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, waaronder de uitspraak van
18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4250), mag een bestuursorgaan, als in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren zijn gebracht (rechtbank Noord-Nederland 18 mei 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1935).
Ten aanzien van de zaak van eiser
4. Met betrekking tot het betoog van eiser dat in het herzien adviesrapport van 27 juli 2020 in strijd met artikel 6, tweede lid, van het Protocol mijnbouwschade Groningen (hierna: Protocol) aanvullende schades aan de hand van foto’s zijn beoordeeld, overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Zoals verweerder ook heeft betoogd gold op voornoemde datum de Tijdelijke wet Groningen (TwG) en niet het Protocol. Daarnaast is door verweerder uiteengezet dat de aanvullende schade is beoordeeld in overeenstemming met artikel 12 van de TwG en de Praktische uitwerking TwG voor deskundigen. In deze uitwerking is op blz. 53 vermeld dat de deskundige probeert om door middel van foto’s de aanvullende schade via een bureaucalculatie op te nemen in het adviesrapport. De deskundige heeft hier geconcludeerd dat dit mogelijk was.
4.2.
Eiser heeft vervolgens in bezwaar op kosten van verweerder een contra-expertise mogen laten uitvoeren. Bosscher heeft op 30 oktober 2020 de schade opgenomen en heeft hierover op 13 november 2020 gerapporteerd. Verweerder heeft deze contra-expertise betrokken bij het besluit op bezwaar.
4.3.
Hoewel te begrijpen valt dat eiser niet tevreden is over het feit dat bij een eerste adviesrapport 28 van de uiteindelijk 46 beoordeelde schades zijn opgenomen, kan dat gegeven op zichzelf in dit stadium niet leiden tot een hogere vergoeding. Verweerder heeft immers uiteindelijk deze schades beoordeeld.
Schades 1, 10, 11, 12, 14, 15, 17, 22, 28, 34, en 45
5. In geschil is het besluit om geen vergoeding toe te kennen voor elf krimpscheuren.
5.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -middels verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie- gebaseerd op het rapport van Nietsch en de door Frankort op de hoorzitting gegeven toelichting. Hierin is werking (het krimpen en uitzetten van materialen) onder invloed van wisselingen in temperatuur en (lucht)vochtigheid als oorzaak voor de krimp aangewezen. In het verweerschrift is (onder 5.2) benadrukt dat schade 45 binnen deze categorie valt.
5.2.
Met betrekking tot de overgelegde contra-expertise valt de rechtbank het volgende op. Op blz. 9 is een overzicht opgenomen van de tien zwaarste bevingen en de afstand tot het schadeadres. Acht van de tien genoemde bevingen hebben plaatsgevonden voor het bouwjaar (2016). De in het rapport veelal herhaalde visie dat de ruimtes al jaren onderhevig zijn aan temperatuurverschillen en dit in een eerder stadium nooit voor schade heeft gezorgd kan de rechtbank, gelet op het bouwjaar (2016), niet plaatsen. De opmerking dat scheuren door temperatuurverschillen zich in een eerder stadium had moeten manifesteren is zonder onderbouwing evenmin te plaatsen, nu de schade drie jaar na oplevering is gemeld (2019).
5.3.
Verweerder heeft in beroep een nader advies van Frankort van 8 december 2021 overgelegd, waarin ter toelichting onder meer nog het volgende is vermeld:
“Op het moment van opname was de woning slechts 3 jaar oud en moeten de aanwezige scheuren wel van recente datum zijn omdat deze pas ontstaan in de jaren na oplevering. Een woning heeft ruim 2 jaar nodig om de aanwezige 3.000 tot 5.000 liter bouwvocht te laten drogen. Tijdens bewoning komt daar nog vocht bij in de leefomgeving.”
5.4.
Met betrekking tot de eerst ter zitting gemaakte opmerking dat de genoemde bouwmaterialen niet altijd stroken met de originele bouwtekeningen, valt allereerst op dat deze opmerking niet eerder is gemaakt en ook niet is onderbouwd. Verder is in het door Vergnes opgestelde rapport, dat na het herzien adviesrapport is opgemaakt, niet gesteld dat de door Nietsch getrokken conclusies niet kunnen kloppen vanwege de bouwtekeningen of dat de gebruikte materialen een andere kijk geven op de vraag of de schade mijnbouwgerelateerd is. Ook uit het verslag van de hoorzitting kan niet blijken dat dit punt eerder relevant is gevonden. Tot slot is in het door Frankort uitgebrachte advies de oorzaak telkens gezocht in de (af)werking en is door eiser niet gesteld dat deze conclusie niet kan passen bij de in de originele bouwtekening opgenomen materialen.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser ingebrachte contra-expertise, alsmede hetgeen in beroep is aangevoerd, waaronder de onder 5.4. opgenomen opmerking en de brief van 17 november 2021 over de stukadoorswerkzaamheden, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen Nietsch en Frankort hebben ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is toereikend onderbouwd dat voor deze schadeposten er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder hiermee het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schadeposten heeft weerlegd.
Schades 32 en 44
6. In geschil is verder het besluit om geen vergoeding toe te kennen voor twee krimpscheuren onder de vensterbanken in respectievelijk de keuken en de werkkamer.
6.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -middels verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie- gebaseerd op het rapport van Nietsch. Hierin is het uitharden van mortel (uithardingskrimp) als oorzaak aangewezen. Dit veroorzaakt volgens Nietsch onderbroken, parallelvormige scheuren in het later aangebrachte stucwerk op de wand. De door Frankort op 8 december 2021 gegeven uitleg sluit hierbij aan.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser ingebrachte contra-expertise, alsmede hetgeen in beroep is aangevoerd, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen Nietsch heeft ingebracht. Gelet op wat voorligt is toereikend onderbouwd dat voor deze schadeposten met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder met dit rapport het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schadeposten heeft weerlegd.
Schades 40 en 43
7. In geschil is verder het besluit om geen vergoeding toe te kennen voor scheuren in V-naden. Eiser noemt hier de schades 40 en 43. De bezwaaradviescommissie is ook ingegaan op schade 33 en heeft hiervoor dezelfde conclusies als schades 40 en 43 getrokken.
7.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -middels verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie- gebaseerd op het rapport van Nietsch. Hierin is de normale werking van de kanaalplaatvloerdelen aangewezen als oorzaak van de scheuren. Uitgelegd is dat bodembeweging een ander schadebeeld zou opleveren. De door Frankort op 8 december 2021 gegeven uitleg, die ook ingaat op de contra-expertise, sluit hierbij aan.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser ingebrachte contra-expertise, alsmede hetgeen in beroep is aangevoerd, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen Nietsch heeft ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is toereikend onderbouwd dat voor deze schadeposten met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder met dit rapport het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schadeposten heeft weerlegd.
Schades 7 en 35
8. Eiser heeft verder betoogd dat ook de vensterbankschades (op de eerste etage) voor vergoeding in aanmerking moeten komen.
8.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -door verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie- gebaseerd op het rapport van Nietsch en de door Frankort op de hoorzitting gegeven toelichting. Volgens Nietsch zijn de vensterbanken te strak geplaatst en zijn de scheuren te wijten aan werking. Frankort heeft in de op 8 december 2021 gegeven reactie er op gewezen dat ook Vergnes heeft onderkend dat de vensterbank onder spanning is komen te staan. Volgens Frankort zijn de berekende trillingswaardes te gering om het gebruikte materiaal te doen scheuren.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser ingebrachte contra-expertise, alsmede hetgeen in beroep is aangevoerd, geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van hetgeen Nietsch en Frankort hebben ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is toereikend onderbouwd dat voor deze schadeposten er met een voldoende mate van zekerheid een andere uitsluitende oorzaak is aangewezen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder hiermee het bewijsvermoeden voor wat betreft deze schadeposten heeft weerlegd.
Schade 20
9. Met betrekking tot de beschadigde gipsplaat is in het door verweerder gebezigde rapport van Nietsch de oorzaak gevonden in een krachtig maar kortstondig contact van een bewegend voorwerp. Eiser heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Verweerder heeft ook hier het bewijsvermoeden weerlegd.
10. Eiser heeft met hetgeen is betoogd niet alsnog aannemelijk gemaakt dat de schade wel is gelegen in de in artikel 6:177a BW bedoelde bodembeweging.
Gelijkheidsbeginsel
11. Met betrekking tot het gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel -en de daarover ingebrachte stukken- wordt nog het volgende overwogen.
11.1.
Het gelijkheidsbeginsel betreft het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Het is aan eiser om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2948). Als sprake is van een gelijk geval is van belang dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat verweerder -omwille van het gelijkheidsbeginsel- een gemaakte fout moet herhalen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3122, en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 januari 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:485).
11.2.
De schade bij eiser is begroot op € 14.404,15. Eiser heeft een rapport overgelegd waarbij de schade bij een buurtbewoner is begroot op € 17.604,09. Verweerder heeft in het verweerschrift voorop gesteld dat de schades aan woningen altijd op zichzelf beoordeeld moeten worden en verweerder daarom advies vraagt aan onafhankelijke deskundigen.
11.3.
Verweerder dient gemotiveerd in te gaan op wat over vergelijkbare schades is gesteld (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5565 en de uitspraak van de ABRvS van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2026). Zo wordt inzichtelijk waarom anders is gehandeld. Verweerder heeft dat hier gedaan, door te verwijzen naar een nader advies van Frankort van 8 december 2021. In dit advies heeft hij extra uitleg gegeven over beoordeling van de schade die in de woning van eiser is geconstateerd. Daarbij heeft hij deels uitgelegd waarom geen sprake is van vergelijkbare schade ten opzichte van andere woningen en ook uitgelegd waarom de in de andere rapportages betrokken standpunten fout zijn, omdat er wel een andere autonome oorzaak is aan te wijzen en het niet gaat om een fysieke schade die een direct gevolg is van mijnbouw. Eiser heeft geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan die conclusies.
11.4.
Gelet op de door verweerder gegeven motivering ziet de rechtbank, alles overziend,
geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel een hoger schadebedrag aan eiser dient te worden uitgekeerd dan hij al heeft ontvangen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Boelhouwer, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2022. De uitspraak wordt openbaargemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
De griffier is verhinderd
rechter
de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.