ECLI:NL:RBNNE:2023:4941

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
LEE 22/4274
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van immateriële schadevergoeding door het Instituut Mijnbouwschade Groningen in het kader van gaswinning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten beoordeeld. Eiser had een bedrag van € 1.500,- toegekend gekregen door het Instituut Mijnbouwschade Groningen, maar betwistte deze toekenning. De rechtbank oordeelt dat het Instituut onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van eiser, met name de zorgen over de fundering van zijn woning in een bevingsgebied. De rechtbank stelt vast dat de subjectieve beleving van eiser, die voortkomt uit zichtbare scheurvorming en de stress die dit met zich meebrengt, niet adequaat is meegenomen in de beoordeling van de schade. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat eiser recht heeft op een hogere schadevergoeding van € 3.000,-, in plaats van de eerder toegekende € 1.500,-. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Instituut en bepaalt dat het Instituut het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4274

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigde: mr. M. Schouten en mr. M.E. Witting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van een vergoeding voor immateriële schade vanwege mijnbouwactiviteiten.
1.1.
Het Instituut heeft met het besluit van 10 juli 2022 een bedrag van € 1.500,- toegekend. Met het bestreden besluit van 9 november 2022 op het bezwaar van eiser is het Instituut bij de toekenning van dit bedrag gebleven.
1.2.
Het Instituut heeft op het beroep op 24 augustus 2023 gereageerd met een verweerschrift, voorzien van twee bijlagen.
1.3.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en de gemachtigden van het Instituut. Op de zitting heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
1.4.
Op 18 september 2023 is door eiser extra informatie overgelegd.
Op 21 september 2023 zijn door het Instituut schriftelijke opmerkingen ingediend naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 13 september 2023.
1.5.
De meervoudige kamer heeft op 28 september 2023 het beroep op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en de gemachtigden van het Instituut. Het Instituut heeft op de zitting een op 26 april 2023 uitgebracht adviesrapport
-over fysieke schade aan de woning van eiser- overgelegd.
1.6.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft eiser op 29 september 2023 foto’s ingebracht. Het Instituut heeft op 5 oktober 2023 een reactie gegeven en daarbij bericht dat wat betreft het Instituut een nadere mondelinge behandeling niet nodig is. Op
6 oktober 2023 heeft eiser per mail laten weten dat voor hem een nadere zitting ook niet nodig is. Het onderzoek is nadien gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Eiser ondervindt al lange tijd de gevolgen van gaswinning uit het Groningenveld. In 2014 is een melding gedaan van schade ten gevolge van gaswinning, die heeft geleid tot een vergoeding. In 2017 is opnieuw schade gemeld en is na een uitgebracht adviesrapport gebruik gemaakt van de Stuwmeerregeling. In 2022 is voor de derde keer schade gemeld. Hierop is nog niet onherroepelijk beslist.
3.2.
Eiser heeft in 2022 bij het Instituut ook een aanvraag gedaan voor vergoeding van immateriële schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten.
3.3.
Het Instituut kent op grond van hoofdstuk 4 van de Procedure en Werkwijze van het Instituut (hierna: de werkwijze) punten toe aan vier bouwstenen om vast te stellen in hoeverre er sprake is van een persoonsaantasting. Dit zijn de bouwstenen locatie, veiligheidssituatie, omvang fysieke schade en duur schadeafhandeling. In eisers geval zijn in totaal vier punten toegekend. De toekenning van vier punten laat zich vertalen in het volgende schema.
Bouwstenen
Punten
Locatie
1 punt voor waardedaling tot 10% tussen 16-8-12 en 1-1-19
Veiligheidssituatie
Geen punten
Omvang fysieke schade
2 punten voor schade van € 10.000 tot € 25.000
Duur schadeafhandeling
1 punt voor een duur van 2 tot 4 jaar
3.4.
Middels
“de Persoonlijke Impact Analyse (PIA)”kunnen aanvragers de feiten en omstandigheden die volgen uit voornoemde bouwstenen aanvullen door middel van het invullen van een vragenlijst, waarin zij kunnen aangeven hoe zij de situatie persoonlijk hebben ervaren. Uit de door eiser ingevulde vragenlijst is een PIA met het profiel 3 (ernstig ervaren leed) gekomen. Bij een PIA met het profiel 3 en vier punten wordt een bedrag van
€ 1.500,- toegekend. Bij een PIA met het profiel 3 wordt een bedrag van € 3.000,- toegekend bij vijf tot en met negen punten. Dit laat zich vertalen in het volgende schema.
Punten
PIA
Toe te kennen bedrag
4
3
€ 1.500,-
5 t/m 9
3
€ 3.000,-
3.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Instituut om een bedrag van € 1.500,- toe te kennen. In het bezwaarschrift is naar voren gebracht dat geen rekening is gehouden met de enorme spanningen rondom de schadeafhandeling en is gewezen op e-mailverkeer met de zaakbegeleider. Volgens eiser is sprake van ernstige persoonsaantasting. Op 17 oktober 2022 heeft eiser de gelegenheid gekregen zijn bezwaren mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. Bij besluit van 9 november 2022 is het Instituut bij het besluit van 10 juli 2022 gebleven.
Standpunten partijen
4. Eiser heeft in onderhavige procedure -kort samengevat- aan de orde gesteld dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het Hof) bij twee toegekende schademeldingen overgaat tot vergoeding van een bedrag van € 2.500,- en voorts dat hij in principe geen problemen heeft met het puntensysteem, maar dat er voor de verschillende bouwstenen in zijn geval te weinig punten zijn toegekend. Op zitting heeft eiser ter onderbouwing van het laatste standpunt naar voren gebracht dat hij in 2019-2020 de fundering van zijn woning heeft uitgegraven en dat in verband met geconstateerde scheurvorming muurankers zijn aangebracht. Volgens eiser kampt hij met zorgen over zijn fundering en bezorgt dit, in combinatie met de bevingen, veel stress en een onveilig gevoel.
5. Het Instituut stelt zich op het standpunt dat de door hem vastgestelde methode in overeenstemming is met het civiele recht en dat de wijze waarop daarmee de immateriële schade wordt begroot redelijk en aanvaardbaar is, alsmede voldoende ruimhartig. In de reactie van 5 oktober 2023 stelt het Instituut zich op het standpunt dat scheurvorming in de fundering aan de hand van de overgelegde foto’s niet kan worden vastgesteld. Verder is naar voren gebracht dat in het adviesrapport van 23 september 2019 is geconcludeerd dat er geen sprake was van mijnbouwschade en dat uit het adviesrapport van 26 april 2023 niet blijkt van funderings- en/of zettingsschade. Het Instituut ziet niet in waarom deze scheurvorming veel heviger gevoelens van onveiligheid zou oproepen dan waarvan reeds is uitgegaan.
Algemene opmerkingen
6. Bij uitspraak van 20 april 2023 [1] is de rechtbank ingegaan op de achtergrond van smartengeld ten gevolge van gaswinning, de werkwijze van het Instituut en de bedragen die via de gestandaardiseerde methode kunnen worden vastgesteld. De rechtbank is daarbij tot het oordeel gekomen dat een puntensysteem zoals door het Instituut gehanteerd om de schade te begroten passend is om in een groot aantal zaken de immateriële schade te beoordelen.
Beoordeling van het verschil in methodiek
7. De vergoeding van immateriële schade ten gevolge van gaswinning kent zijn oorsprong in een civiele procedure. In deze -door eiser aangehaalde- civiele procedure zijn door het Hof op 17 december 2019 [2] het aantal meldingen dat heeft geleid tot schadevergoeding leidend geacht om de immateriële schade te begroten. In twee arresten van 27 september 2022 [3] zijn in zaken die vergelijkbaar zijn met de onderhavige procedure vergoedingen toegekend van € 2.500,-. Op de zitting van 13 september 2023 is aan de orde gesteld of deze maatstaf ook moet worden gehanteerd in de bestuursrechtelijke procedure.
7.1.
In een daarop gegeven schriftelijke reactie is door het Instituut naar voren gebracht dat het niet uitvoerbaar is om de methode van het Hof toe te passen. Daarbij is -puttend uit de eigen praktijk- gewezen op de (ongerechtvaardigde) verschillen die ontstaan als meldingen leidend zijn. Het Instituut behandelt aanvragen tot in Friesland en wil waken voor een methode waarbij een bewoner uit Friesland die vele meldingen doet eenzelfde of een hoger bedrag krijgt uitgekeerd als of dan een inwoner van Loppersum, die dag in dag uit wordt geconfronteerd met de gevolgen van mijnbouw en zijn (enige) schademelding heeft uitgesteld. Dit vergt volgens het Instituut een methodiek die minder grofmazig is dan enkel het aantal schademeldingen. Verder is er op gewezen dat de methode van het Hof niet uitvoerbaar is bij de tienduizenden gevallen die het Instituut moet beoordelen. Ter zitting is naar voren gebracht dat het Hof een jaar na het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 [4] circa twintig arresten heeft gewezen, terwijl het Instituut 72.000 zaken heeft behandeld. Behandeling van een dergelijke hoeveelheid zaken vergt een methodiek die geschikt is voor die hoeveelheid zaken.
7.2.
De rechtbank acht hiermee genoegzaam gemotiveerd waarom de methode van het Hof niet is toegepast. Het is in het belang van diegenen die door de mijnbouwactiviteiten in hun persoon zijn aangetast, dat hun immaterieel geleden schade binnen afzienbare termijn wordt begroot en uitgekeerd. Een methode die én grote aantallen kan verwerken én middels bouwstenen rekening houdt met locatie, veiligheid, fysieke schade, schadeafhandeling en (middels een PIA met) het ervaren leed is daartoe een geschikte en passende methode. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot aanpassing van de methode op dit punt. Een eventuele aanpassing van de begroting van de persoonsaantasting zal moeten plaatsvinden in de bouwstenen zelf (zoals ook is gebeurd in voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 20 april 2023).
8. Ook eiser zelf heeft bepleit dat de aanpassing in de bouwstenen zou moeten plaatsvinden. De rechtbank gaat hierna in op de hierover ingenomen stellingen.
Beoordeling van de door het Instituut toegepaste methode
9. Eiser stelt dat ten aanzien van bouwsteen 1 (locatie) meer punten hadden moeten worden toegekend, nu het wonen in een gebied waar aardbevingen plaatsvinden op zichzelf al ontzettend veel stress geeft, los van een waardedalingsregeling. Het Instituut stelt terecht dat in het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 [5] (onder r.o. 2.13.5) is overwogen dat de enkele vaststelling dat de benadeelde in het gebied woont waar dikwijls aardbevingen worden gevoeld niet voldoende is om te kunnen aannemen dat de benadeelde op de in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank houdt daarom vast aan het eerder gegeven oordeel in de uitspraak van 20 april 2023. [6] Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
10. Eiser stelt ten aanzien van bouwsteen 2 (veiligheid) dat meer punten hadden moeten worden toegekend, omdat na eigen onderzoek schade aan de fundamenten van zijn woning naar voren is gekomen. Dit eigen onderzoek van eiser bestond eruit dat hij de stuclaag aan de buitenkant van zijn woning weggekapt heeft en de fundering (deels) heeft uitgegraven. Eiser heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij meerdere aardbevingen heeft meegemaakt en dat hij veel stress ervaart over hoe het huis zich houdt. Hij heeft daarbij de koppeling gemaakt met de door hem waargenomen schade aan de fundering. Eiser heeft verder correspondentie met zijn zaakbegeleider overgelegd, waarbij hij melding maakt van trapvormige scheuren en ook schrijft foto’s bij te zullen voegen. Deze foto’s zijn op
29 september 2023 ook in deze procedure ingebracht.
10.1.
In bijlage 2 bij het verweerschrift is (onder 6.3.) vermeld dat het Instituut door het meewegen van deze bouwsteen beoordeelt of en in welke mate een aanvrager zich onveilig voelt over het verblijf in zijn woning, wat tot stress en onzekerheid geleid kan hebben. Dit vormt (een aanwijzing voor) een aantasting van de persoonlijke levenssfeer en woonsituatie van de bewoner.
10.2.
In het door het Instituut in het verweerschrift aangehaalde onderzoek van Gronings Perspectief worden zorgen over het huis als een veelgenoemde reden voor ervaren onveiligheid aangehaald (rapport
‘Gaswinning en versterking’uit 2019, blz. 77). In het door het Instituut in de reactie van 21 september 2023 aangehaalde onderzoek
‘Gevolgen van bodembeweging voor Groningers’van Gronings Perspectief uit 2018 is (op blz. 115) de volgende toelichting gegeven over het aspect veiligheid:
“Dit is de centrale spil wil men de impact van de gaswinning op gezondheid begrijpen ‑bewoners voelen zich in brede zin onveilig naarmate ze meer schade hebben (…). In brede zin omdat de perceptie van veiligheid ook [gaat] over (…) zorgen om veiligheid van het huis (‘het huis wordt opgelapt maar niemand kijkt naar de fundamenten’), angst voor toekomstige bevingen (‘ik voel me zeer onveilig tijdens bevingen’), gedoe om schadeprocedures (‘ik voel me onveilig in hoe er met schadeclaims omgegaan wordt: eeuwig getouwtrek’) en het gebrek aan erkenning van het probleem door zowel NAM als regering (‘de onverschillige houding van Den Haag’).”
10.3.
Als het gaat over de mate waarin eiser zich onveilig heeft gevoeld in de woning, wegen voor eiser de zorgen over de fundering zwaar mee. Die zorgen vloeien voort uit scheuren die zichtbaar doorlopen tot in ieder geval het maaiveld. Het Instituut heeft niet alle opgemaakte adviesrapporten overgelegd, maar in het laatste rapport van 26 april 2023 (dat is gevolgd op een schademelding van voor het besluit op bezwaar) zijn hier vijf voorbeelden van terug te vinden.
Voornoemde zorgen zijn versterkt door de al negen jaar durende weigering van de verantwoordelijke instanties om verder dan het maaiveld te kijken. Los van de vraag of dit al dan niet terecht is, zijn in deze periode eisers zorgen dermate hoog opgelopen dat hij op eigen initiatief met behulp van een stukadoor de fundering heeft proberen bloot te leggen. Eiser heeft dit blijkens door hem overgelegde stukken eind 2019 ook kenbaar gemaakt bij de voorganger van het Instituut.
10.4.
De rechtbank stelt vast dat de (subjectieve) beleving van onveiligheid zijn grondslag vindt in de vorm van zichtbare scheurvorming, die heeft geleid tot intensief onderzoek aan de zijde van eiser. De rechtbank acht het onder de gegeven omstandigheden niet redelijk en aanvaardbaar dat met de door eiser geuite
zorgen over de funderinggeen rekening is gehouden bij bouwsteen 2. De impact die zorgen over de constructie van de woning in bevingsgebied op eiser heeft gehad komt onvoldoende tot zijn recht als bij bouwsteen 2 enkel wordt gekeken naar de vraag of de woning onderdeel is (geweest) van de versterkingsoperatie van de NCG of door het Instituut een acuut onveilige situatie is vastgesteld in de periode dat de aanvrager op dit adres woonachtig was. Vorenstaande kan niet worden ondervangen door bij bouwsteen 3 het bedrag aan fysieke schade mee te tellen, noch door een punt toe te kennen bij de bouwsteen locatie. De zorgen die iemand heeft over hoe een huis zich houdt bij toekomstige bevingen laat zich niet zomaar vertalen in de omvang van de vergoeding voor fysieke schade of de locatie van de woning. Dat niet in een adviesrapport is geconcludeerd dat er sprake is van schade aan de fundering of bepaalde schade is veroorzaakt door mijnbouw, maakt dit niet anders. Ook een niet door mijnbouw veroorzaakt funderingsprobleem of de zorg dat vanwege scheuren die zichtbaar doorlopen tot in ieder geval het maaiveld een dergelijk probleem speelt kan zonder uitgekeerde schadevergoeding wel degelijk stress en onzekerheid geven aan iemand die in een gebied woont waar zich aardbevingen voordoen. Dat dat hier het geval is blijkt uit concrete, door eiser ondernomen, acties. De subjectieve beleving is voldoende geobjectiveerd. Het beroep is gegrond omdat het Instituut de belangen van eiser onvoldoende in de besluitvorming betrokken heeft door onverkort vast te houden aan de indeling van bouwsteen 2 en niet naar de feitelijke situatie te kijken. In de toelichting op de werkwijze is vermeld dat 1 punt wordt toegekend voor onzekerheid over de (on)veiligheid van de persoonlijke levenssfeer en woonsituatie (als de aanvrager zich ervan bewust is dat zijn woning onderdeel uitmaakt of heeft gemaakt van de versterkingsoperatie). [7] De rechtbank zal zelf voorzien en ook voor de situatie van eiser een punt toekennen bij bouwsteen 2.
11. Eiser stelt ten aanzien van bouwsteen 3 (omvang fysieke schade) dat de meldingen moeten worden betrokken bij het bepalen van het schadebedrag. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 7. tot en met 7.2. is overwogen, geen aanleiding om een mengvorm toe te passen van de civiele en bestuursrechtelijke procedure. De door het Instituut gemaakte keuze is redelijk en aanvaardbaar. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Eiser stelt ten aanzien van bouwsteen 4 (duur van de schadeafhandeling) dat de eerste schademelding uit 2014 een doorlooptijd had van negen maanden, dat de tweede schade uit 2017 een doorlooptijd had van circa twee jaar en dat de doorlooptijd moet worden vastgesteld over de gehele periode vanaf de eerste schademelding (2014-2019). De rechtbank ziet geen grond om de periode tussen de afhandeling van de eerste schade en de aanvraag van de tweede schade mee te tellen als duur van de schadeafhandeling. In deze periode was er immers geen lopende, af te handelen aanvraag om schadevergoeding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoogte vergoeding
13. Vorenstaande leidt ertoe dat eiser in een hogere schadecategorie uitkomt. Bij een PIA met het profiel 3 (ernstig ervaren leed) wordt een bedrag van € 3.000,- toegekend bij 5 tot en met 9 punten. De rechtbank komt op basis van de toevoeging van een punt bij bouwsteen 2 uit op 5 punten.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat het Instituut het daarbij horende bedrag van € 3.000,- alsnog dient toe te kennen. Dit betekent dat het aan eiser reeds uitgekeerde bedrag van € 1.500,- dient te worden aangevuld met een bedrag van € 1.500,-.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
14.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor de immateriële schade € 3.000,- bedraagt.
14.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de aan eiser toe te kennen vergoeding € 3.000,- bedraagt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het Instituut op om het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, en mr. M.R. Gans en mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.