ECLI:NL:RBNNE:2024:3530

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
23/852
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en beoordeling van geluid- en zichthinder door windturbines

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 12 juli 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, thans de minister van Groene Groei, behandeld. Eisers, wonende in Gasselternijveenschemond, hebben een planschadevergoeding aangevraagd naar aanleiding van de plaatsing van windturbines nabij hun woning. De minister had eerder een vergoeding van € 12.600,- toegekend, welke later werd verhoogd naar € 13.100,- na bezwaar van eisers. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van een onjuiste beoordeling van de geluid- en zichthinder door de aanwezigheid van een bosstrook tussen de woning van eisers en de windturbines. De rechtbank stelt vast dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de planologische mogelijkheden van de tussenliggende gronden, die niet alleen voor bos zijn bestemd, maar ook voor extensief beheerde graslanden. Hierdoor is de schade die eisers lijden door geluid- en zichthinder groter dan door de minister is aangenomen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, waarbij de minister wordt veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eisers] , uit Gasselternijveenschemond, eisers

(gemachtigde: mr. T.A.P. Langhout),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

inmiddels: de minister van Groene Groei,
de minister
(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
Pure Energie Wind BV,
Windpark Oostermoer Exploitatie BVen
Duurzame Energieproductie Exloërmond BV
(gemachtigden: mr. D. Sietses en mr. G.A. Leever).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de minister waarin aan eisers een planschadevergoeding is toegewezen.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 22 juli 2022 een vergoeding toegekend van € 12.600,- plus wettelijke rente. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eisers heeft de minister de vergoeding vastgesteld op € 13.100,-, eveneens vermeerderd met wettelijke rente daarover.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eisers hebben een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, hun gemachtigde, de gemachtigde van de minister, bijgestaan door H. Coban, werkzaam voor Bureau Thorbecke, en de gemachtigden van de derde-partijen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers zijn eigenaars van de woning op het perceel aan de [adres] [nummer] in Gasselternijveenschemond.
2.1.
Op 22 september 2016 is het inpassingsplan Windpark De Drentse Monden en Oostermoer in werking getreden. Op 21 februari 2018 is het inpassingsplan onherroepelijk geworden. [1]
2.2.
Op 29 april 2021 hebben eisers een planschadeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze. Het college heeft het verzoek om vergoeding van planschade doorgestuurd naar de minister.
2.3.
Bureau Thorbecke B.V. (hierna: Thorbecke) heeft op 10 juni 2022 een advies uitgebracht op het verzoek om vergoeding van planschade.
2.4.
In het besluit van 22 juli 2022 heeft de minister het planschadeverzoek toegewezen. De minister heeft € 12.600 aan vergoeding van planschade toegekend, vermeerderd met wettelijke rente (€ 309). Eisers hebben het door hen betaalde drempelbedrag retour ontvangen (€ 300), totaal € 13.209.
2.5.
Nadat eisers bezwaar hebben gemaakt en Thorbecke een herzien advies heeft uitgebracht, heeft de minister in het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard en de tegemoetkoming van het verzoek om planschade verhoogd met € 500, naar in totaal € 13.100, vermeerderd met wettelijke rente (€ 19) daarover.
3. Eisers hebben beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het besluit waarin aan eisers een planschadevergoeding is toegewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
6.1.
De door eisers in de aanvraag van 29 april 2021 aangewezen oorzaak van de gestelde schade, namelijk het inpassingsplan, is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wat is in geschil?
7. Tussen partijen is in geschil (1) of de minister, door uit te gaan van de marktwaarde van de woning van eisers, het nadeel als gevolg van het inpassingsplan juist heeft beoordeeld, en of het besluit in algemene zin voldoende inzichtelijk is. Verder is (2) in geschil of de strook met de bestemming “Bos” aan de noordzijde van het perceel van eisers op de juiste manier is meegenomen in de beoordeling van het planologisch nadeel, in het bijzonder of aan de strook voor het geluid een geluiddempende of -absorberende werking mocht worden toegekend en of ook bij het bepalen van nadeel door licht- en zichthinder van de aanwezigheid van bomen mocht worden uitgegaan. Tot slot is (3) volgens eisers onduidelijk van welke geluidtoename de minister in het bestreden besluit is uitgegaan.
Toetsingskader
8. Bij de beoordeling van dit beroep stelt de rechtbank voorop dat de rechter een door een bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd deskundigenoordeel slechts terughoudend kan toetsen. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. [2]
Is de woning van eisers juist gewaardeerd?
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat Thorbecke in het advies en de minister in het bestreden besluit ten onrechte zijn uitgegaan van de marktwaarde voor en na de planologische wijziging op basis van planmaximalisatie. Volgens eisers had de minister uit moeten gaan van de wettelijke waarde. Verder stellen eisers dat de woning waarschijnlijk is getaxeerd door middel van schadepercentages en dat is niet in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). [3] Per schadefactor dient een toetsbare kwalificatie te worden toegekend. Als gevolg hiervan is de gedachtegang van het advies niet duidelijk en niet voldoende controleerbaar.
9.1.
De minister zet in het verweerschrift uiteen dat Thorbecke in het advies vergelijkingsobjecten heeft gezocht en het planologisch nadeel in mindering heeft gebracht op de waarde na mutaties. Of hierbij wel of niet de term ‘marktwaarde’ wordt gebruikt is volgens de minister in hoge mate een semantische discussie.
9.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze grond voorop dat de bestuursrechter een taxatie slechts terughoudend kan toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundigen een rol spelen. [4]
9.3.
De rechtbank leidt uit het advies van Thorbecke af dat daarin voor de vaststelling van de vermogensschade uitgegaan is van de vergelijkingsmethode. Daarbij is een schatting gegeven van de waarde van de woning en het perceel van eisers voorafgaand aan de inwerkingtreding van het plan en de waarde na inwerkingtreding, in beide gevallen uitgaand van de maximale planologische mogelijkheden. In het advies zijn verder het type object, de transactieprijzen, het bouwjaar en de woon- en perceeloppervlakte van drie onroerende zaken in de periode 28 september 2015 tot 31 oktober 2016 vergeleken met het object van eisers. De adressen van de referentieobjecten zijn in het advies van Thorbecke vermeld, en daar wordt voor alle objecten ook uitgelegd wat de overeenkomsten en verschillen zijn, en hoe die zijn meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze manier voldoende inzichtelijk gemaakt welke methode en welke uitgangspunten bij de waardering zijn gehanteerd. Dat voor de op deze manier bepaalde waarde de term marktwaarde niet passend is omdat dit verwarrend is is op zich mogelijk, maar dat is onvoldoende voor de conclusie dat het advies van Thorbecke onvoldoende inzichtelijk is.
9.4.
De rechtbank volgt ook niet het betoog van eisers over de schadepercentages. Dat het perceel van eisers enkel op basis van percentages is getaxeerd en dus geen reële waardering heeft plaatsgevonden blijkt niet uit het advies van Thorbecke en evenmin uit het bestreden besluit. Ook de enkele stelling dat een taxatie niet met een nauwkeurigheid van € 500 kan worden verricht is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat de waardering niet juist heeft plaatsgevonden.
Over de inzichtelijkheid van de taxatie en de rol die de verschillende schadefactoren daarin spelen overweegt de rechtbank het volgende. Uit de uitspraken van de Afdeling van 18 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN4288) en van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1269) komt kort gezegd naar voren dat in ieder geval inzicht moet worden gegeven in de criteria die zijn gebruikt bij taxatie en dat de gedachtegang van de taxateur voldoende te volgen moet zijn. Ook komt eruit naar voren dat de taxateur een zekere mate van inzicht moet geven in de mate waarin de verschillende schadefactoren hebben bijgedragen aan de waardedaling, maar dat daarbij een waardering van die schadefactoren niet per se cijfermatig hoeft te worden onderbouwd. In het advies heeft Thorbecke voor de verschillende schadefactoren, zoals te verwachten geluid-, licht- en zichthinder, aangegeven in welke mate ze gevolgen hebben voor de waarde van het perceel van eisers. In wat is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat daarmee onvoldoende inzicht is gegeven in de manier waarop het te verwachten nadeel is bepaald, en dus evenmin voor het oordeel dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht uitgaan van het advies
.
Is het bestemmingsvlak ‘Bos’ ten noorden van het perceel van eiser correct betrokken in de planvergelijking?
10. Eisers betogen dat de strook met de bestemming ‘Bos’, gelegen tussen het perceel van eiser en de windturbines ten noorden van hun perceel, in de planvergelijking onjuist is betrokken. Thorbecke is bij de schadebeoordeling uitgegaan van een invulling van die bestemming door de aanwezigheid van bos met een hoogte van ongeveer 15-16 m. De aanwezigheid van bomen met die hoogte is echter planologisch niet verankerd. De minister had daarom uit moeten gaan van de omstandigheid dat er geen bos aanwezig is. Hierdoor heeft de minister de schadefactoren uitzicht, licht en geluid (geluidsabsorberend effect) in de planvergelijking onjuist betrokken. Het geleden nadeel van eiser, in zicht en geluid, is daarom groter dan waar de minister in het bestreden besluit van uit is gegaan.
10.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in het advies van Thorbecke en het bestreden besluit geen doorslaggevende betekenis is toegekend aan de aanwezigheid van de bomenstrook. Thorbecke heeft in het advies alleen onderkend dat de invloed van het zicht wordt beperkt. Volgens de minister heeft Thorbecke terecht gewezen op jurisprudentie van de Afdeling [5] , waaruit volgt dat uitgegaan mag worden van de reguliere hoogte van bomen. Om deze reden mocht Thorbecke in het advies en daarmee ook de minister in het bestreden besluit uitgaan van bomen van 15/16 meter hoog.
10.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij de vergelijking van verschillende planologische regimes in beginsel moet worden uitgegaan van planmaximalisatie, ongeacht of verwezenlijking van die maximale mogelijkheden daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. [6] De rechtbank overweegt in dat licht verder dat, indien de schadeoorzaak gronden betreft die niet direct grenzen aan het perceel van de verzoekers zelf, ook het effect van de tussenliggende gronden moet worden beoordeeld [7] en welke betekenis toekomt aan de ongebruikte mogelijkheden van die tussenliggende gronden op het perceel waar de schadeoorzaak op ziet. [8]
10.3.
In het advies van Thorbecke staat onder meer:
Uitgaande van de maximale invulling van de bosbestemming, acht de adviseur een bos met een hoogte van 15 of 16 meter niet uitgesloten. (…) De voorgaande maximale invulling van de tussengelegen gronden heeft tot gevolg dat het zicht van de aanvrager richting de noordelijke twee lijnopstellingen wordt beperkt. Vanuit de achterzijde van aanvragers woning wordt het zicht vanuit de begane grond, het perceel en de verdieping gedeeltelijk belemmerd door het bos aan de achterzijde van aanvragers woning. Gelet op het voorgaande, oordeelt de adviseur dat het zicht op de windturbines (…) vanuit de begane grond, verdieping en het perceel gedeeltelijk wordt belemmerd door de tussenliggende bosbestemming. (…) Hoewel de windturbines niet volledig verlicht zijn en ook feitelijk niet als lichtmasten worden ingericht is enige toename aan lichthinder aannemelijk. Gelet op de tussenliggende bosbestemming is de adviseur van oordeel dat lichthinder vanuit de noordelijke lijnopstelling waarneembaar is.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit van een onjuiste omstandigheid is uitgegaan, door uit te gaan van de aanwezigheid van bos in het bedoelde bestemmingsvlak, en een bepaalde hoogte van de bomen. Uit het bestemmingsplan Gasselternijveenschemond [9] volgt dat aan deze groenstrook de bestemming ‘Bos’ is toegekend. De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn op grond van dat plan echter niet alleen bestemd voor bos en bebossing, maar onder meer ook voor extensief beheerde graslanden. De aanwezigheid van bomen met een hoogte van 15 of 16 meter is daarmee niet planologisch verankerd. De rechtbank begrijpt uit het advies van Thorbecke dat bij de bepaling van de te verwachten mate aan licht- en zichthinder is uitgegaan van de aanwezigheid van bomen met die hoogte. De mate van hinder die zou kunnen optreden bij een andere invulling van de bestemming – zoals grasland – die mogelijk nadeliger is voor eiser kan uit het advies echter niet worden afgeleid.
Over de geluidhinder staat in het advies van Thorbecke dat ter plaatse van het perceel van eisers sprake is van lintbebouwing met enig omgevingsgeluid en een tussengelegen bosbestemming waarachter de verder weggelegen turbines van de lijnopstelling geheel wegvallen. In het bestreden besluit staat verder, naar aanleiding van wat eisers op dit punt in bezwaar hebben aangevoerd, dat sprake isvan geluidsabsorptie vanuit de bomen, en dat de maximaal ingevulde bosbestemming enig effect kan hebben op het geluid vanaf de totale noordelijke lijnopstelling. Gezien wat hiervoor is overwogen is ook hier ten onrechte uitgegaan van de aanwezigheid van bomen met een hoogte van 15-16 m.
De verwijzing door de minister naar de uitspraak van de ABRvS van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3246, leidt niet tot een andere uitkomst. In die zaak ging het om de vraag of de nieuwe planologische ontwikkeling leidde tot aantasting van het uitzicht, en de voor verzoeker meest nadelige invulling van het tussengelegen gebied was er één waarbij ook voor dat gebied werd uitgegaan van een maximale beperking van het uitzicht. In de nu voorliggende zaak van eiser gaat het, gezien wat is aangevoerd, om de vraag naar de te verwachten mate van geluidhinder en van hinder door verlichting van, en zicht op, de windturbines. In dat opzicht is de meest nadelige invulling van het tussengelegen gebied er één waarbij zo min mogelijk geluidreductie optreedt dan wel maximaal zicht op de turbines en de verlichting bestaat, waarvan aannemelijk is dat dat een invulling is zonder bomen. Het betoog slaagt.
Is de geluidstoename in het adviesrapport voldoende onderbouwd?
11. Eisers betogen dat Thorbecke in het advies het planologisch nadeel door geluidtoename onvoldoende heeft onderbouwd. Het is niet duidelijk van welke toename door Thorbecke wordt uitgegaan.
11.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat Thorbecke is uitgegaan van de geldende geluidnormen voor windturbines. Het geluid van de noordelijke lijnopstelling heeft een beperkte invloed. Het geluid van de zuidelijke lijnopstelling zal voor eisers eerder waarneembaar zijn. Daarbij is het niet nodig dat wordt voorgerekend van welk omgevingsgeluid dient te worden uitgegaan.
11.2.
Op 10 januari 2024 hebben eisers een geluidsrapport van DGMR in het geding gebracht. Dit rapport is overgelegd binnen de termijn van 10 dagen voor de zitting die geldt voor het overleggen van nadere stukken. Verder heeft het rapport een specialistisch karakter en is het voorzien van een aantal tabellen en berekeningen. Dit alles maakt dat de minister en de derde-partijen niet naar behoren op het rapport hebben kunnen reageren, zoals ze ook op de zitting hebben gezegd. De rechtbank laat om die reden het rapport buiten beschouwing.
11.3.
Uit de hiervoor onder 9.4. aangehaalde rechtspraak komt naar voren dat de taxateur een zekere mate van inzicht moet geven in de mate waarin de verschillende schadefactoren hebben bijgedragen aan de waardedaling, maar dat daarbij een waardering van die schadefactoren niet per se cijfermatig hoeft te worden onderbouwd. In de laatstbedoelde uitspraak van 16 juni 2021 kwam de Afdeling tot het oordeel dat geen cijfermatige bepaling van het referentieniveau nodig was, maar dat mocht worden uitgegaan van een globale beschrijving van de geluidbelasting die onder het oude regime te verwachten was. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze uitspraken niet worden afgeleid dat het referentieniveau, dus het geluidniveau voor de planologische wijziging, kwantitatief vast moet staan. Nu voorts Thorbecke, blijkens het advies, een globale beschrijving heeft gegeven van de geluidsbelasting onder het oude planologische regime, en niet aannemelijk is gemaakt dat deze beschrijving onjuist is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht uitgaan van het advies. Ook dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook de reiskosten van eisers komen voor vergoeding in aanmerking (€ 35,32). De kosten voor het rapport van DGMR komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dat maakt de vergoeding totaal € 1.785,32. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 februari 2023;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.785,32,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616.
2.ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 8.11.
3.Eisers wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1269, r.o. 11.13.
4.ABRvS 6 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2939, r.o. 7.2.
5.De minister verwijst naar ABRvS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3246.
6.ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 2 t/m 2.3.
7.ABRvS 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4351, r.o. 19.1.
8.ABRvS 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2014:CA2083, r.o. 5.2.
9.Te raadplegen via ruimtelijkeplannen.nl.