Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen
[eisers] , uit Gasselternijveenschemond, eisers
de minister van Economische Zaken en Klimaat,
Pure Energie Wind BV,
Windpark Oostermoer Exploitatie BVen
Duurzame Energieproductie Exloërmond BV
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over de inzichtelijkheid van de taxatie en de rol die de verschillende schadefactoren daarin spelen overweegt de rechtbank het volgende. Uit de uitspraken van de Afdeling van 18 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN4288) en van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1269) komt kort gezegd naar voren dat in ieder geval inzicht moet worden gegeven in de criteria die zijn gebruikt bij taxatie en dat de gedachtegang van de taxateur voldoende te volgen moet zijn. Ook komt eruit naar voren dat de taxateur een zekere mate van inzicht moet geven in de mate waarin de verschillende schadefactoren hebben bijgedragen aan de waardedaling, maar dat daarbij een waardering van die schadefactoren niet per se cijfermatig hoeft te worden onderbouwd. In het advies heeft Thorbecke voor de verschillende schadefactoren, zoals te verwachten geluid-, licht- en zichthinder, aangegeven in welke mate ze gevolgen hebben voor de waarde van het perceel van eisers. In wat is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat daarmee onvoldoende inzicht is gegeven in de manier waarop het te verwachten nadeel is bepaald, en dus evenmin voor het oordeel dat de minister bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht uitgaan van het advies
Is het bestemmingsvlak ‘Bos’ ten noorden van het perceel van eiser correct betrokken in de planvergelijking?
Uitgaande van de maximale invulling van de bosbestemming, acht de adviseur een bos met een hoogte van 15 of 16 meter niet uitgesloten. (…) De voorgaande maximale invulling van de tussengelegen gronden heeft tot gevolg dat het zicht van de aanvrager richting de noordelijke twee lijnopstellingen wordt beperkt. Vanuit de achterzijde van aanvragers woning wordt het zicht vanuit de begane grond, het perceel en de verdieping gedeeltelijk belemmerd door het bos aan de achterzijde van aanvragers woning. Gelet op het voorgaande, oordeelt de adviseur dat het zicht op de windturbines (…) vanuit de begane grond, verdieping en het perceel gedeeltelijk wordt belemmerd door de tussenliggende bosbestemming. (…) Hoewel de windturbines niet volledig verlicht zijn en ook feitelijk niet als lichtmasten worden ingericht is enige toename aan lichthinder aannemelijk. Gelet op de tussenliggende bosbestemming is de adviseur van oordeel dat lichthinder vanuit de noordelijke lijnopstelling waarneembaar is.
Over de geluidhinder staat in het advies van Thorbecke dat ter plaatse van het perceel van eisers sprake is van lintbebouwing met enig omgevingsgeluid en een tussengelegen bosbestemming waarachter de verder weggelegen turbines van de lijnopstelling geheel wegvallen. In het bestreden besluit staat verder, naar aanleiding van wat eisers op dit punt in bezwaar hebben aangevoerd, dat sprake isvan geluidsabsorptie vanuit de bomen, en dat de maximaal ingevulde bosbestemming enig effect kan hebben op het geluid vanaf de totale noordelijke lijnopstelling. Gezien wat hiervoor is overwogen is ook hier ten onrechte uitgegaan van de aanwezigheid van bomen met een hoogte van 15-16 m.
De verwijzing door de minister naar de uitspraak van de ABRvS van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3246, leidt niet tot een andere uitkomst. In die zaak ging het om de vraag of de nieuwe planologische ontwikkeling leidde tot aantasting van het uitzicht, en de voor verzoeker meest nadelige invulling van het tussengelegen gebied was er één waarbij ook voor dat gebied werd uitgegaan van een maximale beperking van het uitzicht. In de nu voorliggende zaak van eiser gaat het, gezien wat is aangevoerd, om de vraag naar de te verwachten mate van geluidhinder en van hinder door verlichting van, en zicht op, de windturbines. In dat opzicht is de meest nadelige invulling van het tussengelegen gebied er één waarbij zo min mogelijk geluidreductie optreedt dan wel maximaal zicht op de turbines en de verlichting bestaat, waarvan aannemelijk is dat dat een invulling is zonder bomen. Het betoog slaagt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.D.W.K. Veenstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.