ECLI:NL:RBNNE:2025:1977

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
22/2399 t/m 22/2402
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Bpm-aangiften en de toepassing van leeftijdskorting en interne compensatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 mei 2025, zijn de beroepen van eiseres, [X] B.V., tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Eiseres had in de periode van 27 maart 2019 tot en met 25 april 2019 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) voor vier auto’s. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voor twee auto’s te veel Bpm heeft voldaan, terwijl voor de andere twee auto’s het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of eiseres recht heeft op extra leeftijdskorting en of de inspecteur zich terecht op interne compensatie heeft beroepen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur in zijn standpunt slaagt, omdat de taxatierapporten niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft ook de vraag of artikel 110 VWEU is geschonden beoordeeld en komt tot de conclusie dat de referentieauto’s niet gelijksoortig zijn. Eiseres heeft recht op een teruggaaf van Bpm voor auto 4, maar niet voor de andere auto’s. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en heeft een schadevergoeding toegewezen aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/2399 t/m 22/2402

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 mei 2025 in de zaken tussen

[X] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst

(gemachtigde: mr. [naam] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 mei 2022.
1.1.
Eiseres heeft in de periode 27 maart 2019 tot en met 25 april 2019 voor vier auto’s een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) op aangifte voldaan. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze voldoeningen op aangifte.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder de volgende zaaknummers:
Auto nr.
Kenteken auto
Zaaknummer
1
[kenteken]
22/2399
2
[kenteken]
22/2400
3
[kenteken]
22/2401
4
[kenteken]
22/2402
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op 5 juni 2024 heeft een zitting plaatsgevonden met betrekking tot een aantal andere bij deze rechtbank aanhangige beroepen van eiseres, waarin dezelfde rechtsvraag speelde. Tijdens die zitting is met partijen afgesproken dat alles wat gedurende die zitting over de betreffende rechtsvraag is gezegd, ook geacht wordt te zijn ingebracht in de in deze procedure voorliggende beroepen. Het proces-verbaal van die zitting is aan deze uitspraak gehecht.
1.6.
Eiseres en de inspecteur hebben respectievelijk een conclusie van repliek en dupliek ingediend.
1.7.
Een zitting is met instemming van partijen in deze zaken achterwege gebleven. De rechtbank heeft op 31 juli 2024 het onderzoek gesloten en partijen daarvan op de hoogte gebracht.

Feiten

2.1.
Tot 1 september 2017 werd de CO2-uitstoot van op de Europese markt gebrachte auto’s op grond van Europese regelgeving bepaald aan de hand van de zogenoemde NEDC-testmethode (New European Driving Cycle). Met ingang van 1 september 2017 is daarvoor de zogeheten WLTP-testmethode (Worldwide harmonized Light vehicle Test Procedure) in de plaats gekomen.
2.2.
Voor nieuwe modellen (modellen waarvoor niet eerder een NEDC-testresultaat is vastgesteld) is de vaststelling van de CO2-uitstoot door middel van de WLTP-testmethode vanaf 1 september 2017 verplicht. Voor bestaande modellen (modellen waarvoor wel eerder een NEDC-testresultaat is vastgesteld) is de vaststelling van de CO2-uitstoot door middel van WLTP-testmethode vanaf 1 september 2018 verplicht. Voor bestaande modellen die zijn geproduceerd vóór 1 juni 2018 geldt een bijzondere regeling. De CO2-uitstoot van deze modellen mag tot 1 september 2019 worden vastgesteld door middel van de NEDC-testmethode, op voorwaarde dat de officiële importeur de betreffende auto’s opneemt in de zogenoemde restantvoorraadregeling.
2.3.
De WLTP-testmethode en de NEDC-testmethode geven verschillende resultaten, omdat de methodiek verschilt. Doorgaans valt het resultaat van een WLTP-test (uitgedrukt in het aantal gram uitgestoten CO2 per kilometer) hoger uit dan het resultaat van een NEDC-test. Gedurende de periode waarin beide testmethodes voorkwamen werd het resultaat van de WLTP-test via het Europese rekenmodel CO2mpas omgerekend naar NEDC-maatstaven. Het resultaat van die omrekening staat bekend als het NEDC2-resultaat. Het rechtstreekse resultaat van de ‘oude’ NEDC-testmethode staat bekend als het NEDC1-resultaat.
22/2399
3.1.
Eiseres heeft op 13 maart 2019 aangifte gedaan voor de Bpm voor een BMW 520d xDrive. Het betreft een bestaand model. De aangifte vermeldt een datum eerste toelating van 28 juni 2018 en een CO2-uitstoot van 143 gr/km (NEDC2-resultaat). Op 27 maart 2019 heeft eiseres een bedrag van € 6.992 aan Bpm voldaan.
22/2400
3.2.
Eiseres heeft op 2 april 2019 aangifte gedaan voor de Bpm voor een Audi A6 Avant 50 TDI. Het betreft een nieuw model. De aangifte vermeldt een datum eerste toelating van 7 september 2018 en een CO2-uitstoot van 155 gr/km. De historische nieuwprijs van de auto is € 117.614. De historische Bpm is € 19.028. Eiseres heeft gekozen voor het taxatierapport als afschrijvingsmethode. Op 4 april 2019 heeft eiseres een bedrag van € 9.456 aan Bpm voldaan. De auto is geregistreerd in Nederland op 17 april 2019.
3.3.
In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gewaardeerd op € 63.316 waarop vervolgens een bedrag van € 4.851 voor schade in mindering is gebracht en een handelsinkoopwaarde resteert van € 58.465. Het taxatierapport vermeldt daarover – voor zover van belang – het volgende: “
Het percentage van de gecalculeerde schade dat in mindering gebracht is op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gesteld op 100% van de gecalculeerde schade omdat de in de fotoreportage vastgelegde gebruikssporen niet in de bijbehorende schadecalculatie zijn opgenomen en omdat de in de fotoreportage geconstateerde schade in verschillende gradaties van herstel is opgenomen in de bijbehorende schadecalculatie.
22/2401
3.4.
Eiseres heeft op 9 april 2019 aangifte gedaan voor de Bpm voor een Mini Countryman 1.5 Cooper. Het betreft een nieuw model. De aangifte vermeldt een datum eerste toelating van 11 oktober 2018. De historische nieuwprijs van de auto is € 45.795. De historische Bpm is € 7.081. Eiseres heeft gekozen voor het taxatierapport als afschrijvingsmethode. Op 12 april 2019 heeft eiseres een bedrag van € 3.622 aan Bpm voldaan. De auto is geregistreerd in Nederland op 18 april 2019.
3.5.
In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gewaardeerd op € 27.131 (koerslijstwaarde) waarop vervolgens een bedrag van € 3.606 voor schade in mindering is gebracht en een handelsinkoopwaarde resteert van € 23.525. Het taxatierapport vermeldt daarover – voor zover van belang – het volgende: “
Het percentage van de gecalculeerde schade dat in mindering gebracht is op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is gesteld op 100% van de gecalculeerde schade omdat de in de fotoreportage vastgelegde gebruikssporen niet in de bijbehorende schadecalculatie zijn opgenomen en omdat de in de fotoreportage geconstateerde schade in verschillende gradaties van herstel is opgenomen in de bijbehorende schadecalculatie.
22/2402
3.6.
Eiseres heeft op 8 februari 2019 aangifte gedaan voor de Bpm voor een BMW X1-2.0i sDrive Executive. Het betreft een bestaand model. De aangifte vermeldt een datum eerste toelating van 31 juli 2018 en een CO2-uitstoot van 136 gr/km (NEDC2-resultaat). Op 25 april 2019 heeft eiseres een bedrag van € 3.680 aan Bpm voldaan.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of eiseres te veel Bpm op aangifte heeft voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres alleen ten aanzien van auto 4 te veel Bpm op aangifte heeft voldaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Ontvankelijkheid bezwaar auto 1 en 2
6.1.
De inspecteur heeft zich voor het eerst in beroep op het standpunt gesteld dat de bezwaren met betrekking tot de auto’s 1 en 2 niet-ontvankelijk zijn, omdat de bezwaren buiten de termijn van 6 weken na de voldoening van de Bpm bij de Belastingdienst zijn binnengekomen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 16 juli 2021 [1] het uitgangspunt is gaan hanteren dat de rechter de tijdigheid van het indienen van een rechtsmiddel (een bezwaar of beroep) in een vorige instantie niet langer ambtshalve behoort te beoordelen. In dit geval heeft de inspecteur de tijdigheid van het bezwaar echter zelf in de beroepsfase aan de orde gesteld, waarmee dit een geschilpunt tussen partijen is geworden. De rechtbank acht het op zichzelf niet in strijd met het arrest van de Hoge Raad dat de inspecteur in beroep de ontvankelijkheid van het bezwaar ter discussie stelt. De rechtbank is echter van oordeel dat in een geval als dit, waarin de ontvankelijkheid van het bezwaar in de bezwaarfase zelf geen voorwerp van geschil is geweest en de inspecteur het bezwaar in de uitspraak op bezwaar bovendien uitdrukkelijk en met zoveel woorden ontvankelijk heeft verklaard (onder ‘Ontvankelijkheid van het bezwaar’), het in strijd zou zijn met de beginselen van een goede procesorde om daarop dan in een latere fase van het proces terug te komen. [2]
6.3.
De rechtbank gaat daarom uit van de eerdere, expliciete bevestiging van de ontvankelijkheid van het bezwaar zoals is verwoord in de uitspraak op bezwaar.
Heeft eiseres recht op extra leeftijdskorting voor auto 2 en 3 (22/2400 en 22/2401)?
7.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat voor auto 2 en 3 er ten onrechte geen rekening is gehouden met extra leeftijdskorting. Ook de bedragen die daarmee samenhangen (€ 278 voor auto 2 en € 104 voor auto 3) zijn niet meer in geschil.
7.2.
De inspecteur stelt zich echter op het standpunt dat het alsnog toekennen van extra leeftijdskorting niet leidt tot een vermindering, omdat hij zich beroept op interne compensatie. Volgens de inspecteur is ten onrechte het taxatierapport gebruikt als methode om de afschrijving te bepalen. Uit de foto’s bij het taxatierapport valt geen schade op te maken en bovendien is ten onrechte 100% waardevermindering toegepast.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor auto’s met meer dan normale gebruiksschade kan de afschrijving worden bepaald door middel van een taxatierapport. [3] Normale gebruiksschade bestaat uit slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. [4] Als sprake is van schade dan geldt op basis van onderdeel 3.5 van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling) het bewijsvermoeden dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld door het schadebedrag te vermenigvuldigen met 72%. De belastingplichtige kan tegenbewijs leveren.
22/2400
7.4.
Uit het door eiseres overgelegde taxatierapport leidt de rechtbank af dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Zo is op de foto’s te zien dat de velg en de band rechtsvoor zodanig zijn beschadigd dat deze beschadigingen niet passen bij de leeftijd en het kilometrage van de auto. Ook is een barst in de voorruit op de foto’s te zien. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dus heeft mogen kiezen voor het taxatierapport als methode van afschrijving. De rechtbank ziet echter in het taxatierapport ook schadeposten opgevoerd die naar haar oordeel niet zijn aan te merken als meer dan normale gebruiksschade in de zin van de wet. Dit betreft dan met name lakschade aan bumpers en spatschermen. Deze gestelde schade is op de foto’s bovendien niet zichtbaar. De rechtbank zal daarom alleen rekening houden met de hiervoor omschreven schade aan de velg en de band rechtsvoor en met de voorruit. Voor het herstellen van de velg staat in het taxatierapport € 65 aan materiaal en € 126 aan arbeid (alles exclusief BTW). De nieuwe band kost € 397,52. Voor het vervangen van de voorruit staat € 1.100 aan materiaal en € 361,20 aan arbeid. De totale schade komt daarmee op afgerond € 2.050. Inclusief 21% BTW is dat € 2.480.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar taxatierapport en wat zij daarover verder heeft gesteld, niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor deze auto een hoger waardeverminderingspercentage dan 72% in aanmerking moet worden genomen. De weerlegging van het bewijsvermoeden moet gebaseerd zijn op specifieke feiten en omstandigheden ten aanzien van de betreffende auto. Daaruit volgt dat er niet kan worden volstaan met louter algemene opmerkingen zoals vermeld in het taxatierapport (zie 3.3.). Zulke algemene opmerkingen moeten concreet worden gemaakt en worden onderbouwd aan de hand van het betreffende voertuig. Uitgaande van een vermindering van 72% van het schadebedrag van € 2.480 zou de verschuldigde Bpm als volgt berekend worden:
Consumentenprijs (historische nieuwprijs)
€ 117.614
Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
€ 61.530
Afschrijvingspercentage
47,68%
Historische Bpm
€ 19.028
Afschrijving (47,68%)
€ 9.073
-/-
Extra leeftijdskorting
€ 278
-/-
Verschuldigde Bpm
€ 9.677
Op aangifte betaalde Bpm
€ 9.456
7.6.
Hieruit volgt dat te weinig Bpm op aangifte is voldaan. Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt. Het beroep ten aanzien van auto 2 is dan ook ongegrond.
22/2401
7.7.
Uit het door eiseres overgelegde taxatierapport kan de rechtbank niet afleiden dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De gestelde beschadigingen zijn op de foto’s niet zichtbaar. De rechtbank zal dit punt echter in het midden laten. Ook als de rechtbank ervan uit gaat dat er inderdaad sprake is van meer dan normale gebruiksschade, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank met haar taxatierapport en wat zij daarover verder heeft gesteld, namelijk niet aannemelijk gemaakt dat voor deze auto een hoger waardeverminderingspercentage dan 72% in aanmerking moet worden genomen. De weerlegging van het bewijsvermoeden moet gebaseerd zijn op specifieke feiten en omstandigheden ten aanzien van de betreffende auto. Daaruit volgt dat er niet kan worden volstaan met louter algemene opmerkingen zoals vermeld in het taxatierapport (zie 3.5.). Zulke algemene opmerkingen moeten concreet worden gemaakt en worden onderbouwd aan de hand van het betreffende voertuig. Uitgaande van een vermindering van 72% van het gestelde schadebedrag van € 3.606 zou de verschuldigde Bpm als volgt berekend worden:
Consumentenprijs (historische nieuwprijs)
€ 45.795
Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
€ 24.535
Afschrijvingspercentage
46,42%
Historische Bpm
€ 7.081
Afschrijving (46,42%)
€ 3.287
-/-
Extra leeftijdskorting
€ 104
-/-
Verschuldigde Bpm
€ 3.690
Op aangifte betaalde Bpm
€ 3.622
7.8.
Hieruit volgt dat te weinig Bpm op aangifte is voldaan. Het beroep van de inspecteur op interne compensatie slaagt. Het beroep ten aanzien van auto 3 is dan ook ongegrond.
Is artikel 110 VWEU geschonden t.a.v. auto 1 en 4 (22/2399 en 22/2402)?
8.1.
Voor auto 1 en 4 is in geschil of er sprake is van strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) omdat gelijksoortige referentieauto’s, die in dezelfde periode zijn ingevoerd als de auto’s waarvoor eiseres bpm-aangiften heeft gedaan, vanwege het verschil in CO2-uitstoot tot een lager bedrag in de heffing worden betrokken. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Deze rechtsvraag staat ook centraal in een aantal andere beroepszaken van eiseres (zie 1.5.). Het toetsingskader en de uitgangspunten van de rechtbank met betrekking tot deze rechtsvraag zijn daarom opgenomen in een gemeenschappelijke bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.
8.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres voor beide auto’s een lijst met kenmerken van een viertal referentieauto’s aangevoerd. Met betrekking tot auto 1 gaat het om gebruikte, ingevoerde auto’s. Deze referentieauto’s hebben alle een datum eerste toelating in februari 2018. De datum eerste registratie in Nederland varieert van december 2018 tot en met maart 2019. Van de met betrekking tot auto 4 aangevoerde referentieauto’s zijn de datum eerste toelating en de datum eerste registratie in Nederland gelijk en die datum is gelegen in augustus 2018.
8.3.
De rechtbank zal eerst aan de hand van de essentiële punten beoordelen of de door eiseres aangevoerde referentieauto’s gelijksoortig zijn. Voor het toetsingskader en de uitgangspunten verwijst de rechtbank naar de gemeenschappelijke bijlage, onderdeel 3.1. tot en met 3.12.
Auto 1 (22/2399)
Essentiële punten
Auto 1
Ref. 1
Ref. 2
Ref. 3
Ref. 4
De fabrikant
?
?
?
?
?
De typeaanduiding van de fabrikant
G5K
G5K
G5K
G5K
G5K
Essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:
- Chassis/bodemplaat
- Motor
?
Diesel
?
Diesel
?
Diesel
?
Diesel
?
Diesel
Carrosserietype
AC
Stationwagen
AC
Stationwagen
AC
Stationwagen
AC
Stationwagen
AC
Stationwagen
Motor:
- Werkingsprincipe
- Aantal en opstelling van de cilinders
- Vermogensverschillen van meer dan 30%
- Verschillen in cilinderinhoud van minder dan 20%
C4
4
?
1995
C4
4
?
1995
C4
4
?
1995
C4
4
?
1995
C4
4
?
1995
Aangedreven assen
2
2
2
2
2
Gestuurde assen
?
?
?
?
?
Een aantal essentiële punten komt niet met zoveel woorden terug in de lijst met kenmerken zoals door eiseres overgelegd. Daarover zal de rechtbank hierna nog iets zeggen.
8.3.1.
Allereerst is ‘de fabrikant’ volgens de definitie van de Richtlijn 2007/46/EG (de richtlijn) niet terug te vinden op de lijst. De rechtbank acht aannemelijk dat dit auto’s zijn afkomstig van dezelfde fabrikant als bedoeld in de richtlijn. De inspecteur heeft op dit punt ook niets ingebracht of opgemerkt. Het zijn allemaal BMW’s waarvoor uiteindelijk één entiteit verantwoordelijk is om de EU-typegoedkeuring te regelen. Dat neemt de rechtbank als vaststaand aan.
8.3.2.
Ook ‘chassis/bodemplaat’ komt niet voor als kenmerk in de lijst van eiseres. Uit hoe dit kenmerk is omschreven in de (Bijlage bij de) richtlijn, leidt de rechtbank af dat alleen als er duidelijke en fundamentele verschillen zijn in chassis/bodemplaat er dan geen sprake meer is van een identiek voertuig. Wat eiseres heeft aangeleverd, levert het vermoeden op dat hier geen duidelijke en fundamentele verschillen zijn in chassis/bodemplaat. Zie bijvoorbeeld de wielbasis, lengte en breedte van de voertuigen, die allemaal gelijk zijn.
8.3.3.
Ten aanzien van de ‘vermogensverschillen van meer dan 30%’ heeft de rechtbank uit de overgelegde lijst geen aanleiding om te denken dat er vermogensverschillen zijn van meer dan 30%. Het aantal cilinders en de cilinderinhoud is hetzelfde, evenals het brandstof nettomaximumvermogen.
8.3.4.
Ten aanzien van de ‘gestuurde assen’ constateert de rechtbank dat met betrekking tot een aantal kenmerken uit de lijst die gaan over de assen, voor twee referentieauto’s wel verschillen zijn (plaatscode as, as nummer, spoorbreedte en maximum aslast), maar de rechtbank constateert dat ten aanzien van de andere twee referentieauto’s juist geen verschillen zijn. Dit roept vragen op.
8.3.5.
De rechtbank ziet daarnaast een aantal andere punten in de lijst die vragen oproepen. Als voorbeeld noemt de rechtbank de technische maximale massa samengesteld: die is voor de auto van eiseres 4.465 kilogram en voor de referenties 4.555 kilogram.
8.3.6.
De rechtbank plaatst verder een vraagteken bij de CO2-uitstoot volgens de lijst. Behalve de 143 gram waar eiseres op heeft gewezen, staat er ook een waarde van 188 gram genoemd (onder ‘gecombineerd wltp’). Die laatste waarde is alleen vermeld voor de auto van eiseres en niet voor de referenties. Het is de rechtbank mede daardoor onvoldoende duidelijk of het verschil met de referenties waar eiseres op doelt (die een waarde van 134 gram hebben in de lijst) nu wel door de meetmethode is veroorzaakt.
8.3.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangevoerde referentieauto’s op de essentiële punten identiek zijn en dat dus sprake is van gelijksoortige auto’s. Het beroep ten aanzien van auto 1 is dan ook ongegrond.
Auto 4 (22/2402)
Essentiële punten
Auto 4
Ref. 1
Ref. 2
Ref. 3
Ref. 4
De fabrikant
?
?
?
?
?
De typeaanduiding van de fabrikant
F1X
F1X
F1X
F1X
F1X
Essentiële aspecten van de constructie en het ontwerp:
- Chassis/bodemplaat
- Motor
?
Benzine
?
Benzine
?
Benzine
?
Benzine
?
Benzine
Carrosserietype
AC Stationwagen
AC Stationwagen
AC Stationwagen
AC Stationwagen
AC Stationwagen
Motor:
- Werkingsprincipe
- Aantal en opstelling van de cilinders
- Vermogensverschillen van meer dan 30%
- Verschillen in cilinderinhoud van minder dan 20%
E4
4
?
1998
E4
4
?
1998
E4
4
?
1998
E4
4
?
1998
E4
4
?
1998
Aangedreven assen
1
1
1
1
1
Gestuurde assen
?
?
?
?
?
8.3.8.
Ook voor deze auto komt een aantal essentiële punten niet met zoveel woorden terug in de lijst met kenmerken zoals door eiseres overgelegd. Op het punt van ‘de fabrikant’, ‘chassis/bodemplaat’ en ‘vermogensverschillen van meer dan 30%’ verwijst de rechtbank naar wat daarover reeds is opgemerkt bij auto 1 (zie 8.3.1., 8.3.2. en 8.3.3.).
8.3.9.
Ten aanzien van de ‘gestuurde assen’ constateert de rechtbank dat met betrekking tot een aantal kenmerken uit de lijst die gaan over de assen, voor de referentieauto’s wel verschillen zijn. De plaatscode as, as nummer, en maximum aslast is bij drie van de vier referentieauto’s anders dan bij auto 4. De spoorbreedte is bij alle vier de referentieauto’s wel iets anders dan bij auto 4.
8.3.10.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot auto 4 er in elk geval één door eiseres aangevoerde referentieauto (referentie 1) op de essentiële punten identiek is en dat daarmee dus sprake is van gelijksoortige auto’s. De rechtbank ziet hier wel verschillen in de lijst, bijvoorbeeld in spoorbreedte, geluidsniveau rijdend en geluidsniveau stationair, maar dat zijn geen verschillen op essentiële punten. De variantcode is voor alle auto’s uit de lijst hetzelfde, namelijk JG31. De uitvoeringscode verschilt wel. Zoals de rechtbank in de gemeenschappelijke bijlage heeft overwogen, gaan de essentiële punten alleen over de variant en niet over de uitvoering.
8.3.11.
De conclusie is dus dat eiseres aan haar bewijsopdracht heeft voldaan. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat eiseres € 366,05 te veel Bpm op aangifte heeft voldaan. Dat betekent dat het beroep ten aanzien van auto 4 gegrond is.
Slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat diverse uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft opgewekt dat de invoering van de WLTP niet zou leiden tot een hogere belastingdruk.
10. De rechtbank overweegt dat de uitlatingen van de staatssecretaris waarop eiseres zich beroept, door de staatssecretaris zijn gedaan in zijn hoedanigheid van
medewetgeveren niet als
uitvoerdervan de – uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007 kan eiseres aan zulke uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiseres recht op immateriële schadevergoeding?
11. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg.
12.1
De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 29 mei 2019. Tussen de ontvangst van het bezwaar en de datum van uitspraak van de rechtbank zijn bijna zes jaar verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met bijna vier jaar. De zaken hebben in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp en zijn in bezwaar en beroep gezamenlijk behandeld, zodat de rechtbank met partijen van oordeel is dat voor wat betreft de vergoeding van immateriële schade sprake is van samenhang. Dit brengt mee dat de vergoeding van € 4.000 eenmaal, voor alle zaken samen, wordt toegekend. De rechtbank zal de vergoeding toewijzen in zaaknummer LEE 22/2399 en in de zaken LEE 22/2400 tot en met 22/2402 volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Van de overschrijding is tweeënhalf jaar toe te rekenen aan de bezwaarfase en het overige aan de beroepsfase. De rechtbank zal daarom bepalen dat de inspecteur € 2.500 moet betalen en de Minister € 1.500. Gelet op de omvang van het bedrag dat door de Minister moet worden vergoed, hoeft hij niet als partij in deze procedure te worden gehoord. [6]
12.2
De rechtbank heeft er erg lang over gedaan om na de zitting een beslissing te nemen in deze zaken. Daar is de rechtbank niet trots op. Dat er wel redenen voor waren, zoals de gedachtenvorming die is gewijd aan de vraag of er wellicht opnieuw prejudiciële vragen zouden moeten worden gesteld aan de Hoge Raad in deze kwestie, doet niet terzake. Partijen die al behoorlijk lang hebben moeten wachten op een behandeling op de zitting, behoren daarna gewoon snel een uitspraak te krijgen, maar daar heeft de rechtbank in gefaald. De rechtbank biedt beide partijen hierbij haar welgemeende verontschuldigingen aan voor de extra lange duur van de procedure die puur en alleen is veroorzaakt door de rechtbank.

Conclusie en gevolgen

13.1.
Alleen het beroep ten aanzien van auto 4 (zaaknummer 22/2402) is gegrond en de beroepen met zaaknummers 22/2399, 22/2400 en 22/2401 zijn ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op auto 4.
13.2.
Omdat het beroep ten aanzien van auto 4 gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar is al een proceskostenvergoeding toegekend ten aanzien van auto 4. In beroep heeft elk punt proceshandeling een waarde van € 907 (bij een gewicht van 1). De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en een conclusie van repliek ingediend. Dat levert 1,5 punt op. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.360,50.

Beslissing

In zaaknummer 22/2399
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 2.500;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.500.
In de zaaknummers 22/2400 en 22/2401
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- stelt vast dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden.
In zaaknummer 22/2402
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op auto 4;
- gelast de inspecteur een teruggaaf Bpm te verlenen tot een bedrag van € 366,05;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de uitspraak op bezwaar;
- stelt vast dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg is overschreden;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Bijlagen:

  • Gemeenschappelijke bijlage (in de zaken met zaaknummers LEE 22/2111 tot en met 22/2116, 22/2106 en 22/2346, en LEE 22/2399 t/m 22/2402)
  • Proces-verbaal zitting 5 juni 2024 (in de zaken LEE 22/2111 tot en met 22/2116, 22/2106 en 22/2346)

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vgl. Hoge Raad 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786 en Hoge Raad 24 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3172 en zie ook de Conclusie van A-G Pauwels van 14 februari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:204.
3.Dit volgt uit artikel 10, achtste lid, letter a, van de Wet Bpm.
4.Dit staat in artikel 2, letter c, van de Wet Bpm.
5.Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY9000. Vgl. ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:903.
6.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210.