Conclusie
1.Inleiding en overzicht
Over de voorliggende rechtsvraag
ambtshalvede tijdigheid van een rechtsmiddel in een vorige instantie beoordeelt.
Onderdeel 5behandelt rechtspraak in dat kader, nadat ik eerst twee opmerkingen heb gemaakt over terminologie die ik hanteer (5.4-5.5). De meeste aandacht gaat uit naar een uitspraak van de CRvB van 9 juli 2021 (5.7-5.15) en het arrest HR BNB 2021/140 (5.16-5.23). Verder komt aan bod rechtspraak van de ABRvS (5.24-5.26), het CBb (5.27-5.32) en diverse (lagere) feitenrechters (5.33-5.36).
onderdeel 6volgt mijn beschouwing over de vraag of het bestuursorgaan het tijdigheidsverweer mag voeren nadat het eerder inhoudelijk op het bezwaar heeft beslist. De kernpunten zijn de volgende:
nietverzet tegen een tijdigheidsverweer, in het geval de belanghebbende eerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt (6.25-6.30). Dat lijkt weliswaar een afwijking van de lijn van de CRvB en de ABRvS mee te brengen, maar ik betwijfel of de CRvB en de ABRvS wel anders zouden oordelen in zo’n geval (6.28). Tot slot lijkt het me in de rede te liggen dat – overeenkomstig de jurisprudentie over het vertrouwensbeginsel – wordt aanvaard dat het rechtszekerheidsbeginsel zich
nietverzet tegen een tijdigheidsverweer, indien het achterwege blijven van een niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing is dat de belanghebbende redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had kunnen en moeten beseffen (6.31).
ongegrondte verklaren.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
Evenals de Rechtbank, gaat het Hof ervan uit dat de Hoge Raad in het aangehaalde arrest van 16 juli 2021 niet in alle gevallen heeft uitgesloten dat het bestuursorgaan in beroep de tijdigheid van het bezwaar alsnog (met succes) aan de orde kan stellen. Immers, de drie hoogste bestuursrechters hebben ongeveer gelijktijdig uitspraak gedaan over eenzelfde kwestie, die ieders rechtsgebied overstijgt: het al dan niet ambtshalve toetsen van de tijdigheid van het rechtsmiddel in vorige instantie. Zij hebben expliciet een nieuwe koers ingezet. Het is aannemelijk dat tussen hen afstemming heeft plaatsgevonden ter bevordering van de rechtseenheid.
Echter, aangezien zij in hun uitspraken niet op alle onderdelen gelijkluidende oordelen geven en niet verwijzen naar elkaars oordelen op die onderdelen, mag uit hun uitspraken
juist nietworden afgeleid dat zij hetzelfde hebben willen oordelen over diezelfde kwestie. Integendeel, uit het uiteenlopen van oordelen moet juist worden afgeleid dat de Hoge Raad bewust een afwijkend oordeel heeft gegeven. Daarom kan niet worden aangenomen dat de Hoge Raad een omissie heeft begaan of onbewust zo’n oordeel heeft gegeven. Dat neemt niet weg dat in voorkomende gevallen algemene rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel, eraan in de weg kunnen staan dat het bestuursorgaan in beroep alsnog de tijdigheid van het bezwaar aan de orde stelt.
Ten eerste, het eerste biljet is volgens belanghebbende verzonden aan het verkeerde adres. Daarmee heeft zij onjuiste gegevens verstrekt aan de Heffingsambtenaar want de aanslag is verzonden aan het juiste adres, en wel aan het correspondentieadres dat staat in de aanvraag. Nadien heeft zij weliswaar haar adres gewijzigd bij de Kamer van Koophandel, maar dit alternatief volstaat niet voor het doorgeven van een adreswijziging.
Ten tweede, de Heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende erkend dat het eerste biljet is verzonden aan het verkeerde adres. Maar een daartoe strekkende uitlating van de Heffingsambtenaar ontbreekt. Hij heeft dit niet erkend alleen al doordat het tweede biljet is verzonden, zij het naar een ander adres op verzoek van belanghebbende. Weliswaar heeft hij het bezwaar ontvankelijk geacht in algemene termen omdat het binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend, maar het gaat hier om een opvallende en evidente fout. Immers, de dagtekening van de aanslag (5 april 2017) en van het bezwaar (12 juni 2018) staan in de uitspraak op bezwaar. Tussen beide data is ruim veertien maanden gelegen, wat een zeer forse termijnoverschrijding inhoudt. Zo’n fout moet meteen duidelijk zijn geweest voor belanghebbende (en haar gemachtigde). Dit geldt temeer omdat de uitspraak op bezwaar niet ingaat op de te late indiening, wat juist mag worden verwacht in een geval als dit.
3.Het geding in cassatie
4.Middel 1: op welk tijdstip is de aanslag bekendgemaakt?
ambtshalvebijgebrachte grond dat zij ten onrechte buiten de omvang van het geding is getreden door ambtshalve tijdigheidsonderzoek te doen. [26] Het bevreemdt op het eerste gezicht dat de CRvB deze grond ambtshalve bijbrengt. Immers, als de rechter in eerste aanleg
buitende omvang van het geding zou treden wanneer hij ambtshalve tijdigheidsonderzoek doet, rijst de vraag of de rechter in tweede aanleg wel
binnende omvang van het geding zou blijven wanneer hij ambtshalve toetst of ten onrechte ambtshalve tijdigheidsonderzoek is gedaan. Maar wellicht is deze handelwijze te zien als een soort overgangsmaatregel omdat de belanghebbende bij het aanvoeren van de hogerberoepsgronden nog geen rekening kon houden met de nieuwe lijn.
te laatis ingediend, maar om de vraag of de te late indiening
verschoonbaarkan worden geacht. Het antwoord op die vraag vergt een
redelijkheidsoordeel(…) en daar brengt de nieuwe lijn geen verandering in.
recht.
bemiddelaaren
geschillenbeslechter: waar partijen geen geschil hebben, treedt de rechter zoveel mogelijk terug.”
elkebeslissing van de rechter over stellingen of verweren van partijen hoe dan ook blijft binnen de grenzen van het geding: hun stellingen en verweren bepalen juist deze grenzen. Ook als de rechtbank beslist dat niet tijdig bezwaar is gemaakt, is haar beslissing inmiddels onjuist maar blijft zij binnen die grenzen. Sterker nog, zij blijft daarbinnen in dezelfde mate als de thans juiste beslissing, namelijk dat het verweer tardief is. [44] Ik kom hierop nog terug (6.14 e.v.).
Naar aanleiding van die uitspraak beoordelen bestuursrechters in beroep niet langer ambtshalve de tijdigheid van het bezwaar en in hoger beroep niet langer de tijdigheid van het beroep. Nog daargelaten dat de zaak van appellante geen bestuursrechtelijke procedure is maar een tuchtprocedure waarop de Wtra van toepassing is, ziet appellante eraan voorbij dat het nu gaat om de tijdigheid van het hoger beroep bij het College zelf. Artikel 43, eerste lid, van de Wtra is dwingend van aard en daarin staat dat de beroepstermijn begint te lopen op de dag na verzending van de uitspraak van de accountantskamer. Het College mag daar niet van afwijken.”
Ambtshalve toetsing tijdigheid bezwaar in beroep
bovendienoverwogen dat een bestuursorgaan dat een inhoudelijk besluit in bezwaar neemt ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt in beroep niet alsnog kan aanvoeren dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. De rechtszekerheid van de belanghebbende verzet zich daartegen. (…)”
Black Label Hotel[de door Damen geannoteerde uitspraak, MP] aan ingewandenkijkerij moeten doen om te zien welke draai elke hoogste bestuursrechter aan zo’n uitspraak geeft.”
6.Beschouwing: tijdigheidsverweer voor het eerst in beroep in belastingzaken?
het beroepbij de rechtbank op initiatief van het bestuursorgaan beoordeelt. Zo ver is zelfs de CRvB niet willen gaan (zie 5.11).
ambtshalveaan de belanghebbende tegenwerpt dat het bezwaar niet tijdig was, kan ik volgen: (i) de bezwaartermijn is niet van openbare orde (althans zo begrijp ik de CRvB; zie 5.8) en (ii) art. 8:69 Awb brengt mee dat de bestuursrechter uitspraak doet op de grondslag van – kort gezegd – wat partijen aanvoeren. Anders gezegd: gegeven dat de bezwaartermijn niet van openbare orde is, handelt de rechter in strijd met art. 8:69 Awb indien hij ambtshalve aan de belanghebbende tegenwerpt dat het bezwaar niet tijdig was. Dat is ook de slotsom van de CRvB in zijn uitspraak van 9 juli 2021 (zie 5.12).
naar aanleiding van een tijdigheidsverweer van het bestuursorgaan. Dan beslist de rechter immers juist wel op grondslag van wat een partij aanvoert. Dat de bezwaartermijn niet (meer) van openbare orde is, kan evenmin dienen ter ondersteuning van de opvatting dat de rechter de tijdigheid van het bezwaar niet mag beoordelen naar aanleiding van een tijdigheidsverweer van het bestuursorgaan. De twee juridische steunpunten voor de opvatting dat de rechter de tijdigheid van het bezwaar niet ambtshalve mag beoordelen, kunnen dus niet dienen ter ondersteuning voor die laatste opvatting.
door de bestuursrechterwordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was, maar – zoals eerder opgemerkt (5.10) – ligt in de uitspraak ook besloten dat de CRvB zich tevens richt tot
het bestuursorgaan. De kernoverweging houdt immers in wezen mede in dat als het bestuursorgaan een inhoudelijk besluit op bezwaar neemt, het vervolgens in beroep niet alsnog het verweer kan voeren dat het bezwaar niet tijdig was. De CRvB stelt daarmee in zeker opzicht grenzen aan het handelen van het bestuursorgaan. De CRvB doet dat omdat de rechtszekerheid van de belanghebbende dat vergt. Het rechtszekerheidsbeginsel beperkt dus zo bezien het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om verweer te voeren. Dat de crux voor die beperking gelegen is in de omstandigheid dat het bestuursorgaan eerder inhoudelijk op bezwaar heeft beslist, vindt steun erin dat het bestuursorgaan in hoger beroep wél het verweer mag voeren dat de rechtbank het beroep ten onrechte tijdig heeft geacht (5.11). Dit wijst er te meer op dat het ontzeggen van het tijdigheidsverweer voor het bezwaar in wezen is gebaseerd op het rechtszekerheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur.
ex tunc, toch mogelijk is indien zij is verkregen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. [78] Ik geef het vervolg van de in 6.19 geciteerde overweging weer uit een recente uitspraak van de ABRvS: [79]
ofhet die kwestie onderzoekt. Dat is anders in het geval van bijvoorbeeld een boekenonderzoek, maar ook in dat geval ligt het risico bij het bestuursorgaan. [83] Het ligt mijns inziens dus eens te meer bij het bestuursorgaan in het geval van een beoordeling van het bezwaar.