ECLI:NL:RBNNE:2025:2437

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
LEE 24/4193
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijzondere bijstand en inlichtingenverplichting in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 juni 2025 uitspraak gedaan over de terugvordering van bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Eiser had op 7 maart 2023 bijzondere bijstand aangevraagd voor griffiekosten in verband met een hoger beroep bij de Raad. Het college had deze bijstand op 25 april 2023 toegekend, maar vorderde op 10 juli 2024 het bedrag van € 134,- terug, omdat eiser volgens hen de inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij een verzoek om betalingsonmacht had ingediend bij de Raad. Eiser betwistte deze claim en stelde dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, aangezien de voorlopige beslissing van de Raad nog niet definitief was. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de bijzondere bijstand had teruggevorderd, omdat er geen besluit tot intrekking van de bijstand was genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde het terug te vorderen bedrag vast op nihil. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van reiskosten aan eiser en de vergoeding van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering niet in stand kon blijven, omdat de inlichtingenverplichting niet was geschonden en er geen rechtsgrond was voor de terugvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen

(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de terugvordering van bijzondere bijstand. De reden daarvoor is dat eiser volgens het college de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet bij het college te melden dat hij bij de Raad [1] een verzoek om betalingsonmacht heeft ingediend en ook niet de voorlopige beslissing op dit verzoek heeft gemeld. Eiser stelt daartegen dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat het college de bijzondere bijstand voor griffiekosten te vroeg heeft teruggevorderd. Eiser krijgt hierin gelijk. De terugvordering blijft niet in stand. De rechtbank voorziet zelf in de zaak.

Inleiding en procesverloop

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Eiser heeft op 7 maart 2023 bijzondere bijstand op grond van de PW [2] aangevraagd voor de kosten van griffierecht voor een hoger beroepsprocedure bij de Raad. Met een besluit van 25 april 2023 heeft het college eiser bijzondere bijstand voor de griffiekosten van € 134,- toegekend. In een brief van 2 juli 2024 heeft de griffier van de Raad aan eiser laten weten dat vooralsnog wordt afgezien van het heffen van het griffierecht en dat de rechter die zijn beroep behandeld definitief beslist of hij niet in staat is om griffierecht te betalen.
1.2.
Met het besluit van 10 juli 2024 heeft het college de gemaakte kosten van bijzondere bijstand tot een bedrag van € 134,- van eiser teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 16 september 2024 heeft een hoorzitting bij de commissie [3] plaatsgevonden. Op 3 oktober 2024 heeft de commissie advies uitgebracht aan het college.
1.3.
Met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het college, onder volledige overname van het advies van de commissie, bij de terugvordering gebleven. Het college heeft hieraan de motivering ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft meegedeeld dat hij vrijstelling heeft gekregen voor het betalen van het griffierecht en dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting. Nu eiser achteraf gezien geen bijzondere bijstand nodig had voor het griffierecht, is het toegekende bedrag van
€ 134,- terecht van eiser teruggevorderd. Volgens het college is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien en de terugvordering is ook niet onevenredig.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft bij brief van 12 mei 2025 stukken bij het college opgevraagd en een aantal vragen gesteld. Het college heeft bij mail van 16 mei 2025 de gevraagde stukken ingezonden.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het college is met voorafgaand bericht niet op de zitting verschenen.

Standpunten van partijen

2. Eiser voert aan dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij stelt hiertoe dat het bij de Raad ingediende verzoek om betalingsonmacht en de voorlopige beslissing op dat verzoek niet valt onder de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW en niet hoefde te worden gemeld bij het college. Eiser stelt dat het college de bijzondere bijstand ten onrechte van hem heeft teruggevorderd. Hij wijst er in dit verband op dat de beslissing van de Raad of hij in staat is het griffierecht te betalen nog niet definitief is. Verder doet eiser een beroep op het evenredigheidsbeginsel, waarbij hij wijst op de uitspraken van de Raad van 10 december 2024. [4] Eiser stelt tot slot dat hij door de handelwijze van het college schade heeft geleden.
2.1.
In wat eiser aanvoert ziet het college geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bijzondere bijstand van eiser tot een bedrag van € 134,- heeft teruggevorderd. Zij doet dit onder meer aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiser.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte de verstrekte bijzondere bijstand tot een bedrag van € 134,- van eiser teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3.2.
Het geding spitst zich toe op de vraag of eiser zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden. De inlichtingenverplichting betekent dat eiser verplicht is de juiste en volledige informatie aan het college te geven, aangezien dit van essentieel belang is voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Het is aan het college om deze informatie op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van bijzondere bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.3.
Terugvordering van bijzondere bijstand is een voor eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor tergvordering is voldaan in beginsel op de bijstandsverlenende instantie (hier: het college). Dit betekent dat het college aannemelijk dient te maken dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet bij het college te melden dat hij bij de Raad een verzoek om betalingsonmacht heeft ingediend.
3.4.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW is het college verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
Ontbreken besluit tot intrekking
4. De rechtbank stelt vast dat het college in de bestreden besluitvorming de bijzondere bijstand enkel heeft teruggevorderd. De commissie heeft in haar advies overwogen dat het recht op bijzondere bijstand terecht is ingetrokken [5] en teruggevorderd [6] . Het college heeft dat advies in zijn bestreden besluit overgenomen. Uit het dossier valt echter niet op te maken dat het college het recht op bijzondere bijstand eerst heeft ingetrokken, voordat de kosten van bijzondere bijstand van eiser zijn teruggevorderd. In het dossier zit ook geen besluit van het college waarin het recht op bijzondere bijstand van eiser is ingetrokken.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat de kosten van (bijzondere) bijstand pas op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW kunnen worden teruggevorderd, als daaraan voorafgaand (of uiterlijk gelijktijdig) een intrekkingsbesluit wordt genomen. [7] Dit is in dit geval niet gebeurd. Zonder een besluit tot intrekking is er geen rechtsgrond om de bijzondere bijstand van eiser terug te vorderen. Op dit punt is het bestreden besluit dan ook onvoldoende gemotiveerd en – aldus – in strijd genomen met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. [8] Dit betekent dat het bestreden besluit lijdt aan een (formeel) motiveringsgebrek. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Inlichtingenverplichting
5. De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit ook om andere reden niet in stand kan blijven. Zij zal dat hierna uitleggen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in de bestreden besluitvorming die in deze zaak in geschil is, het college aan eiser heeft tegengeworpen dat hij de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden door niet te melden dat hij in het kader van een hoger beroepsprocedure bij de Raad [9] een verzoek om betalingsonmacht heeft gedaan en ook de voorlopige beslissing op dit verzoek niet bij het college heeft gemeld. Anders dan het college stelt, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet gehouden was om het bij de Raad ingediende verzoek om betalingsonmacht en de voorlopige beslissing op dat verzoek bij het college te melden. Zoals eiser op de zitting heeft gesteld, was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen definitief oordeel van de rechter over het betalen van het griffierecht. Van belang hierbij is dat in de brief van de griffier van de Raad van 2 juli 2024 staat dat de rechter die het beroep op de zitting behandelt, definitief beslist of eiser in staat is om griffierecht te betalen. Daar komt bij dat het college voor het nemen van het bestreden besluit al op de hoogte was van de voorlopige vrijstelling van het betalen van het griffierecht. Dit is niet door het college betwist. Dit betekent dat eiser de op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Dat eiser het griffierecht nog niet heeft betaald, kan niet aan hem worden tegengeworpen. Dat, zoals het college stelt, eiser de bijzondere bijstand achteraf gezien niet nodig had, volgt de rechtbank niet. Het is nog niet zeker of eiser het griffierecht in de hoger beroepsprocedure bij de Raad al dan niet moet betalen. Een definitief oordeel van de rechter daarover is nog niet gegeven.
5.2.
Het college heeft, gelet op het voorgaande, op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW, ten onrechte de bijzondere bijstand van eiser teruggevorderd. Dit betekent dat eiser het terug te vorderen bedrag van € 134,- niet aan het college hoeft terug te betalen. Wat eiser in de (aanvullende) beroepsgronden heeft aangevoerd over de dringende redenen en de in dat verband aangehaalde uitspraken van de Raad van 10 december 2024 [10] , behoeft daarom geen bespreking meer.
Schadevergoeding
6. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat aan hem een schadevergoeding moet worden toegekend, stelt de rechtbank vast dat eiser de door hem geleden schade niet heeft onderbouwd en onvoldoende heeft gespecificeerd. De rechtbank zal het verzoek om schadevergoeding daarom afwijzen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 17, eerste lid, van de PW. Dit betekent dat het bestreden besluit, en daarmee de terugvordering van bijzondere bijstand, niet in stand kan blijven. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 10 juli 2024 te herroepen en het terug te vorderen bedrag vast te stellen op nihil.
7.1.
Nu het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar en beroep. Op grond van het Bpb [11] komen alleen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn niet gemaakt in deze procedure. Voor vergoeding van eisers reiskosten komt in aanmerking een bedrag van € 23,44. [12] Daarnaast is op het formulier proceskosten verzocht om een vergoeding van verletkosten van eiser van
€ 1.040,- (8 x € 130,-). Onder verletkosten in de zin van artikel 1, onder d, van het Bpb worden verstaan de inkomsten of opbrengsten die een partij heeft gemist omdat hij afwezig is geweest in verband met het voeren van een procedure. Niet is gebleken dat hiervan in de situatie van eiser sprake is geweest. De uren die eiser, zoals hij op de zitting heeft toegelicht, heeft besteed aan de zaak komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 10 juli 2024 en stelt het terug te vorderen bedrag vast op nihil;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 23,44 aan reiskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep.
2.Participatiewet.
3.Commissie bezwaarschriften.
5.Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de PW.
6.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW.
7.Zie bijvoorbeeld CRvB 8 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC2372.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Centrale Raad van Beroep.
11.Besluit proceskosten bestuursrecht.
12.Tweemaal de kosten van een reis per openbaar vervoer van het woonadres van eiser naar de rechtbank. Zie artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb in verbinding met artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.