ECLI:NL:RBNNE:2025:2548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11286803 BU VERZ 24-2113
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verkeersboete voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden

In deze zaak is aan de betrokkene een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De overtreding vond plaats op 12 juli 2023 in de Kleine Raamstraat in Groningen. De opgelegde boete bedroeg € 389,00. Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De kantonrechter heeft de zaak op 19 juni 2025 behandeld. De gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, betwistte de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de bewijsmiddelen. De vertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. Z. Fluitsma, stelde dat het beroep inhoudelijk ongegrond was, maar erkende dat de hoorplicht was geschonden, wat tot matiging van de boete moest leiden.

De kantonrechter oordeelde dat de betwisting van de gedraging onvoldoende onderbouwd was en dat de verklaring van de verbalisant voldeed aan de eisen. De kantonrechter concludeerde dat de pleeglocatie voldoende was gespecificeerd en dat de schending van de hoorplicht leidde tot een matiging van de boete met 25%, waardoor het bedrag werd verlaagd tot € 294,00. Tevens werd de officier van justitie veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 113,38. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: 259373398
zaaknummer: 11286803 BU VERZ 24-2113

uitspraak van de kantonrechter van 1 juli 2025

in de zaak van

[betrokkene] (de betrokkene),

die woont in [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach, Verkeersboete.nl.

Inleiding

1. Aan betrokkene is een boete opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De verkeersovertreding waarvoor de boete is opgelegd is: R545 – ‘als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden’, verricht op 12 juli 2023, om 19:19 uur, in de Kleine Raamstraat in Groningen, met een motorfiets, met kenteken [kenteken] . De opgelegde boete bedraagt € 389,00 (inclusief administratiekosten).
1.1.
Betrokkene heeft tegen de boete beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
1.2.
De kantonrechter heeft het beroep op 19 juni 2025 op de zitting behandeld. Daarbij als vertegenwoordigster van de officier van justitie aanwezig mr. Z. Fluitsma.

Beoordeling door de kantonrechter

Beslissing
2. De kantonrechter beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van betrokkene. Hij oordeelt dat het beroep gegrond is en zal de boete matigen. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom hij dat doet.
Standpunten
3. In het pro formaberoepschrift ontkent de gemachtigde namens betrokkene de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen. In de aanvullende beroepsgronden stelt de gemachtigde namens betrokkene dat de verkeersovertreding niet kan worden vastgesteld, nu de verbalisant in het zaakoverzicht heeft verklaard een ‘mobiel apparaat’ te hebben geconstateerd. Daaruit blijkt niet dat sprake is van een mobiel elektronisch apparaat en de verbalisant heeft niet vermeld hoe hij heeft vastgesteld dat het ging om een mobiel elektronisch apparaat dat werd vastgehouden. Verder stelt de gemachtigde dat de pleeglocatie onvoldoende individualiseerbaar is. Voorts voert hij aan dat artikel 13a, tweede lid van de Wahv in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie. In een aanvullend beroepschrift heeft de gemachtigde geschreven dat de officier van justitie ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting, wat gelet op de jurisprudentie tot 25% matiging van de boete zou moeten leiden. De gemachtigde verzoekt om proceskostenvergoeding.
4. De vertegenwoordigster stelt zich op het standpunt dat het beroep inhoudelijk ongegrond is, maar dat de schending van de hoorplicht moet leiden tot matiging van de boete. De proceskostenvergoeding dient volgens haar beperkt te worden tot het beroep bij de kantonrechter.
Overwegingen
Gronden pro formaberoepschrift onvoldoende onderbouwd
5. De enkele, niet-onderbouwde betwisting van de gedraging, de bevoegdheid van de verbalisant en de wettigheid van de gebruikte bewijsmiddelen, is naar oordeel van de kantonrechter onvoldoende om te leiden tot twijfel aan de gegevens in het zaakoverzicht.
De verklaring van de verbalisant voldoet aan de vereisten
6. De verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht luidt: “Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat met de rechterhand, ter hoogte van het stuur, vasthield. Tijdens mijn waarneming heb ik duidelijk en onbelemmerd in het voertuig en naar het mobiel elektronisch apparaat kunnen kijken. Ik zag duidelijk dat hetgeen de bestuurder vasthield een mobiele telefoon betrof.”
6.1.
De verbalisant heeft dus niet verklaard een ‘mobiel apparaat’ te hebben geconstateerd, zoals de gemachtigde aanvoert. De verbalisant spreekt duidelijk van een mobiel elektronisch apparaat en zegt ook nog dat het om een mobiele telefoon ging, wat per definitie een mobiel elektronisch apparaat is.
6.2.
De verklaring van de verbalisant voldoet daarom aan de eisen die daaraan worden gesteld in de jurisprudentie.
De genoemde pleeglocatie volstaat
7. In het door de gemachtigde geciteerde arrest was sprake van een weg van twee kilometer lang, waar meerdere verkeerslichten stonden, waardoor niet kon worden volstaan met de enkele aanduiding van de straatnaam als de pleeglocatie. [1]
7.1.
In tegenstelling tot het geval in dat arrest, is De Kleine Raamstraat in Groningen een korte straat en is hier geen sprake van een roodlichtovertreding (waarvoor het noodzakelijk is om te bepalen om welk verkeerslicht het gaat) maar van het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat. Daarom is nadere specificatie – bijvoorbeeld door vermelding van een huisnummer – niet nodig om te bepalen waar de verkeersovertreding is begaan.
7.2.
De kantonrechter oordeelt dat de aanduiding Kleine Raamstraat volstaat en stelt, samengenomen met het onder 5 tot en met 6.2 geschrevene, vast dat de verkeersovertreding is begaan.
Schending van de hoorplicht
8. De officier van justitie heeft beslist op het administratief beroep zonder betrokkene, dan wel de gemachtigde, eerst te horen. De beslissing van de officier van justitie kan daarom niet in stand blijven. Onder verwijzing naar het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2025 zal de kantonrechter de boete met 25% matigen. [2]

Conclusie en gevolgen

9. De verkeersovertreding kan worden vastgesteld en in de beroepsgronden is geen aanleiding gelegen om de boete te wijzigen. De officier van justitie heeft de hoorplicht echter geschonden, waardoor de beslissing op administratief beroep niet in stand kan blijven en de boete gematigd wordt met 25% tot € 294,00 inclusief administratiekosten.
10. Omdat de kantonrechter het beroep gegrond verklaart vanwege de schending van de hoorplicht en het sanctiebedrag wordt gematigd, zijn er gronden aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden.
10.1.
Onder verwijzing naar de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden van 8 mei 2025 en 13 mei 2025 overweegt de kantonrechter dat geen sprake is van een aan het bestuursorgaan (de ambtenaar die de boete heeft opgelegd) te wijten onrechtmatigheid als in artikel 13a, eerste lid, van de Wahv juncto artikel 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [3] De kosten die betrokkene heeft gemaakt in administratief beroep komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
10.2.
Op grond van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt één punt ter waarde van € 907,00 toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter.
10.3.
Gelet op de aard van de zaak past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe.
10.4.
Op 24 juni 2025 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de extra vermenigvuldigingsfactor uit artikel 13a, tweede lid, van de Wahv toelaatbaar is. [4] Van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is geen sprake. Daarom past de kantonrechter de vermenigvuldigingsfactor van 0,25 toe in deze zaak.
10.5.
Hij veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten tot een bedrag van
€ 907,00 x 0,5 x 0,25 = € 113,38.
10.6.
De kantonrechter verklaart zich ten slotte onbevoegd om zich uit te laten over de wijze van uitbetaling van de proceskostenvergoeding, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 17 juni 2024. [5] Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen vanwege een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
  • vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 294,00 inclusief administratiekosten;
  • bepaalt dat het teveel betaalde aan zekerheidstelling aan betrokkene moet worden terugbetaald;
  • veroordeelt de officier van justitie in de proceskosten, vastgesteld op € 113,38;
  • verklaart zich onbevoegd om zich uit te laten over de wijze van uitbetaling van de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, kantonrechter, in aanwezigheid van
D.W. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
griffier kantonrechter

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1120.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2852.
3.Hof Arnhem-Leeuwarden 8 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2852 en 13 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2912.
4.HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:985.
5.Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4051.