ECLI:NL:RBNNE:2025:2868

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
LEE 23/5546 en LEE 24/2487
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om handhaving van rietbeheer in openbaar water en beoordeling van de relativiteitseis

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 16 juli 2025, zijn eisers, bewoners van [woonplaats], in beroep gegaan tegen de afwijzing van hun verzoeken om handhaving met betrekking tot het maaien en verwijderen van riet in openbaar water. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de afwijzing van de verzoeken om handhaving in stand gelaten, ondanks een gebrek in één van de besluiten. De rechtbank oordeelt dat de Richtlijnen voor het maaien van riet geen publiekrechtelijke regels zijn en dat het college van Gedeputeerde Staten niet gehouden was om handhavend op te treden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overtreding van de Wet natuurbescherming (Wnb) is geconstateerd en dat het college zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de verzoeken om handhaving. Daarnaast is er een schending van de hoorplicht vastgesteld, maar de rechtbank concludeert dat dit niet heeft geleid tot benadeling van eisers. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/5546 en LEE 24/2487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2025 in de zaken tussen

[eisers], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol),
en

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen.

Als derde-partij neemt aan de zaken deel: de provincie Groningen

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de verzoeken om handhaving met betrekking tot het maaien en verwijderen van riet in [woonplaats]. Eisers zijn het niet eens met die afwijzingen. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de verzoeken om handhaving.
1.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en laat de afwijzing van de verzoeken om handhaving, ondanks een gebrek in één van de besluiten, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eisers hebben twee verzoeken om handhaving ingediend. Het college heeft deze verzoeken afgewezen. Met de bestreden besluiten van 21 november 2023 en 10 april 2024 op de bezwaren van eisers is het college bij de afwijzing van de verzoeken om handhaving gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben op 28 mei 2025 aanvullende stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigde, en mr. F. Veenhuizen en G.J.H. Kloppenburg namens het college. Namens de provincie Groningen (projectbureau Blauwestad) heeft G. van Dijk deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van de bestreden besluiten
3. Eisers wonen aan [adres eisers] in [woonplaats]. Zij hebben op 4 maart 2022 de provincie Groningen (het projectbureau Blauwestad) en het college verzocht om handhaving zodat riet dat zich bevindt in openbaar water, uitsluitend wordt gesnoeid in de periode van 1 september tot 1 december. Volgens eisers is bij het perceel [adres 1] in [woonplaats] riet in het openbaar water gesnoeid buiten die periode van 1 september tot 1 december. Dit is volgens eisers in strijd met de Richtlijnen Particulier Maaibeheer (Richtlijnen) en de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook in enkele aktes van levering zijn bepalingen opgenomen over het maaien van riet.
3.1.
Het college heeft het verzoek op 26 april 2022, voor zover het ziet op naleving van de Richtlijnen, niet in behandeling genomen omdat de Richtlijnen geen publiekrechtelijke juridische status hebben en een verzoek om handhaving daarvan geen aanvraag in de zin van de Awb is. Voor zover het verzoek ziet op de Wnb, heeft het college dat verzoek afgewezen omdat er geen overtreding van artikel 1.11 (zorgplicht) of 3.1, vierde lid, (verstoring) van de Wnb is geconstateerd.
3.2.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3.3.
Het college heeft in zijn beslissing op bezwaar van 21 november 2023 het besluit ongewijzigd in stand gehouden en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
3.4.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Dat is het beroep met zaaknummer LEE 23/5546.
3.5.
Eisers hebben op 24 september 2023 verzocht om handhavend op te treden tegen de bewoners van [adres 2] omdat zij bij de bouw van de woning een deel van de rietkraag in het openbaar water grotendeels hebben verwijderd en dit in strijd is met de regels over het maaien, het beoogde beeldkwaliteitsplan en de Wnb.
3.6.
Het college heeft het verzoek op 21 november 2023 afgewezen omdat het maaien na 1 september heeft plaatsgevonden, na het broedseizoen van diverse vogelsoorten zoals de kleine karekiet, rietzanger, rietgors en baardman. Het college heeft geen strijdigheid met de Wnb geconstateerd. Voor wat betreft het beeldkwaliteitsplan en de regels met betrekking tot het maaien, is niet het college maar de provincie partij en heeft het college het verzoek voorgelegd aan het projectbureau Blauwestad.
3.7.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3.8.
Het college heeft in zijn beslissing op het bezwaar van 10 april 2024 het besluit ongewijzigd in stand gehouden en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
3.9.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Dat is het beroep met zaaknummer LEE 24/2487.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Omdat de verzoeken om handhaving van de Wnb zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing.
4.1.
Artikel 1.11 van de Wnb verplicht een ieder voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Op grond van artikel 3.1 van de Wnb is het verboden van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn opzettelijk te verstoren, doden of te vangen. Ook is het verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Het verbod op verstoring is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in de regel gebruik moet maken van een bevoegdheid om handhavend op te treden als er sprake is van een overtreding, ook wel aangeduid als de beginselplicht tot handhaving. De reden voor deze beginselplicht is dat de rechtszekerheid vergt dat de feitelijke situatie in beginsel niet afwijkt van de juridisch toegestane situatie. Door middel van handhavend optreden wordt dit bereikt. Hieruit volgt het algemeen belang dat is gediend met handhaving.
Op grond van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt (preventieve handhaving).
Gronden
5. Eisers voeren in beide procedures aan dat in strijd met de wet- en regelgeving wordt gesnoeid waardoor inbreuk wordt gemaakt op het natuurlijke aanzicht van de rietkragen, het broed- en groeiseizoen wordt verstoord en rietafval ronddrijft. In het beeldkwaliteitsplan Het Riet, wordt de rietkraag uitdrukkelijk genoemd als waarde voor het woongebied Het Riet. Verder is in de Richtlijnen dwingend voorgeschreven dat rietaanplant mag worden onderhouden van 1 september tot 1 december. De Richtlijnen hebben volgens eisers een juridische status en zijn regels van overheidswege waarvan niet mag worden afgeweken. Verder volgt uit de brief van 30 mei 2023 aan de bewoners van woonwijk Het Riet dat in de voorwaarden bij de koopakte staat dat de rietkraag in goede staat moet worden onderhouden. Ook voeren eisers aan dat alle vogels zijn beschermd op grond van de Europese vogelrichtlijn en alle inheemse vogels en andere beschermde dieren en plantensoorten zijn beschermd op grond van de Wnb.
5.1.
Daarnaast voeren eisers in LEE 23/5546 nog aan dat de eenmalige uitgevoerde controle bij [adres 1] geen deugdelijke manier is om een zorgvuldig besluit op het verzoek om handhaving te kunnen nemen.
5.2.
In LEE 24/2487 voeren eisers nog aan dat de toezichthouder in zijn verslag schrijft over maaien terwijl er volgens eisers geen sprake is van onderhoud maar verwijdering. Ook buiten het broedseizoen zijn nesten en rustplaatsen beschermd. Volgens eisers is een ecologisch onderzoek nodig om uit te wijzen waar de rustplaats van de vogel zich bevindt en is door de toezichthouder onvoldoende onderzoek uitgevoerd.
Relativiteit
6. De rechtbank beoordeelt eerst het standpunt van het college dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling. Het relativiteitsvereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [1] De wetgever heeft hiermee de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit dus niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
6.1.
Het college stelt dat eisers problemen hebben met het aanzien van de woonomgeving en dat de door eisers ingeroepen norm, de zorgplicht uit de Wnb, niet strekt ter bescherming van de belangen van eisers.
6.2.
Uit vaste rechtspraak [2] volgt dat, als een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten, hij zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Maar de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van omwonenden en de locatie waarop handelingen worden uitgevoerd. Als de afstand tussen de gronden waarop beschermde diersoorten voorkomen en de woning van de betrokkene hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, dan zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van de betrokkenen houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden levende beschermde diersoorten.
6.3.
Eisers wonen op een afstand van minder dan 100 meter van de rietkragen bij [adres 1] en [adres 2]. Zij hebben vanuit hun woning en tuin direct zicht op die rietkragen. De rechtbank is van oordeel dat de kwaliteit van de directe leefomgeving van eisers voldoende verband houdt, en verweven is, met de bescherming van de in de rietkragen levende diersoorten, voor zover gelegen in de directe omgeving van hun woning. Het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste kan eisers niet worden tegengeworpen.
Richtlijnen, beeldkwaliteitsplan en koopaktes
7. In beide procedures stellen eisers dat het college op grond van de Richtlijnen, het Beeldkwaliteitsplan Het Riet en koopaktes gehouden is om handhavend op te treden tegen het maaien en verwijderen van riet buiten de periode van 1 september tot en met 1 december.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze procedure gaat over het besluit dat het college van gedeputeerde staten heeft genomen. Het college vormt samen met provinciale staten en de commissaris van de koning het provinciebestuur. Van het provinciebestuur moet de publiekrechtelijke rechtspersoon ‘de provincie’ worden onderscheiden. Alleen het provinciebestuur kan een herstelsanctie opleggen als er sprake is van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Het gaat daarbij om wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen en krachtens deze voorschriften vastgestelde regels. Het gaat dus om publiekrechtelijke regels en niet om regels die volgen uit privaatrechtelijke overeenkomsten. [3]
7.2.
De rechtbank stelt vast dat in de door eisers bedoelde Richtlijnen staat dat zij zijn opgesteld door de provincie Groningen als eigenaar van het openbaar water, samen met de gemeente Oldambt en waterschap Hunze en Aa’s. In de Richtlijnen staat dat het een notitie is die een algemene richtlijn bevat voor de mogelijkheid van particulier beheer en onderhoud (maaien of snijden) van de rietvegetatie aan oevers/kavels in de woongebieden in [woonplaats]. Als richtlijn is onder de vierde bullit opgenomen: “Onderhoud buiten groei- en broedseizoen en rekening houdend met flora- en faunawetgeving: a) rietaanplant: één september – één december/één januari. In geval van ijsgang uitloop tot uiterlijk één maart”.
Ook in de bewonersbrief, die door het college in mei 2023 is verspreid, wordt benadrukt dat de Richtlijnen door het projectbureau/door de provincie als eigenaar zijn opgesteld.
7.2.1.
De rechtbank begrijpt dat veel burgers kijken naar ‘de provincie’ of ‘de overheid’ als één geheel, één instituut, maar de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie, heeft andere taken en bevoegdheden dan het college of één van de andere onderdelen van het provinciebestuur. In dit geval zijn de Richtlijnen opgesteld en verspreid door de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie. Er is niet gebleken dat die Richtlijnen ook door het college (of provinciale staten of de commissaris van de koning) zijn vastgesteld en daarmee publiekrechtelijke regels zijn geworden. Nu de Richtlijnen geen publiekrechtelijke regels zijn, kan het college ook niet handhaven bij het niet naleven van de regels uit de Richtlijnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht afgezien van handhaving op grond van de Richtlijnen.
7.3.
Verder overweegt de rechtbank dat uit de stukken niet blijkt dat het Beeldkwaliteitsplan Het Riet door het provinciebestuur is vastgesteld. Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van het college toegelicht dat het Beeldkwaliteitsplan door (de publiekrechtelijke rechtspersoon) de provincie als bijlage bij een verkoopovereenkomst van een kavel wordt gevoegd, maar dat het Beeldkwaliteitsplan niet is vastgesteld door het provinciebestuur. Uit de stukken blijkt ook niet dat het Beeldkwaliteitsplan is vastgesteld door het gemeentebestuur van de gemeente Oldambt. In dat geval had het college het verzoek om handhaving voor zover het ziet op naleving van het Beeldkwaliteitsplan, moeten doorsturen aan het gemeentebestuur. Nu het Beeldkwaliteitsplan Het Riet niet door het college of andere organen van het provinciebestuur is vastgesteld, kan het college niet bestuursrechtelijk handhaven in het geval van niet-naleving van het Beeldkwaliteitsplan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht afgezien van handhaving op grond van het Beeldkwaliteitsplan Het Riet.
7.4.
In het dossier zit een document met de aanhef “D. Verplichtingen”. Volgens partijen is dit een bijlage die bij overeenkomsten wordt gevoegd bij verkoop van een kavel. In het document worden aan de eigenaren van de woningen verplichtingen opgelegd waaronder de verplichting om oeverafwerking in goede staat te houden en onderhouden en de rietstrook bij insteekhavens en steigers in goede staat te houden en te onderhouden.
Uit de stukken blijkt niet dat deze bijlage onderdeel is van de verkoopovereenkomst voor de bewoners van [adres 1] en [adres 2] en in de bijlage is ook niet dwingend voorgeschreven dat maaien alleen mag plaatsvinden tussen 1 september en 1 december. Maar bovenal is deze bijlage bij een koopovereenkomst geen wettelijk voorschrift, maar onderdeel van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het college kan niet handhavend optreden tegen het gestelde niet nakomen van een koopovereenkomst. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook terecht afgezien van handhaving op grond van deze bijlage.
7.5.
Als de Richtlijnen, het Beeldkwaliteitsplan en/of de overgelegde bijlage D deel uit maken van een privaatrechtelijke overeenkomst met de provincie (bijvoorbeeld omdat ze onderdeel uit maken van de koopovereenkomst) kunnen eisers het al dan niet naleven van de Richtlijnen, het Beeldkwaliteitsplan en/of de overgelegde bijlage D, mogelijk voorleggen aan de civiele rechter. Daarbij is dan niet het college, maar de provincie als publiekrechtelijke rechtspersoon, procespartij.
Wet natuurbescherming
7.6.
De rechtbank overweegt dat het college wel het bevoegde gezag is voor toezicht en handhaving op de naleving van de Wnb. Bij een overtreding van de Wnb heeft het college de bevoegdheid en de beginselplicht om handhavend op te treden. In dit geval hebben eisers het college gevraagd om handhavend op te treden tegen twee omwonenden. Het ligt op de weg van eisers om het college voldoende aanknopingspunten te bieden voor onderzoek naar de vraag of deze omwonenden een overtreding hebben begaan. Het is vervolgens aan het college om zorgvuldig te onderzoeken of sprake is van een overtreding en daarvoor feiten en omstandigheden te verzamelen.
7.7.
In deze zaken moet achteraf worden gereconstrueerd welke (beschermde) natuurwaarde de rietkragen al dan niet hadden op het moment van maaien of verwijderen van riet. Op zichzelf hoeft het maaien of verwijderen van riet niet direct een overtreding van artikel 1.11 of 3.1, van de Wnb te zijn. Het maaien of verwijderen van riet is pas een overtreding van de zorgplicht als dit een handeling is die nadelige gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten. Het maaien of verwijderen van riet is pas een overtreding van artikel 3.1, tweede, of vierde lid, van de Wnb als nesten, rustplaatsen en eieren van vogels opzettelijk worden vernield of beschadigd, of nesten van vogels worden weggenomen danwel vogels opzettelijk worden verstoord en de verstoring van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Ten aanzien van beroep LEE 23/5546
7.8.
Eisers hebben het college op 4 maart 2022 schriftelijk verzocht om handhaving tegen de eigenaren van [adres 1] in [woonplaats] omdat volgens hen bij dat perceel riet in het openbaar water gesnoeid is buiten de periode van 1 september tot 1 december. Zij menen dat er sprake is van een overtreding van de Wnb vanwege de in het wild levende vogels.
7.9.
Het college heeft de afwijzing van het verzoek gebaseerd op het rapport van de toezichthouder. De toezichthouder is op 30 maart 2022 ter plekke geweest en heeft gesproken met eisers. Uit het opgestelde rapport blijkt dat de toezichthouder geen overtreding van de Wnb heeft kunnen waarnemen. Hij heeft wel gezien dat riet gemaaid was bij [adres 1] en bij bepaalde delen van het perceel riet verwijderd was, maar uit navraag is gebleken dat dit maaien al in juli 2021 heeft plaatsgevonden. Verder staat in het verslag dat rietvogels in de rietkragen broeden en dat het gelet op de zorgplicht en het voorkomen van vernielen van nesten, van belang is om riet te maaien in de winterperiode. Maar de toezichthouder heeft, gelet op het moment van de controle, niet kunnen vaststellen dat de zorgplicht niet werd nageleefd. Het college heeft in verweer aangevoerd dat er geen vermoeden is dat in de rietkraag zich jaarrond beschermde vogels bevinden. Er zijn geen vogels waargenomen waarvan het nest jaarrond bescherming geniet. Rietvogels zoals de kleine karekiet, snor, rietgors en rietzanger bouwen jaarlijks een nieuw nest. Dat moet ook omdat riet in het najaar afsterft en nesten verloren gaan. Het college heeft de Beschermde SoortenIndicator (BeSI) geraadpleegd en daaruit blijkt dat binnen het gebied uitsluitend een spreeuw aanwezig kan zijn qua jaarrond beschermde vogels. En spreeuwen zijn geen rietvogels. Verder heeft het college op de zitting toegelicht naar aanleiding van het toezichtsrapport dat ook de informatie die bekend is bij Sovon is betrokken bij de besluitvorming.
7.10.
De rechtbank kan gelet op al het voorgaande het college volgen in zijn conclusie dat op het moment dat om handhavend optreden werd verzocht, er geen overtreding (meer) kon worden vastgesteld bij [adres 1]. Daarbij betrekt de rechtbank het tijdsverloop tussen het maaien van het riet en het doen van het verzoek aan het college. De rechtbank weegt ook mee dat uit het door eisers gedane verzoek onvoldoende blijkt dat er op het moment van het maaien van riet bij [adres 1], daadwerkelijk (broedende) vogels en/of beschermde nesten aanwezig waren. Dat rietland van belang is voor rietzangvogels, zoals wordt beschreven in de door eisers overgelegde Notitie Riet als belangrijke basis voor moeras- en waternatuur in Nederland, wordt door het college onderschreven. Maar dat laat onverlet dat op het moment van de controle door de toezichthouder, aanwezigheid van (broedende) vogels of nesten ten tijde van het maaien van het riet, niet meer viel vast te stellen. Dat bij de inventarisatie door de toezichthouder informatie is gemist, is niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat het college op deze wijze zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de vraag of sprake is van een overtreding.
7.11.
Voor zover eisers met hun verzoek om handhaving hebben bedoeld toekomstige overtredingen te voorkomen, overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 5:7 van de Awb alleen een herstelsanctie kan worden opgelegd ter voorkoming van een overtreding, als met een grote mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat de overtreding zal plaatsvinden. Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het enkele feit dat de bewoners van [adres 1] één keer riet hebben gemaaid is onvoldoende om aan te nemen dat een overtreding van de Wnb met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat plaatsvinden.
7.12.
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek van 4 maart 2022 terecht heeft afgewezen, omdat niet vast is komen te staan dat bij [adres 1] een overtreding van de Wnb is begaan.
Ten aanzien van beroep LEE 24/2487
7.13.
Eisers hebben het college op 24 september 2023 schriftelijk verzocht om handhaving tegen de eigenaren van [adres 2] in [woonplaats] omdat zij bij de bouw van de woning een deel van de rietkraag in het openbaar water hebben verwijderd. Bij hun verzoek hebben zij foto’s gevoegd.
7.14.
Het college heeft de afwijzing van het verzoek gebaseerd op het rapport van de toezichthouder. De toezichthouder is op 9 oktober 2023 ter plekke geweest en heeft gesproken met de bewoner van [adres 2]. Uit het opgestelde rapport blijkt dat de toezichthouder geen overtreding van de Wnb heeft kunnen waarnemen. Hij heeft wel gezien dat riet gemaaid was bij [adres 2] en bij bepaalde delen riet verwijderd was. Verder staat in het verslag dat het maaien van rietkragen na 1 september in het algemeen geen overtreding van de zorgplicht oplevert en dat rietvogels in de rietkragen broeden maar dat de onderhoudswerkzaamheden hebben plaatsgevonden na de broedperiode van deze soorten. De toezichthouder heeft, gelet op het moment van de controle, niet kunnen vaststellen dat de zorgplicht niet werd nageleefd en heeft geen overtreding ten aanzien van broedende vogels kunnen vaststellen. Het college heeft in verweer aangevoerd dat er ook bij [adres 2] geen vermoeden is dat in de rietkraag jaarrond beschermde vogels zich bevinden. Er zijn geen vogels waargenomen waarvan het nest jaarrond bescherming geniet. Het college heeft ook voor [adres 2] de informatie van Sovon betrokken en de BeSI geraadpleegd. Daaruit blijkt dat binnen het gebied uitsluitend een spreeuw aanwezig kan zijn qua jaarrond beschermde vogels, en spreeuwen zijn geen rietvogels.
7.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op deze wijze zorgvuldig onderzoek gedaan naar de vraag of sprake is van een overtreding. De rechtbank kan gelet op al het voorgaande het college volgen in zijn conclusie dat er geen overtreding van de Wnb kon worden vastgesteld bij [adres 2].
7.16.
De rechtbank is van oordeel dat het college het handhavingsverzoek van 24 september 2023 terecht heeft afgewezen, omdat niet vast is vast te staan dat bij [adres 2] een overtreding van de Wnb is begaan.
Hoorzitting (LEE 24/2487)
8. Eisers voeren aan dat zij in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, niet in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord in de bezwaarprocedure tegen het besluit van 21 november 2023. Hun verzoek om uitstel is ten onrechte niet gehonoreerd.
9. Het college heeft in verweer aangevoerd dat de inhoud van het bezwaarschrift overeenkomt met de inhoud van het bezwaar in de zaak LEE 23/5546. In die zaak is ook meerdere keren gevraagd om uitstel van de hoorzitting maar zijn eisers wel gehoord. Omdat het college geen nieuwe argumenten verwachtte heeft het college gemeend verder uitstel van de hoorzitting te mogen weigeren.
10. Op grond van artikel 7:2 van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [5] dat een bestuursorgaan een redelijk verzoek van de belanghebbende om uitstel van een hoorzitting als regel moet inwilligen. De Afdeling acht het in beginsel in strijd met artikel 7:2 van de Awb een hoorzitting niet uit te stellen wanneer een belanghebbende of zijn gemachtigde direct na de uitnodiging voor de hoorzitting gemotiveerd heeft medegedeeld dat hij op het genoemde tijdstip niet kan verschijnen.
10.1.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eisers in een brief van 29 februari 2024 zijn uitgenodigd voor een hoorzitting bij de commissie rechtsbescherming op 22 maart 2024.
Eisers hebben op 8 maart 2024 verzocht om uitstel omdat zij op de geplande datum verhinderd zijn. Het verzoek om uitstel is volgens eisers afgewezen vanwege een overvolle agenda van de commissie, een gemachtigde die het woord kan doen, bekendheid met de zaak en standpunten vanwege een eerdere kwestie bij de commissie en de mogelijkheid tot het schriftelijk aanvullen van de bezwaren. Eisers zijn op 21 maart 2024 wel in de gelegenheid gesteld om digitaal deel te nemen aan de hoorzitting.
In het advies heeft de commissie overwogen dat bepalend voor de afwijzing is geweest dat over de beslissing op het verzoek tijdig uitsluitsel is verkregen en dat bezwaarden worden bijgestaan door een (vervangende) gemachtigde die niet onderbouwd heeft opgegeven zelf verhinderd te zijn om te verschijnen. Daarnaast acht de commissie, gezien de aanzienlijke duur van het gevraagde uitstel - ongeveer minstens negen weken - het belang van de betrokken derde-belanghebbende bij een voortvarend verloop van de procedure zwaarder wegend. De commissie ziet zich in haar oordeel gesteund door de Afdelingsuitspraak van 18 juni 2014. [6] Verder weegt voor de commissie mee dat het hier niet gaat om een zaak waar het voor de goede voorbereiding van het besluit op bezwaar noodzakelijk is onderzoek te doen naar de kennis, gezondheid of persoonlijke omstandigheden van bezwaarden zelf.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het verzoek om uitstel ten onrechte niet gehonoreerd. Eisers hebben binnen een week na verzending van de uitnodiging een gemotiveerd verzoek om uitstel gedaan. Zij hebben expliciet aangegeven zelf aanwezig te willen zijn bij een hoorzitting. Eisers hebben weliswaar al eerder een verzoek om handhaving ingediend in verband met het maaien van riet en over die afwijzing een hoorzitting in bezwaar gehad, maar dat was een verzoek over een ander adres en in een andere tijdsperiode. De rechtbank begrijpt dat het college rechtszekerheid wil verstrekken aan de bewoners van [adres 2] en hun belang een rol moet spelen bij de afweging tot al dan niet instemmen met het verzoek om uitstel, maar anders dan in de uitspraak van de Afdeling waar het college naar verwijst, is in dit dossier geen sprake van een vergunninghouder met een belang om (verder) te bouwen aan een vergund bouwwerk. De rechtbank heeft ook begrip voor het feit dat de commissie het erg druk heeft en dat het soms lastig is om alle hoorzittingen zo te plannen dat de beslissing op bezwaar binnen de termijn kan worden genomen. Maar naar het oordeel van de rechtbank had het college de belangen bij een efficiënte invulling van hoorzittingen en de belangen van de bewoners van [adres 2], niet zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eisers bij uitstel van de hoorzitting. De commissie had het verzoek om uitstel van eisers naar het oordeel van de rechtbank dus moeten inwilligen.
De rechtbank concludeert daarom dat sprake is van een schending van de hoorplicht uit artikel 7:2 van de Awb.
10.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet aannemelijk is dat eisers door de schending van de hoorplicht zijn benadeeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers voldoende in de gelegenheid zijn geweest om in de beroepsprocedure hun gronden kenbaar te maken. Eisers hebben in beroep dezelfde inhoudelijke gronden naar voren gebracht als in de bezwaarfase, zodat kan worden aangenomen dat bij naleving van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen ander besluit zou zijn genomen. De rechtbank passeert dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Handelen van de overheid
11. Hoewel de navolgende overwegingen de juridische uitkomst niet anders maken, wil de rechtbank het college wel het volgende meegeven. De wetgever is voornemens in een nieuw artikel 2:4a van de Awb een dienstbaarheidsbeginsel neer te leggen, dat als volgt luidt: “Het bestuursorgaan stelt zich bij het uitoefenen van zijn taak dienstbaar op”. [7] In de memorie van toelichting bij de consultatieversie staat van het wetsvoorstel staat: “Dienstbaarheid betekent dat het bestuur de burger centraal stelt. Dat vereist dat het bestuursorgaan zich steeds bewust is van de effecten van zijn handelen op de burger. (…) Zelfs als een bestuursorgaan op grond van de geldende regels een besluit niet in de gevraagde vorm kan nemen, dient het behulpzaam te zijn bij andere mogelijkheden om de aanvrager te helpen.”
De rechtbank wil het college meegeven dat een bestuursorgaan ook nu al gehouden is om zorgvuldig te handelen jegens burgers. De overheid is er voor de burger. Al het handelen van de overheid moet dus uiteindelijk het belang van de burger en van de collectiviteit van burgers dienen. Uit hetgeen ter zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat eisers vinden dat het college tekort is geschoten in de dienstverlening richting hun. De rechtbank onderschrijft dit. Door het gebruik van de term ‘richtlijnen’ door het projectbureau Blauwestad/de provincie, en door de rol van de publiekrechtelijke rechtspersoon de provincie bij verkoop van de kavels, begrijpt de rechtbank dat er verwarring kan ontstaan bij burgers over wie (het college, de provincie) welke rol heeft. Eisers maken zich zorgen over de aanwezigheid van (riet)vogels in hun directe woonomgeving en de rechtbank kan zich, mede gelet op de laconieke houding van enkele vertegenwoordigers van ‘de overheid’ op zitting, voorstellen dat zij zich niet gehoord hebben gevoeld door ‘de overheid’ in hun zorgen.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Het college moet wel het griffierecht aan eisers vergoeden voor LEE 24/2487. Dit omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- voor LEE 24/2487 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:69a van de Awb.
2.Waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830.
3.Zie artikel 122 van de Provinciewet, artikel 5:1, 5:2 en 5:21 van de Awb en de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1605.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1605.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9564 en de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:917
6.Uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2234.
7.Zie Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht [P.M. en andere wetten] in verband met de versterking van de waarborgfunctie van de Algemene wet bestuursrecht (Wet versterking waarborgfunctie Awb).