ECLI:NL:RBNNE:2025:2982

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
C/19/148412 / HA ZA 24-98
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twist over de aanbiedingsplicht na rechtsvormwijziging van Stichting Kinderoord naar Kinderoord B.V.

In deze zaak gaat het om een geschil tussen het Ittersumfonds en Kinderoord B.V. over de vraag of de rechtsvormwijziging van Stichting Kinderoord naar Kinderoord B.V. heeft geleid tot de inwerkingtreding van een voorkeursrecht, zoals vastgelegd in artikel 12 van de akte van 11 december 1969. Het Ittersumfonds stelt dat door de omzetting van de stichting naar een besloten vennootschap, de aanbiedingsplicht is gaan gelden, omdat de beschikkingsmacht over het Kinderoordterrein is veranderd. De rechtbank oordeelt dat de omzetting gelijk te stellen is met een vervreemding, waardoor de aanbiedingsplicht van toepassing is. De rechtbank wijst de vordering van het Ittersumfonds toe, waarbij Kinderoord B.V. wordt veroordeeld om het Kinderoordterrein binnen 21 dagen aan te bieden aan het Ittersumfonds. De rechtbank wijst echter de vorderingen tot het opleggen van boetes af, omdat de feitelijke exploitatie door derden in overeenstemming is met de doelstelling uit de akte. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/148412 / HA ZA 24-98
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van
STICHTING BARON VAN ITTERSUMFONDS,
te Heino,
eisende partij,
hierna te noemen: Ittersumfonds,
advocaat: mr. J. Smit,
tegen
KINDEROORD SCHAARSHOEK B.V.,
te Wijhe,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Kinderoord B.V.,
advocaat: mr. A.M. Ubink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de mondelinge behandeling van 1 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
- het door Kinderoord B.V. ingediende B16 formulier met het verzoek aan de rechtbank om vonnis te wijzen, op de rol van 16 april 2025;
- het door Ittersumfonds ingediende B16 formulier met de mededeling dat nu Kinderoord B.V. de onderhandelingen niet wenst voort te zetten Ittersumfonds de rechtbank verzoekt om vonnis te wijzen, op de rol van 16 april 2025;
- de e-mail aan de zijde van Kinderoord B.V. met de mededeling dat er volgens Kinderoord B.V. geen zich bestaat op een schikking tussen partijen omdat geen concreet voorstel is gedaan door het Ittersumfonds, ingekomen ter griffie op 24 april 2025;
- de e-mail aan de zijde van het Ittersumfonds met de mededeling dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat het door haar aan Kinderoord B.V. gedane schikkingsvoorstel met de rechtbank zal worden gedeeld, ingekomen ter griffie op 24 april 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Het Ittersumfonds is opgericht op 2 februari 1939 bij het overlijden van de heer [naam 1] . Laatstgenoemde had een aantal jaren daarvoor in zijn testament opgenomen dat zijn gehele vermogen bij zijn overlijden zou worden afgezonderd tot het Ittersumfonds en dat deze stichting met het overlijden van hem in werking werd geroepen. [naam 1] heeft voor het Ittersumfonds in zijn testament van 21 september 1936, voor zover van belang, de volgende bepalingen (statuten) vastgesteld:
“(…) Aritkel 23. De onroerende goederen, gelegen in de provinciën Overijssel en Utrecht mogen niet dan bij hooge noodzakelijkheid worden vervreemd of bezwaard. (…)”
2.2.
Het Ittersumfonds houdt als eigenaar het landgoed ’t Rozendael en 't Nijenhuis in stand, dat in totaal circa 485 hectare groot is en dat bestaat uit woonerven, bos, natuur, boerderijen en agrarische gronden.
2.3.
In artikel 2 van de op 7 september 2018 gewijzigde statuten van het Ittersumfonds staat het doel van de stichting opgenomen, inhoudende:
“Artikel 2.
Het doel van de stichting is:
1. het in stand houden van het landgoed 't Rozendael - ’t Nijenhuis cum annexis in de gemeenten Raalte en Olst-Wijhe, historisch grotendeels verbonden met de familie [naam 3] . Onder het in stand houden wordt verstaan onderhoud en ontwikkeling van de eigendommen van de stichting in hun cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden enerzijds en exploitatie ten behoeve van een gezonde financieel-economische basis anderzijds, zodanig dat het ook in de toekomst zijn verschillende waarden kan blijven behouden en zoveel mogelijk geïntegreerd in het belang van de samenleving in het algemeen als van bewoners en de familie [naam 3] in het bijzonder”
2.4.
Op 27 april 1962 is de Stichting Kinderoord Schaarshoek (hierna: Stichting Kinderoord) opgericht. Toen de Stichting Kinderoord werd opgericht was het doel op grond van artikel 2 van haar statuten als volgt:
Artikel 2
De Stichting heeft ten doel bevordering van de volksgezondheid door het verschaffen van mogelijkheden tot het leven in de vrije natuur aan in het bijzonder door het Rode Kruis en dergelijke organisaties aan te wijzen kinderen en andere daarvoor in aanmerking komende personen, middels stichting, instandhouding en exploitatie van recreatiecentra, en voorts het verrichten van die handelingen, die daarmee in verband staan of daartoe bevorderlijk kunnen zijn, alles in de ruimste zin.
Het doel van de stichting is niet op winst gericht.
Indien niettemin toch winst blijkt te zijn gemaakt is het directorium bevoegd daarvan uitkeringen te doen overeenkomstig het doel der stichting, als bijvoorbeeld aan Nationale Rode Kruis organisaties.“
2.5.
In 1969 speelde een gerechtelijke procedure tussen Stichting Kinderoord en het Ittersumfonds, welk geschil betrekking had op percelen grond waarvan Stichting Kinderoord door middel van een huurovereenkomst gebruik maakte en welke percelen in eigendom toebehoorden aan het Ittersumfonds. Om voornoemd geschil te beslechten hebben het Ittersumfonds en Stichting Kinderoord afspraken gemaakt om onder andere percelen met elkaar te ruilen, welke ruil partijen hebben opgenomen in de notariële akte van
11 december 1969. In deze akte waarin Stichting Kinderoord “Schaarshoek” wordt genoemd staat opgenomen dat het Ittersumfonds in ruil af staat en in eigendom aan Stichting Kinderoord overdraagt: een terrein met daarop door huurder, Stichting Kinderoord, gestichte gebouwen, een perceel grasland en een perceel boswal en weg, gelegen onder Heino, aan en nabij de Stationsweg, kadastraal bekend gemeente Wijhe, sectie B nummers 1922 en 1923, en gemeente Heino sectie C nummer 2425. In ruil daarvoor heeft het Ittersumfonds een perceel weiland en dennensingel, gelegen nabij de Stationsweg onder Heino, kadastraal bekend gemeente Heino sectie c, nummer 1510, van Stichting Kinderoord in eigendom overgedragen gekregen, waarbij Stichting Kinderoord nog een bedrag van éénhonderd duizend gulden aan het Ittersumfonds heeft betaald.
2.6.
De percelen die op grond van de akte van 11 december 1969 door het Ittersumfonds in eigendom zijn overgedragen aan Stichting Kinderoord worden (inmiddels) kadastraal aangeduid als Wijhe sectie B, nummer 1922, 2461, 2462 en 2362 en Heino, sectie C nummer 2425. Het adres van de percelen betreft Schaarshoekweg 1 (8131 RE te Wijhe). (hierna te noemen: Kinderoordterrein). Het Kinderoordterrein is sinds enig moment in het jaar 1987 aan alle kanten omgeven door percelen in eigendom van het Ittersumfonds.
Een luchtfoto van het Kinderoordterrein staat hieronder opgenomen:
2.7.
Stichting Kinderoord exploiteert een onderneming op het Kinderoordterrein en de daarop gerealiseerde opstallen. Het betreft onder andere 28 groepshuizen, waarin ruimte is voor 18 tot 50 personen, een bijbehorende eetzaal/buffetrestaurant, recreatieruimte, een bar, een disco, een kiosk en een snackcorner, een theater, een sporthal, een zwembad, een groot recreatieterrein en ondersteunende kantoorruimtes.
2.8.
Op de door het Ittersumfonds aan Stichting Kinderoord overgedragen percelen bij akte van 11 december 1969 zijn tal van erfdienstbaarheden gevestigd en ten laste van Stichting Kinderoord verplichtingen opgelegd, welke erfdienstbaarheden, verplichtingen en de gevolgen voor niet-nakoming daarvan in voornoemde akte staan opgenomen, inhoudende, voor zover van belang:
“(…) 7. Ten behoeve van de aan het Van Ittersumfonds toebehorende percelen gemeente Wijhe sectie B nummers 1317 en 1858 en gemeente Heino sectie C nummer 1182, worden de navolgende erfdienstbaarheden gevestigd:
a.
ten laste van de percelen gemeente Wijhe sectie B nummers 1922 en 1923 en gemeente Heino sectie C nummer 2425, dat op deze percelen geen andere of uitgebreidere mechanische geluidsinstallatie dan die, waarvan de geluidsvoortbrenging slechts het redelijk doel op gemelde, door de Schaarshoek bij deze akte verkregen percelen dient, en voorts geen autodump of dergelijke opslagplaats, geen skelterbaan, pretpark, openbare dancing of andere inrichting, welke in strijd is met de huidige doelstelling van de Schaarshoek, wordt gevestigd of gehouden, luidende de thans voor de Schaarshoek geldende doelstelling;
“bevordering van de volksgezondheid door het verschaffen van mogelijkheden tot
het leven in de vrije natuur aan in het bijzonder door het Rode Kruis en dergelijke
organisaties aan te wijzen kinderen en andere daarvoor in aanmerking komende
personen, middels stichting, instandhouding en exploitatie van recreatiecentra, en
voorts het verrichten van die handelingen, die daarmee in verband staan of daartoe
bevorderlijk kunnen zijn, alles in de ruimste zin”;
met dien verstande, dat te dezen onder “personen” in vooromschreven doelstelling slechts zijn te verstaan, zij die in enige relatie staan tot bedoelde kinderen die in het kinderoord op de onderhavige percelen verblijven, één en ander behoudens afwijking daarvan met voorafgaande schriftelijke toestemming van het Van Ittersumfonds;
(…)
9. De door de Schaarshoek per heden bij deze akte in eigendom verkregen percelen mogen slechts worden geëxploiteerd overeenkomstig de thans voor de Schaarshoek geldende doelstelling, zoals hiervoor sub 7a vermeld.
(…)
12. Indien de Schaarshoek of haar opvolgers in de eigendom wensen over te gaan tot vervreemding van de percelen gemeente Wijhe sectie B nummers 1922 en 1923, en gemeente Heino sectie C nummer 2425, of van een gedeelte daarvan, of tot vestiging van een zakelijk genotsrecht met betrekking tot deze percelen, is de Schaarshoek of haar opvolger in de eigendom verplicht deze percelen of perceelsgedeelten bij aangetekend schrijven eerst te koop aan te bieden aan het Van Ittersumfonds, tegen een prijs vast te stellen door drie deskundigen.
(…)
De Schaarshoek en haar opvolgende eigenaars zijn niet bevoegd de onderhavige percelen zonder schriftelijke toestemming van het van Ittersumfonds te verhuren of op andere wijze in genot te geven aan derden, uitgezonderd aan de [naam 2] sub 5 genoemd, ten aanzien van het, door hem gehuurde gedeelte, en uitgezonderd aan personen in dienst van de Schaarshoek of staande in een soortgelijke verhouding tot de Schaarshoek, mits de feitelijke exploitatie van het vakantieoord door de Schaarshoek zelf onveranderd gehandhaafd wordt.
(…)
Voorschreven aanbiedingsplicht en het in de voorlaatste zin bedoelde verbod vervallen, indien tevoren voldoende waarborgen bestaan, dat na overdracht of verhuur der percelen door de Schaarshoek of haar opvolgende eigenaars aan een derde niet zal worden afgeweken van een exploitatie overeenkomstig voormelde, thans voor de Schaarshoek geldende doelstelling als omschreven sub 7a.
13. Ingeval van niet-nakoming van één of meer van de hiervoor sub 12 bedoelde verplichtingen verbeurt de Schaarshoek, casu quo de opvolgende eigenaar, ten behoeve van het Van Ittersumfonds een dadelijk opeisbare, niet voor vermindering vatbare boete groot eenhonderd duizend gulden, zonder dat alsdan enig ingebrekestelling vereist zal zijn, onverminderd het recht van het van Ittersumfonds de nakoming der desbetreffende verplichtingen te vorderen.
14. Ingeval van overtreding van een of meer van de hiervoor sub 9 juncto 7a en 11 gemaakte bedingen, verbeurt de Schaarshoek, casu quo de opvolgende eigenaar, na voorafgaande ingebrekestelling, ten behoeve van het Van Ittersumfonds een dadelijk opeisbare, niet voor vermindering vatbare, boete, groot tienduizend gulden voor iedere overtreding, vermeerderd met eenhonderd gulden voor iedere dag, dat de Schaarshoek, casu quo
de opvolgende eigenaar, de verboden toestand laat voorduren, terwijl het Van Ittersumfonds te allen tijde bevoegd is om nakoming van de verplichtingen, opgenomen in de sub 9 en 11 gemaakte bedingen, na voorafgaande ingebrekestelling, op kosten van de eigenaar te doen bewerkstelligen.
(…)
16. De hiervoor sub 8 tot en met 15 gemaakte bedingen, (…), moeten bij elke vervreemding in eigendom of zakelijk genotsrecht van de bij deze door Schaarshoek verkregen percelen of van een gedeelte daarvan, aan de nieuwe eigenaar - daaronder in bedoelde bedingen mede te verstaan de gerechtigde tot enig zakelijk genotsrecht -, zo deze een ander is dan het van Ittersumfonds, worden opgelegd, ten behoeve van de Stichting Baron van Ittersumfonds (…), worden bedongen en aangenomen, op verbeurte voor de Schaarshoek en iedere opvolgende eigenaar die verzuimt zulks op te leggen, te bedingen of aan te nemen, van een dadelijk opeisbare, niet voor vermindering vatbare boete, ten behoeve van het Van Ittersumfonds, van eenhonderd duizend gulden. Dit bedrag zal verhoogd of verlaagd worden op de wijze als hiervoor sub 15 is bepaald.
(…)”
2.9.
In 2009 is het Ittersumfonds een juridische procedure gestart tegen Stichting Kinderoord met betrekking tot vermeende overtredingen van de in de akte van
11 december 1969 opgenomen erfdienstbaarheden, welke vorderingen zijn afgewezen. In deze procedure heeft Stichting Kinderoord ook een reconventionele vordering ingesteld die zag op een wijziging van artikel 7 onder a van de erfdienstbaarheid in de akte van 1969. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle heeft op 2 juli 2014 vonnis gewezen en met betrekking tot de gevorderde wijziging van de erfdienstbaarheid geoordeeld dat het Ittersumfonds dient mee te werken aan het verlijden van een notariële akte waarbij de akte van 11 december 1969 wordt gewijzigd als in het vonnis in rechtsoverweging 16 omschreven. Wat betreft de overwegingen ten aanzien van de gevorderde wijziging van de erfdienstbaarheid is door de rechtbank in het vonnis van 2 juli 2014, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…) 12. Bovendien dient de aanpassing van de erfdienstbaarheid “self-executing” te zijn in die zin dat een toestemmingsvereiste en/of meldingsplicht vervalt en de tekst zo goed mogelijk bepaalt wat wel c.q. niet is toegestaan aan De Schaarshoek terzake van het toelaten van groepen.
(…)
16. Dit betekent dat de erfdienstbaarheid in artikel 7 onder (a.) in de twaalfde tot en met twintigste zin (het gedeelte met aanhalingstekens) als volgt dient te luiden:
bevordering van de volksgezondheid en stimulering van een vreedzame samenleving door het verschaffen van mogelijkheden tot het leven in de vrije natuur, het bieden van mogelijkheden om sport en spel te beoefenen in een vrije ongecompliceerde omgeving, voor groepen kinderen tot 21 jaar en hun begeleiders, zodat allerlei ervaringen kunnen worden opgedaan die goed zijn voor de ontwikkeling van een persoon zoals bewustwording van de natuur, gedrags- en attitudeverandering door het beoefenen van sport en spel en zo te leren
samenwerken en samenleven, dit alles in de ruimste zin, door middel van de stichting,
instandhouding en exploitatie van recreatiecentra en voorts het verrichten van alle handelingen, die daarmee in verband staan of daartoe bevorderlijk kunnen zijn, alles in de ruimste zin des woords. (…)”
2.10.
Op 26 januari 2015 is de erfdienstbaarheid in de akte van 11 december 1969 gewijzigd conform rechtsoverweging 16 van het vonnis van 2 juli 2014 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle.
2.11.
Op 22 januari 2019 is Summercamp Heino B.V. (hierna: Summercamp) opgericht. Enig aandeelhouder van Summercamp is StadLandBos Holding B.V. Aandeelhouder van StadLandBos Holding B.V. is Kinderoord B.V.
2.12.
Stichting Kinderoord heeft de daadwerkelijke exploitatie van het Kinderoordterrein ondergebracht in een werkmaatschappij, genaamd Summercamp. Stichting Kinderoord heeft met Summercamp een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het Kinderoordterrein met ingang van 22 januari 2019 voor een huurprijs van € 85.000,00 exclusief btw /
€ 102.850,00 inclusief btw per jaar. In deze huurovereenkomst, die in 2021 is opgemaakt, wordt de huurder Summercamp erop gewezen dat zij te allen tijde de verplichtingen en voorwaarden voortvloeiende uit de erfdienstbaarheid dient te eerbiedigen welke is gevestigd bij akte van 11 december 1969 en is aangepast op 26 januari 2015. Tevens staan in artikel 14 van deze huurovereenkomst bijzondere bepalingen genoemd inzake de erfdienstbaarheid, waaronder artikel 14.2 waarin staat dat het gehuurde slechts mag worden geëxploiteerd conform de in de akte van erfdienstbaarheid genoemde doelstelling, welke doelstelling in artikel 14.3 letterlijk staat beschreven, zoals deze doelstelling ook staat opgenomen in het in 2015 gewijzigde artikel 7 van de akte uit 1969.
2.13.
In de statuten van Summercamp staat als doel het volgende vermeld:
“Artikel 2. DOEL.-
De vennootschap heeft ten doel: -
het verschaffen en instandhouden van voorzieningen op het terrein van recreatie en ontspanning en het bevorderen van toerisme;
het verkrijgen, verwerven in genot, vervreemden, huren, verhuren, vervaardigen, administreren, financieren, beheren, exploiteren en bezwaren van (register)goederen, waaronder mede is begrepen het beleggen van vermogen;”
2.14.
Bij beschikking van 9 februari 2022 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle Stichting Kinderoord op haar verzoek een machtiging verleend tot omzetting van zichzelf in een besloten vennootschap die de naam Kinderoord Schaarshoek B.V. zal dragen.
2.15.
Op 2 maart 2022 is Stichting Kinderoord omgezet in een besloten vennootschap. Deze besloten vennootschap draagt de naam Kinderoord Schaarshoek B.V. (zijnde gedaagde partij). Enig aandeelhouder van Kinderoord Schaarshoek B.V. is de tevens per 2 maart 2022 opgerichte Stichting StadLandBos. In de akte van omzetting van de Stichting Kinderoord naar Kinderoord B.V. van 2 maart 2022 zijn ook de statuten gewijzigd, waarin in artikel 2 het doel van Kinderoord B.V. staat opgenomen, inhoudende:
Artikel 2. DOEL.
De vennootschap heeft ten doel:
het verschaffen en instandhouden van voorzieningen op het terrein van recreatie en ontspanning en het bevorderen van toerisme, alsmede het ondersteunen dan wel zelf realiseren van sociaal maatschappelijke projecten, en projecten van algemeen maatschappelijk belang, liggend op het terrein van, cultuur, onderwijs en ontwikkeling, natuurbehoud en beheer en milieu;
het verkrijgen, verwerven in genot, vervreemden, huren, verhuren, vervaardigen, administreren, financieren, beheren, exploiteren en bezwaren van (register)goederen, waaronder mede is begrepen het beleggen van vermogen;
het al dan niet tezamen met anderen deelnemen in en het besturen van andere ondernemingen en/of vennootschappen, alsmede het verlenen van diensten op het gebied van management;
het verkrijgen, vervreemden en exploiteren van intellectuele en industriële eigendomsrechten, in het bijzonder doch niet beperkt tot auteursrechten, patenten, octrooien, merken en licenties;
het verstrekken en aangaan van geldleningen;
het sluiten van overeenkomsten waarbij de vennootschap garanties geeft, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de vennootschap of een ander verbindt;
het verrichten van alle handelingen, die in de ruimste zin verband kunnen houden met of bevorderlijk kunnen zijn voor één van de sub a tot en met f omschreven doeleinden.”
2.16.
De structuur van Kinderoord Schaarshoek B.V. ziet er als volgt uit:
2.17.
Voor de periode 3 november 2022 tot en met 17 maart 2023 heeft Summercamp
11 huizen en diverse ruimtes gelegen aan de Schaarshoekweg 1 te (8131 RE) Wijhe, zijnde een gedeelte van het Kinderoordterrein, aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (hierna: COA) verhuurd voor de opvang van 150 alleenstaande minderjarige vreemdelingen /asielzoekers met een leeftijd van maximaal 20 jaar. Deze huurovereenkomst is op
24 november 2022 schriftelijk opgemaakt en daarin staat opgenomen dat partijen in een hoofdlijnenbrief van 29 oktober 2022 de door hen bereikte overeenstemming over de essentialia van de te sluiten huurovereenkomst hebben vastgelegd.
2.18.
Bij brief van 13 februari 2023 heeft de advocaat van het Ittersumfonds Kinderoord B.V. in gebreke gesteld en aangegeven dat de rechtsvormwijziging van Stichting Kinderoord te gelden heeft als een vervreemding en Kinderoord B.V. daarom verplicht is de gronden eerst te koop aan te bieden aan het Ittersumfonds. Het Ittersumfonds heeft Kinderoord B.V. hiervoor een termijn van 15 dagen gegeven. Daarnaast is Kinderoord B.V. door het Ittersumfonds er in voornoemde brief op gewezen dat de opvang van asielzoekers in strijd is met de erfdienstbaarheid als genoemd in de akte van 11 december 1969 en is aan Kinderoord B.V. een termijn van 15 dagen gegeven om de strijdige situatie ongedaan te maken, waarbij is gewezen op de in de akte opgenomen boetes.
2.19.
Op 23 februari 2023 heeft het COA per e-mail een reactie gegeven op een door Summercamp gezonden e-mail en de stelling van Summercamp bevestigd en aangegeven dat de tijdelijke opvang van AMV-ers op het Kinderoordterrein voldoet aan de doelstellingen van Summercamp.
2.20.
Op 3 maart 2023 heeft de advocaat van Kinderoord B.V. op de brief van het Ittersumfonds van 13 februari 2023 gereageerd en aangegeven dat van een aanbiedingsplicht in het kader van de omzetting van de stichting in een besloten vennootschap geen sprake is. Tevens heeft de advocaat van Kinderoord B.V. in voornoemde brief aangegeven dat het gebruik van de percelen door de asielzoekers in overeenstemming is met de omschrijving van de doelstelling zoals vastgelegd in de akte van 11 december 1969 en de wijziging van
26 januari 2015, zodat van een overtreding van de erfdienstbaarheid en verschuldigdheid van boetes geen sprake is.
2.21.
In de periode 1 november 2023 tot 1 maart 2024 heeft Summercamp nogmaals een gedeelte van het Kinderoordterrein verhuurd aan het COA voor de noodopvang/huisvesting van 130 minderjarige asielzoekers. In de reserveringsovereenkomst die hieraan ten grondslag ligt staat, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) 3. LEEFTIJDSRESTRICTIE DEELNEMERS; ACHTERGROND OPVANG

De reservering betreft de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen/asielzoekers (AMV-ers) met leeftijd van maximaal 20 jaar. Deze opvang is nodig om de betreffende AMV-ers op een vanuit het oogpunt van gezondheid en welzijn verantwoorde manier op te vangen, in een omgeving waar zij in staat zijn tot rust te komen en – voor zover nodig – te herstellen van hetgeen hen heeft doen vluchten naar Nederland. Summercamp biedt de AMV-ers naast verblijf en maaltijden ook een educatief recreatieprogramma en zet daartoe een volledig activiteitenteam in. (…) Dit programma is gericht op de lichamelijke ontwikkeling van de AMV-ers, maar ook op bewustwording van de natuur, gedrags- en attitudeverandering voor zover het verleden van de AMV-ers daar aanleiding toe geeft en bewustwording van de omgangsvormen en gebruiken in de Nederlandse samenleving. (…)”
2.22.
Op 9 november 2023 heeft de advocaat van het Ittersumfonds een brief naar Kinderoord B.V. gezonden waarbij Kinderoord in gebreke is gesteld en is gesommeerd om de opvang van AMV-ers te staken. De opvang van de AMV-ers is niet gestaakt.

3.Het geschil

3.1.
Het Ittersumfonds vordert dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. Kinderoord B.V. zal veroordelen om binnen 21 dagen na betekening van het door uw rechtbank te wijzen vonnis, over te gaan tot het bij aangetekend schrijven te koop aanbieden aan het Ittersumfonds van de onbezwaarde eigendom van de onroerende zaken (percelen met opstallen) kadastraal aangeduid als Wijhe sectie B, nummer 1922, 2461, 2462 en 2362 en Heino, sectie C nummer 2425. En wel tegen een prijs vast te stellen door drie deskundigen en volgens de voorwaarden en het stappenplan genoemd in artikel 12 in de akte uit 1969, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- voor elke dag dat Kinderoord daar niet aan voldoet, met een maximum van € 800.000,00;
II. De vordering onder I. onder eventueel door de rechtbank te bepalen voorwaarden;
Subsidiair
III. zal verklaren voor recht dat indien aandelen in de vennootschap Kinderoord worden vervreemd, dan wel uitgegeven aan een ander dan Stichting StadLandBos, dit tot gevolg heeft dat Kinderoord verplicht is over te gaan tot het bij aangetekend schrijven te koop aanbieden aan het Ittersumfonds van de onroerende zaken (percelen met opstallen) kadastraal aangeduid als Wijhe sectie B, nummer 1922, 2461, 2462 en 2362 en Heino, sectie C nummer 2425. En wel tegen een prijs vast te stellen door drie deskundigen en volgens de voorwaarden en het stappenplan genoemd in artikel 12 in de akte uit 1969, dit alles onder eventueel door de rechtbank te bepalen voorwaarden;
Meer subsidiair
IV. De tussen Kinderoord en het van Ittersumfonds gemaakte afspraken te wijzigen, door te bepalen dat het voorkeursrecht dat in artikel 12 van de akte uit 1969 staat opgenomen, niet alleen in werking treedt indien de in artikel 12 genoemde situaties zich voordoen, maar ook indien aandelen in de vennootschap Kinderoord worden vervreemd aan een derde (door Stichting StadLandBos), dan wel uitgegeven aan een ander dan Stichting StadLandBos, dit alles onder eventueel door de rechtbank nader te bepalen voorwaarden.
Zowel primair, subsidiair en meer subsidiair
V. Kinderoord zal veroordelen tot betaling van € 249.335,49 vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2023 tot aan de dag van betaling;
VI. Kinderoord zal veroordelen tot betaling van € 29.172,25 vermeerderd met wettelijke
rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag van betaling;
VII. Kinderoord zal veroordelen tot betaling van € 56.756,24 vermeerderd met wettelijke
rente over dit bedrag vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag van betaling;
VIII. Kinderoord zal veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 3.451,32;
IX. Kinderoord zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Kinderoord B.V. concludeert tot afwijzing van de vorderingen van het Ittersumfonds, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van het Ittersumfonds in de kosten van deze procedure, waaronder de kosten van rechtsbijstand van de zijde van Kinderoord B.V., inclusief de nakosten en met bepaling dat indien niet binnen veertien dagen na het vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan, het Ittersumfonds wettelijke rente zal zijn verschuldigd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Aanbiedingsplicht
4.1.
Partijen twisten ten eerste over de vraag of door de rechtsvormwijziging van Stichting Kinderoord naar de besloten vennootschap Kinderoord B.V. het voorkeursrecht (inhoudende een aanbiedingsplicht) in werking is getreden zoals dat staat opgenomen in artikel 12 van de akte van 11 december 1969.
4.2.
Het Ittersumfonds stelt zich primair op het standpunt dat doordat de Stichting Kinderoord haar rechtsvorm heeft gewijzigd naar een besloten vennootschap, het voorkeursrecht als genoemd in artikel 12 van de akte van 11 december 1969 in werking is getreden. Volgens het Ittersumfonds is de omzetting van de rechtsvorm gelijk te stellen aan een vervreemding. Het Ittersumfonds wijst daarbij op het doel en de strekking van de afspraken die staan opgenomen in de akte uit 1969, inhoudende dat het Kinderoordterrein niet aan een derde zou kunnen worden overgedragen zonder dat het Ittersumfonds de mogelijkheid zou worden geboden om het Kinderoordterrein te kopen. Stichting Kinderoord heeft haar rechtsvormwijziging volgens het Ittersumfonds niet aan haar meegedeeld en Stichting Kinderoord heeft ook nagelaten om instemming te vragen voor de rechtsvormwijziging. Door toch tot omzetting van de rechtsvorm over te gaan heeft Kinderoord B.V. gehandeld in strijd met de afspraken zoals deze staan opgenomen in de akte van 1969. Volgens het Ittersumfonds kan Kinderoord B.V. door de rechtsvormwijziging, de besloten vennootschap zoals die nu bestaat feitelijk vervreemden zonder het Kinderoordterrein zelf over te dragen, namelijk door het verkopen en het leveren van de aandelen van Kinderoord B.V. Hieruit volgt volgens het Ittersumfonds dat Kinderoord B.V., door de omzetting van de rechtsvorm van een stichting naar een besloten vennootschap, niet meer in eigen hand heeft wat er met het Kinderoordterrein gebeurt. Het gevolg van de inwerkingtreding van het voorkeursrecht is dat Kinderoord B.V. conform voornoemde akte uit 1969 gehouden is om het Kinderoordterrein aan het Ittersumfonds aan te bieden, aldus het Ittersumfonds.
Subsidiair voert het Ittersumfonds aan dat indien uit de enkele omzetting van de rechtsvorm niet al zou blijken dat het voorkeursrecht in werking is getreden dit in ieder geval volgt uit de aard van de overeenkomst alsmede de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW).
Meer subsidiair voert het Ittersumfonds aan dat indien geoordeeld wordt dat partijen de situatie van omzetting niet in de overeenkomst hebben verdisconteerd en daar ook geen sprake van is op grond van de redelijkheid en billijkheid, er sprake is van een situatie die partijen dan kennelijk niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in de akte hebben verdisconteerd. De akte van 11 december 1969 bevat op dat punt dan een leemte en de rechtsvormwijziging werd niet door partijen voorzien (artikel 6:258 BW), aldus het Ittersumfonds.
4.3.
Kinderoord B.V. voert daartegenover primair aan dat de aanbiedingsplicht zoals deze staat opgenomen in artikel 12 van de akte van 11 december 1969 niet aan de orde is bij de enkele omzetting van Stichting Kinderoord naar de besloten vennootschap Kinderoord B.V. Van een vervreemding, vestiging van een zakelijk genotsrecht of juridische relevante wijziging door het enkel wijzigen van de rechtsvorm is volgens Kinderoord B.V. geen sprake. Omdat Stichting Kinderoord naast het exploiteren van kinderkampen ook nog een busmaatschappij exploiteert, een nabijgelegen recreatieterrein en actief is in vastgoedontwikkeling, hebben haar accountant en fiscalist vanwege de uitdijende activiteiten alsmede vanwege fiscale motieven geadviseerd om Stichting Kinderoord om te zetten naar een besloten vennootschap, aldus Kinderoord B.V. En omdat de stichting StadLandBos, die bestuurder is van Kinderoord B.V., dezelfde bestuurders heeft als voorheen Stichting Kinderoord had, is er volgens Kinderoord B.V. feitelijk gezien geen sprake van een gewijzigde juridische of economische zeggenschap. Vóór de omzetting van de rechtsvorm was exploitatie van het Kinderoordterrein, conform de doelstelling van artikel 7 sub a van de akte uit 1969, contractueel geborgd en daar is na de omzetting in maart 2022 op geen enkele manier een wijziging in gekomen, aldus Kinderoord B.V. Kinderoord B.V. is volgens haar namelijk net zoals Stichting Kinderoord gebonden aan de afspraken uit de akte van 1969 en daarbij komt dat de rechtbank de gevraagde rechterlijke machtiging om Stichting Kinderoord om te zetten naar Kinderoord B.V. ook heeft verleend. Verder is door de omzetting het onroerend goed niet bij een andere rechtspersoon terecht gekomen, zodat geen sprake is van een vervreemding als genoemd in de akte van 1969, aldus Kinderoord B.V.
Subisidiair voert Kinderoord B.V. aan dat mocht geoordeeld worden dat er sprake is van een vervreemding, de aanbiedingsplicht is komen te vervallen gelet op hetgeen staat opgenomen in de laatste alinea van artikel 12 van de akte van 11 december 1969. Dit omdat tevoren voldoende is gewaarborgd dat Kinderoord B.V. ook na de omzetting van de rechtsvorm het Kinderoordterrein conform de – in 2015 gewijzigde – doelstelling als omschreven in artikel 7 sub a zou exploiteren, aldus Kinderoord B.V.
4.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven hebben dat de rechtbank onderhavig geschil dient te beoordelen naar het huidig recht, zodat partijen hierin in zoverre een rechtskeuze hebben gemaakt. De rechtbank gaat dan ook uit van het huidige recht bij haar beoordeling.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Kinderoord gehouden was om het Kinderoordterrein te exploiteren met inachtneming van de in de akte van 11 december 1969 genoemde erfdienstbaarheden en de op 26 januari 2015 doorgevoerde wijziging van de erfdienstbaarheid. Dat betekent dus dat de aanbiedingsplicht zoals daarin opgenomen als zodanig niet ter discussie staat. Vast staat ook dat partijen in de akte geen rekening hebben gehouden met de situatie waarbij Stichting Kinderoord haar Stichting zou omzetten naar een besloten vennootschap. Dat ligt ook voor de hand omdat het in Nederland pas sinds
29 juni 1971 wettelijk mogelijk is om een besloten vennootschap op te richten. In zoverre bevat de tussen partijen opgemaakte akte van 11 december 1969 een leemte.
4.6.
De leemte in de akte van 11 december 1969 moet opgevuld worden op basis van artikel 6:248 lid 1 BW, met name met de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. [1] De rechtbank dient hierbij te letten op de aard, het doel en de strekking van voornoemde akte, de gerechtvaardigde belangen van partijen, het wettelijk stelsel en de overige omstandigheden van het geval. Bij aanvulling op grond van de redelijkheid en billijkheid kunnen omstandigheden van voor, tijdens en na het sluiten van de akte van belang zijn. [2] Ook bij deze beoordeling is het de vraag welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de akte mochten toekennen, en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij het opvullen van de geconstateerde leemte dient zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de situatie die partijen voor ogen stond toen zij de akte van 11 december 1969 zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat de wet en/of een tussen partijen bestaande gewoonte een basis kunnen/kan vormen voor het opvullen van deze leemte in de akte. De eisen van redelijkheid en billijkheid moeten hier dus uitkomst bieden. Dienaangaande oordeelt de rechtbank als volgt.
4.7.
Partijen hebben in artikel 7 van de akte van 11 december 1969 een aantal erfdienstbaarheden opgenomen betreffende de wijze van het gebruik van het Kinderoordterrein. Tevens hebben partijen in artikel 12 van voornoemde akte voorwaarden opgenomen wanneer en op welke wijze Stichting Kinderoord en haar opvolgers mogen overgegaan tot vervreemding van het Kinderoordterrein, dan wel het vestigen van een zakelijk genotsrecht of verhuur ervan. Met de opneming van deze regels in de akte van 1969 omtrent het gebruik van het Kinderoordterrein hebben partijen voor Stichting Kinderoord alsmede voor opvolgende eigenaren (in de vorm van een kettingbeding) beperkingen opgenomen ten aanzien van het gebruik, waaronder de vervreemding, van het Kinderoordterrein.
4.8.
De kern van de daar opgenomen bepalingen is dat een aanbiedingsplicht gaat gelden als Stichting Kinderoord geen beschikkingsmacht/zeggenschap meer heeft over het Kinderoordterrein doordat deze beschikkingsmacht/zeggenschap is overgedragen door Stichting Kinderoord aan een derde (hetzij door vervreemding, hetzij door verhuur, hetzij door een genotsrecht), tenzij de doelomschrijving waaraan die (opvolgende) derde is gebonden, gelijkluidend is aan de doelstelling uit artikel 7 van de akte zoals in 2015 gewijzigd. De kern van deze voorwaarden is telkens de beschikkingsmacht/zeggenschap in combinatie met de doelstelling. In dat verband is voorts voldoende aannemelijk geworden dat deze combinatie een essentiële voorwaarde was voor de vervreemder in het kader van de overdracht van de gronden aan Stichting Kinderoord en ook dat partijen zich daar destijds allebei bewust van waren. Dat blijkt alleen al uit de bewoordingen van de bepaling, maar ook overigens blijkt daarvan. [3]
4.9.
Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de akte van
11 december 1969 aan de hand van de aanvullende werking van de redelijkheid billijkheid zo dient te worden aangevuld, dat ook een omzetting van Stichting Kinderoord naar een besloten vennootschap dient te voldoen aan de voorwaarden uit artikel 7 van de akte. Ook een dergelijke omzetting moet dus worden aangemerkt als een wijze waarop zeggenschap/beschikkingsmacht verloren gaat, hetgeen (dus ook) slechts is toegestaan als die besloten vennootschap aan dezelfde doelstelling is gebonden als voorheen de Stichting Kinderoord. Als niet voldaan wordt aan die voorwaarden, geldt de aanbiedingsplicht. Dat sprake is van overdracht/overgang van zeggenschap/beschikkingsmacht blijkt uit het volgende. Door een omzetting ex artikel 2:18 BW blijft de rechtspersoon weliswaar dezelfde (zij het in een andere rechtsvorm), maar de structuur van de rechtspersonen verschilt bij de onderhavige omzetting op wezenlijke onderdelen. Waar een stichting enkel een bestuur heeft dat het beleid bepaalt, heeft een besloten vennootschap een bestuur alsmede een aandeelhouder dan wel aandeelhouders. De algemene vergadering van aandeelhouders bepaalt bij een besloten vennootschap uiteindelijk het beleid en zij benoemt en ontslaat de bestuurders. Dat is reeds een wezenlijk verschil met een stichting. Bovendien zijn de aandeelhouders in een besloten vennootschap uiteindelijk gerechtigd tot het (positieve saldo van het) vermogen van de vennootschap, bijvoorbeeld in geval van ontbinding. Dat geldt evenmin voor een stichting, die immers geen aandeelhouders kent. Het is daarom dat de besloten vennootschap gehouden moet zijn aan dezelfde doelstelling uit de akte als de stichting, alsmede de aandeelhouder(s) en een eventuele opvolgende aandeelhouder. Immers, de aandeelhouder van Kinderoord B.V. is Stichting StadLandBos. Deze stichting is feitelijk en juridisch een geheel andere rechtspersoon dan zowel Stichting Kinderoord als de omgezette besloten vennootschap Kinderoord B.V. En Stichting StadLandBos heeft als aandeelhouder van Kinderoord B.V. juridische macht over het Kinderoordterrein, omdat zij als aandeelhouder het uiteindelijke beleid bepaalt, de statuten kan wijzigen (inclusief de doelomschrijving) en ook kan beslissen tot verkoop van de aandelen over te gaan. Een andere uitleg zou betekenen dat aan het doel en strekking van artikel 7 uit de akte voorbij wordt gegaan.
4.10.
Dat Kinderoord B.V. aan dezelfde doelstelling gebonden is, is niet gebleken. Ter zitting is namens Kinderoord B.V. weliswaar gesteld dat zij gebonden zou zijn aan de oorspronkelijk erfdienstbaarheden zoals opgenomen in de akte. Die stelling heeft zij echter niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld overlegging van een gewijzigde akte van erfdienstbaarheden (aangezien de Stichting Kinderoord niet meer bestaat), noch heeft zij (dus) aangetoond dat een dergelijke akte in het kadaster zou zijn ingeschreven. Evenmin heeft zij onderbouwd dat de gewijzigde rechtsvorm is ingeschreven in het kadaster (vgl. artikel 2:18 lid 7 BW). Vervolgens staat vast dat de in artikel 2 van de statuten van Kinderoord B.V. wel opgenomen doelstelling evident (veel) ruimer is dan de (gewijzigde) doelstelling uit de akte. Om te beginnen ziet de doelomschrijving helemaal niet meer op kinderen en jongvolwassenen (tot 21 jaar). Daarmee is de essentiële doelgroep (kinderen en jongvolwassen) uit de doelomschrijving verdwenen. Dat geldt ook voor een andere essentiële voorwaarde; te weten dat een en ander zonder winstoogmerk moet geschieden. Ook die voorwaarde is niet overgenomen in de doelstelling van Kinderoord B.V. Bovendien staat het de besloten vennootschap op basis van de doelstelling vrij om voorzieningen te verschaffen en in stand te houden op het terrein van recreatie en ontspanning en het bevorderen van toerisme, hetgeen evenmin te rijmen valt met de oorspronkelijke doelstelling. Hetzelfde geldt voor het ondersteunen dan wel zelf realiseren van sociaal maatschappelijke projecten, en projecten van algemeen maatschappelijk belang, liggend op het terrein van, cultuur, onderwijs en ontwikkeling, natuurbehoud en beheer en milieu. Ook dat is een veel ruimere omschrijving dan de oorspronkelijke doelstelling.
4.11.
Ook ten aanzien van de aandeelhouder van Kinderoord B.V., Stichting StadLandBos, is niet gebleken dat zij op enigerlei wijze aan de (gewijzigde) doelstelling uit artikel 7 van de akte gebonden zou zijn. Zij is weliswaar gebonden aan de doelomschrijving van Kinderoord B.V. zoals opgenomen in de statuten, maar daarvan heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat die doelstelling op essentiële punten afwijkt van de oorspronkelijke doelstelling. Evenmin is gebleken dat Stichting StadLandBos de verplichting op zich heeft genomen een opvolgende koper van de aandelen aan die doelstelling te binden. Ook in dat opzicht is dus onvoldoende geborgd dat een opvolgende aandeelhouder gebonden is aan de oorspronkelijke doelstelling. Ook in dit opzicht is dus niet voldaan aan artikel 7 van de akte zoals door de rechtbank aangevuld.
4.12.
Kinderoord B.V. heeft in dit verband nog gesteld dat sprake is van beklemd vermogen van de vennootschap, gelet op artikel 2A van de statuten. Weliswaar valt daarin te lezen dat een andere aanwending van het vermogen zoals opgenomen in de doelomschrijving van artikel 2 niet is toegestaan anders dan met rechterlijke toestemming, echter hiervoor is al geoordeeld dat die doelomschrijving veel ruimer is dan die uit artikel 7 van de akte.
4.13.
Kinderoord B.V. heeft vervolgens nog aangevoerd dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle bij beschikking van 9 februari 2022 de machtiging heeft verleend tot omzetting van Stichting Kinderoord naar de besloten vennootschap Kinderoord B.V. en dat daarmee de omzetting (inclusief nieuwe doelomschrijving), in overeenstemming geacht moet worden te zijn met de erfdienstbaarheden zoals tussen partijen zijn overeengekomen. Ook dat doet echter naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. Feit blijft dat door de rechtsvormwijziging de waarborgen die het Ittersumfonds in eerste instantie had, zijn ingeperkt doordat zij nu te maken heeft met een besloten vennootschap die een veel ruimere doelomschrijving heeft dan de Stichting Kinderoord had. Daarbij komt dat uit de beschikking van 9 februari 2022 niet is gebleken dat de rechtbank rekening heeft gehouden met de erfdienstbaarheden (of dat de rechtbank daarmee rekening kon houden) ten behoeve van Stichting Kinderoord en de daarin opgenomen voorwaarden daarvan. De toets in hoeverre de doelomschrijving van Kinderoord B.V. aansluit bij de doelomschrijving van de erfdienstbaarheden, is juist van wezenlijke betekenis. In dat geval had rechterlijke machtiging uit moeten blijven (vgl. artikel 2:18 lid 6 jo 2:18 lid 4 en 5 BW en T&C BW aant. 7 bij art. 2:18 BW).
4.14.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat, vanwege de omzetting van Stichting Kinderoord naar Kinderoord B.V. en de structuur van de besloten vennootschap en de doelomschrijving van die vennootschap, er voor het Ittersumfonds minder waarborgen bestaan dan toen Stichting Kinderoord haar wederpartij was. Nu deze omzetting zoals hiervoor overwogen gelijk is te stellen met de vervreemding als bedoeld in de akte uit 1969, is op grond van artikel 12 van die akte voor Kinderoord B.V. de aanbiedingsplicht gaan gelden. Tegen de termijn van 21 dagen waarop het Kinderoordterrein te koop zou moeten worden aangeboden heeft Kinderoord B.V. geen bezwaar gemaakt. Aangezien dit geacht wordt een redelijke termijn te zijn zal de vordering wat betreft de aanbiedingsplicht als genoemd onder I. op deze wijze worden toegewezen. Nu de primaire vordering onder I. zal worden toegewezen, behoeft hetgeen door het Ittersumfonds primair onder II alsmede subsidiair onder III. en meer subsidiair onder IV. heeft gevorderd geen bespreking meer.
4.15.
Ten aanzien van de waardering van het Kinderoordterrein door de deskundigen, als genoemd in artikel 12 van de akte, dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het Ittersumfonds bij koop van het Kinderoordterrein niet gebonden is aan de in de akte genoemde erfdienstbaarheden. Dit omdat zij de partij is ten gunste van wie de erfdienstbaarheden gelden als genoemd in de akte uit 1969.
Dwangsom
4.16.
De rechtbank ziet, gelet op het door Kinderoord B.V. tijdens de procedure ingenomen standpunt dat zij het Kinderoordterrein wil behouden, aanleiding om een dwangsom op te leggen voor het geval Kinderoord B.V. zich niet houdt aan de veroordeling zoals hierna genoemd onder 5.1. Wel zal de rechtbank de gevorderde dwangsom matigen en maximeren op de wijze zoals in de beslissing vermeld staat.
Boetes
4.17.
Het Ittersumfonds stelt zich wat betreft de gevorderde boetes op het standpunt dat de verhuur van het Kinderoordterrein door Kinderoord B.V. aan Summercamp alsmede het door verhuren aan het COA voor de opvang van asielzoekers, in strijd is met de in de akte van 11 december 1969 – en de wijziging daarvan in 2015 – opgenomen erfdienstbaarheden in artikel 7. Kinderoord B.V. heeft hierdoor niet gehandeld overeenkomstig de in de akte genoemde doelstelling als genoemd in artikel 9 van de akte uit 1969. Vanwege het in strijd handelen met de in de akte genoemde erfdienstbaarheden en daarin opgenomen doelstelling is Kinderoord B.V. de in artikel 14 van die akte genoemde boetes verschuldigd, aldus het Ittersumfonds.
Daarnaast stelt het Ittersumfonds zich op het standpunt dat Kinderoord B.V. door een gedeelte van het Kinderoordterrein te verhuren aan Summercamp, die vervolgens een deel van het Kinderoordterrein heeft verhuurd aan het COA, zonder schriftelijke instemming van het Ittersumfonds, in strijd heeft gehandeld met de bepalingen zoals die staan opgenomen in artikel 12 van de akte van 11 december 1969. Zo is de huurovereenkomst tussen Stichting Kinderoord en Summercamp die is aangegaan van 22 januari 2019 tot en met
31 december 2023 pas in 2021 schriftelijk vastgelegd, zodat er geen sprake is geweest van ‘tevoren waarborgen’ zoals staat genoemd in artikel 12 van de akte, aldus het Ittersumfonds. Verder stelt het Ittersumfonds zich op het standpunt dat van één van de uitzonderingen als genoemd in artikel 12 van de akte geen sprake is. Summercamp en het COA zijn rechtspersonen en vallen ook niet onder de kwalificatie personen in dienst van Kinderoord B.V. en zij staan ook niet in een soortgelijke verhouding tot Kinderoord B.V. Daarnaast is door de verhuur van een gedeelte van het Kinderoordterrein door Summercamp aan het COA de feitelijke exploitatie van het vakantieoord niet onveranderd gehandhaafd en is evenmin gebleken van tevoren voldoende waarborgen dat niet zal worden afgeweken overeenkomstig de exploitatie als genoemd in artikel 7a van de akte, aldus het Ittersumfonds. Volgens het Ittersumfonds valt het opvangen en huisvesten van asielzoekers niet onder de doelstelling als genoemd in artikel 7a – en de wijziging daarvan in 2015- van de akte uit 1969. Vanwege de overtreding van artikel 12 van de akte en omdat er geen sprake is van één van de in artikel 12 van de akte genoemde uitzonderingen, is Kinderoord B.V. volgens het Ittersumfonds op grond van artikel 13 van de akte uit 1969 een bedrag van 100.000 gulden aan boete verschuldigd.
Tot slot voert het Ittersumfonds aan dat voornoemde boetes als genoemd in artikel 13 en 14 van de akte niet voor matiging in aanmerking komen.
4.18.
Kinderoord B.V. voert daartegenover aan dat zij niet in strijd heeft gehandeld met de in de akte van 11 december 1969 genoemde artikelen 7, 9 en 12. Volgens Kinderoord B.V. heeft zij juist gehandeld met inachtneming van de in de akte genoemde erfdienstbaarheden en verplichtingen. Zo is de verhouding tussen Kinderoord B.V. en Summercamp vergelijkbaar met een dienstverband, zodat Kinderoord B.V. volgens haar gerechtigd was met Summercamp een huurovereenkomst te sluiten. Tevens is in de tussen Stichting Kinderoord en Summercamp gesloten huurovereenkomst de waarborg opgenomen dat Summercamp het Kinderoordterrein overeenkomstig de gewijzigde doelstelling van artikel 7 dient te gebruiken en de erfdienstbaarheden zullen worden geëerbiedigd, waarmee is voldaan aan de mogelijkheid tot verhuur zonder toestemming van het Ittersumfonds zoals staat genoemd in artikel 12 van de akte van 11 december 1969, aldus Kinderoord B.V.
Daarnaast voert Kinderoord B.V. aan dat de verhuur door Summercamp van een gedeelte van het Kinderoordterrein aan het COA, voor de opvang van alleenstaande minderjarige vluchtelingen (hierna: AMV-ers) op de wijze als genoemd in artikel 1.2 van de huurovereenkomst, past binnen de doelomschrijving van artikel 7a zoals is vastgelegd in de akte op 26 januari 2015. Zo hebben er alleen AMV-ers verbleven die maximaal 20 jaar oud waren en aan hen zijn naast huisvesting ook maaltijden en een verzorgd educatief programma aangeboden gericht op educatie, sport, spel en ontspanning, hetgeen past binnen de doelomschrijving van artikel 7 in de ruimste zin, aldus Kinderoord B.V. En volgens Kinderoord B.V. valt uit de akte van 11 december 1969 niet op te maken dat de doelstelling exploitatie van een recreatiecentra of vakantieoord is geweest, want uitdrukkelijk staat genoemd wat onder de doelstelling wordt verstaan; namelijk de bevordering van de volksgezondheid, stimulering van een vreedzame samenleving, het bieden van mogelijkheden om sport en spel te beoefenen alles voor groepen kinderen tot 21 jaar en hun begeleiders. Daar is volgens Kinderoord B.V. aan voldaan.
Gevorderde boete vanwege gestelde overtreding gewijzigd artikel 7 akte
4.19.
Partijen twisten over de vraag of de opvang van AMV-ers op het Kinderoordterrein, op de wijze waarop Summercamp daar uitvoering aan heeft gegeven, valt binnen de geldende doelstelling als genoemd in het in 2015 gewijzigde artikel 7a van de akte van
11 december 1969 en of het Kinderoordterrein overeenkomstig deze gewijzigde doelstelling van artikel 7a is geëxploiteerd.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat Kinderoord B.V. een huurovereenkomst heeft gesloten met Summercamp met betrekking tot de verhuur van een gedeelte van het Kinderoordterrein aan Summercamp. In deze tussen partijen opgemaakt huurovereenkomst wordt in de aanhef expliciet verwezen naar de erfdienstbaarheid die is gevestigd bij akte van 11 december 1969 welke erfdienstbaarheid Summercamp dient te eerbiedigen. Tevens wordt in artikel 14.3 van deze huurovereenkomst uitdrukkelijk gewezen op de doelstelling en in artikel 14.2 dat het gedeelte van het Kinderoordterrein conform deze doelstelling moet worden geëxploiteerd. Ondanks dat de doelstelling in de statuten van Summercamp ruimer is omschreven staat expliciet in de tussen (na omzetting) Kinderoord B.V. en Summercamp gesloten huurovereenkomst dat Summercamp zich dient te houden aan de erfdienstbaarheden zoals genoemd in de akte van 11 december 1969, waarmee er naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen zijn opgenomen dat Summercamp zich met betrekking tot het Kinderoordterrein zou houden aan de exploitatie conform de doelstelling als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969. Dat deze huurovereenkomst op een later moment schriftelijk is opgemaakt (in 2021) dan de aanvang van de overeenkomst in 2019 doet aan voornoemde waarborgen niets af. Dit omdat de boetes die door het Ittersumfonds worden gevorderd zien op overtredingen in de periode
3 november 2022 tot 17 maart 2023 en 1 november 2023 tot 1 maart 2023 en op dat moment bestond de schriftelijke waarborg dat conform de doelstelling zou worden gehandeld nu de huurovereenkomst met Summercamp reeds in 2021 op schrift is gesteld.
4.21.
Summercamp heeft vervolgens het Kinderoordterrein voor de periodes
3 november 2022 tot 17 maart 2023 en 1 november 2023 tot 1 maart 2024 verhuurd aan het COA, waarvoor respectievelijk een huurovereenkomst en reserveringsovereenkomst is opgemaakt (productie 18 bij dagvaarding en productie 8 bij conclusie van antwoord). Onbetwist staat vast dat het COA het gedeelte van het Kinderoordterrein in voornoemde twee huurperiodes heeft gebruikt voor de opvang van AMV-ers met een maximale leeftijd van 20 jaar. Dat er sprake is geweest van verhuur aan andere ketenpartners zoals staat genoemd in artikel 1.2 van de huurovereenkomst met ingangsdatum 3 november 2022, is niet gebleken. Kinderoord B.V. heeft aangevoerd dat de AMV-ers op het Kinderoordterrein naast huisvesting en maaltijden ook een educatief recreatieprogramma aangeboden hebben gekregen en daarvoor een activiteitenteam door Summercamp is ingezet, zoals door Summercamp ook wordt ingezet tijdens de traditionele kinderkampen in de zomer. Dat de AMV-ers naast de huisvesting op het Kinderoordterrein ook maaltijden en een educatief programma aangeboden hebben gekregen volgt uit artikel 5.1. alsmede bijlage 2 van de huurovereenkomst van 2022 en uit artikel 3 van de reserveringsovereenkomst, hetgeen door het Ittersumfonds niet is weersproken. De achtergrond van de opvang van de AMV-ers zoals vermeld in artikel 3 van de reserveringsovereenkomst van november 2023 strookt ook met de gewijzigde doelstelling zoals deze staat opgenomen in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969. Tevens heeft het COA per e-mail van 23 februari 2023 ook bevestigd dat de tijdelijk opvang van AMV-ers door het COA voldoet aan de doelstellingen van Summercamp, welke doelstelling gelet op de tekst aansluiten bij de gewijzigde doelstelling van artikel 7a van de akte uit 1969.
Uit het voorgaande volgt dat de opvang door het COA van de AMV-ers goed te vergelijken is met de normale traditionele kinderkampen die plaatsvinden in de zomer op het Kinderoordterrein. Derhalve valt de opvang van de AMV-ers, in tegenstelling tot hetgeen het Ittersumfonds aanvoert, wel binnen de geldende doelstelling als genoemd in het in 2015 gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969. Ook is niet gebleken dat het COA de exploitatie anders heeft uitgevoerd dan overeengekomen met Summercamp in de huurovereenkomst en reserveringsovereenkomst en derhalve het Kinderoordterrein conform de gewijzigde doelstelling van artikel 7a is geëxploiteerd.
4.22.
Dat de huurovereenkomst tussen Summercamp en het COA met ingangsdatum
3 november 2022 pas op 24 november 2022 schriftelijk is vastgelegd, maakt niet dat er voor die korte periode dat de overeenkomst nog niet schriftelijk was vastgelegd geen waarborgen hebben gegolden voor het Ittersumfonds. In de huurovereenkomst met ingangsdatum
3 november 2022 staat in de aanhef dat partijen in de hoofdlijnenbrief van 29 oktober 2022 de door hen bereikte overeenstemming over de essentialia van de huurovereenkomst hebben vastgelegd. Het ligt in de rede dat partijen naar aanleiding van voornoemde hoofdlijnenbrief de mondelinge afspraken in de huurovereenkomst hebben vastgelegd. Nergens in de akte van 1969 staat de verplichting dat de waarborgen schriftelijk zouden moeten worden vastgelegd. Gelet op de korte periode dat er geen schriftelijke overeenkomst heeft bestaan, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen dat de in de huurovereenkomst van
24 november 2022 opgenomen afspraken tussen Summercamp en het COA ook hebben gegolden voor de periode dat deze afspraken nog niet op schrift waren gesteld (periode
3 november 2022 tot 24 november 2022).
4.23.
Aan de stelling van het Ittersumfonds, dat in de gewijzigde doelstelling van artikel 7a van de akte uit 1969 alsmede in de huurovereenkomst tussen Stichting Kinderoord en Summercamp wordt gesproken over een recreatiecentra en daar niet de opvang van
AMV-ers onder vallen, gaat de rechtbank voorbij. In de omschreven gewijzigde doelstelling van artikel 7a staat inderdaad genoemd
“instandhouding en exploitatie van recreatiecentra (…) alles in de ruimste zin”. Destijds bij de wijziging van de doelstelling in 2015 van de akte uit 1969 is de bedoeling geweest om de doelstelling te verruimen. Gelet op de doelstelling in het gewijzigde artikel 7a is het artikel bedoeld om ruimer te zijn dan enkel recreatiecentra en sluit recreatiecentra in de ruimere zin de opvang van AMV-ers niet uit. Naar het oordeel van de rechtbank is door de wijze waarop de AMV-ers zijn opgevangen, door hen te huisvesten en hen een volledig activiteitenprogramma alsmede maaltijden aan te bieden, het Kinderoordterrein ingezet als recreatiecentra in de ruimere zin en conform de gewijzigde doelstelling van artikel 7a van de akte uit 1969.
4.24.
De stelling van het Ittersumfonds dat de opvang van AMV-ers op winst is gericht en daarom niet voldoet aan de doelstelling als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969, is door Kinderoord B.V. gemotiveerd betwist. Kinderoord B.V. heeft aangevoerd dat Summercamp voor de opvang van de AMV-ers slechts een vergoeding heeft ontvangen die vergelijkbaar is met de vergoeding die zij ontvangt per kind in het kader van de kinderkampen die in de zomer op haar terrein worden gehouden en dat een kostendekkende vergoeding is. In de tarieventabel als bijlage behorend bij de huurovereenkomst tussen Summercamp en het COA staat ook een standaardtarief per persoon opgenomen. Het Ittersumfonds heeft de door haar ingenomen stelling dat de opvang op winst is gericht, gelet op deze gemotiveerde betwisting van Kinderoord B.V. onvoldoende onderbouwd. Derhalve is niet gebleken dat door Summercamp de opvang van AMV-ers is overeengekomen om winst te behalen. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook al zou blijken dat er door de opvang van de AMV-ers op het Kinderoordterrein enige winst zou zijn gemaakt, de opvang van de AMV-ers zoals Summercamp dat heeft gedaan, door naast het aanbieden van huisvesting ook maaltijden en een volledig activiteitenprogramma te verzorgen, daarom nog niet per definitie strijdig is met de doelstelling als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969. Immers, daarin wordt het maken van winst niet verboden, wel dat het oogmerk van de exploitatie is om (steeds) winst te maken. Daarvan is – zoals geoordeeld – niet gebleken.
4.25.
Met inachtneming van het voorgaande onder 4.20 tot en met 4.24 komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er, gelet op de gesloten huurovereenkomst tussen Kinderoord en Summercamp alsmede de tussen Summercamp en het COA gesloten huurovereenkomst en reserveringsovereenkomst, voldoende waarborgen hebben bestaan voor het Ittersumfonds dat de exploitatie van het Kinderoordterrein door het COA conform de gegeven doelstelling als genoemd in artikel 7a van de akte uit 1969 zou worden geëxploiteerd. Omdat het Kinderoordterrein door opvang van de AMV-ers conform de geldende doelstelling is geëxploiteerd, is er geen sprake van enige overtreding van artikel 9 van de akte uit 1969, zodat de door het Ittersumfonds gevorderde boetes onder VI. en VII. worden afgewezen. Omdat de boetes onder VI. en VII. zullen worden afgewezen zal ook de daarover gevorderde rente worden afgewezen.
Gevorderde boete vanwege gestelde overtreding artikel 12 akte
4.26.
In artikel 12 van de akte uit 1969 staat opgenomen dat de Schaarshoek en haar opvolgende eigenaars niet bevoegd zijn, zonder schriftelijke toestemming van het Ittersumfonds, het Kinderoordterrein te verhuren of op andere wijze in genot te geven aan derden. Dit mag volgens voornoemd artikel 12 wel zonder toestemming aan personen in dienst van de Schaarshoek of staande in een soortgelijke verhouding tot de Schaarshoek, maar dan moet wel de feitelijke exploitatie van het vakantieoord door de Schaarshoek onveranderd gehandhaafd worden. Daarnaast staat in artikel 12 van de akte uit 1969 dat het verbod, om zonder schriftelijke toestemming het Kinderoordterrein te verhuren, vervalt als er tevoren voldoende waarborgen bestaan, dat na overdracht of verhuur van het Kinderoordterrein door de Schaarshoek of haar opvolgende eigenaars aan een derde niet zal worden afgeweken van een exploitatie overeenkomstig voormelde, voor de Schaarshoek geldende doelstelling als omschreven in artikel 7a van de akte.
4.27.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verwijzing naar ‘derden’ en naar ‘personen’ in artikel 12 van de akte niet dat hiermee slechts natuurlijke personen zouden zijn bedoeld. Evenmin is in voornoemde bepaling de verhuur of het op andere wijze in genot geven aan rechtspersonen uitgesloten. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van het Ittersumfonds dat verhuur van het Kinderoordterrein op grond van artikel 12 van de akte uit 1969 alleen mogelijk is aan natuurlijke personen en niet aan Summercamp als rechtspersoon.
4.28.
De bedoeling van de tekst ‘in dienst van of staande in een soortgelijke verhouding tot Kinderoord Schaarshoek’, zoals staat opgenomen in artikel 12 van de akte uit 1969, is dat Kinderoord doorslaggevende zeggenschap dient te houden over de (rechts)persoon die feitelijk het genot gaat krijgen na verhuur of het op andere wijze in genot geven van het Kinderoordterrein.
Tussen partijen is niet in geschil dat na de omzetting Kinderoord B.V. de opvolger van Stichting Kinderoord is geworden. Gelet op de structuur van Kinderoord B.V., zoals hiervoor staat opgenomen in 2.16, heeft Kinderoord B.V. indirect als 100% aandeelhouder van StadLandBos Holding B.V. zeggenschap over Summercamp. Daar komt bij dat door Kinderoord B.V. onbetwist is aangevoerd dat Kinderoord B.V. inmiddels ook bestuurder is van Summercamp (onder punt 21 conclusie van dupliek). Voornoemde brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat Kinderoord B.V. doorslaggevende invloed heeft op Summercamp. Summercamp staat hiermee ten opzichte van Kinderoord B.V. in een situatie die redelijkerwijs gelijk te stellen is met een soortgelijke verhouding als een dienstverband, zoals genoemd in artikel 12 van de akte uit 1969.
4.29.
Vervolgens is de vraag of door de wijze waarop Kinderoord B.V. het Kinderoordterrein heeft verhuurd aan Summercamp en Summercamp vervolgens aan het COA de feitelijke exploitatie van het vakantieoord door de Schaarshoek onveranderd gehandhaafd is gebleven. Hiervoor in rechtsoverweging 4.20 tot en met 4.25 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat in de huurovereenkomst tussen (na omzetting) Kinderoord B.V. en Summercamp alsmede in de huurovereenkomst en reserveringsovereenkomst tussen Summercamp en het COA voldoende waarborgen staan opgenomen, waardoor zij zich hebben gehouden aan de in 2015 gewijzigde doelstelling als genoemd in artikel 7a van de akte uit 1969. Daarnaast is niet gebleken dat de feitelijke exploitatie van het Kinderoordterrein door Summercamp en het COA zou hebben afgeweken van de afspraken in de overeenkomsten die Kinderoord B.V., Summercamp en het COA met elkaar hebben gemaakt, zodat ook de feitelijke exploitatie voldoende overeenkomt met de in de akte opgenomen doelomschrijving in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969. Gelet op de opgenomen doelstelling in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969 is dit artikel bedoeld om ruimer te zijn dan enkel de feitelijke exploitatie van een vakantieoord, zoals genoemd in artikel 12. Artikel 12 dient derhalve te worden gelezen tegen de achtergrond van de gewijzigde doelstelling in artikel 7a van de akte uit 1969. Zowel Summercamp als het COA zijn contractueel gebonden om het Kinderoordterrein te gebruiken conform de doelstelling als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969 en zij hebben dat ook zo gedaan. Omdat de wijze van opvang van de AMV-ers op het Kinderoordterrein door het COA vergelijkbaar is met de wijze waarop de kinderen in de zomerperiode op het Kinderoordterrein verblijven, is er geen sprake van een afwijking van de doelstelling zoals volgt uit de akte van 1969 en hebben zij de feitelijke exploitatie van het Kinderoordterrein conform artikel 12 van de akte uit 1969 gehandhaafd. Weliswaar wordt de exploitatie van het vakantieoord strikt genomen niet door Schaarshoek zelf gehandhaafd, hetgeen volgens Ittersumfonds maakt dat de uitzondering niet van toepassing is, echter dat maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers, de akte uit 1969 staat toe dat het terrein vervreemd wordt (onder de voorwaarden van artikel 7), zodat een opvolgend eigenaar in beeld kan komen niet zijnde de Schaarshoek. In zoverre heeft die bepaling al een ruimere strekking. Bovendien staat artikel 12 van de akte toe dat de exploitatie door anderen dan Schaarshoek kan geschieden (werknemers of anderen in een vergelijkbare verhouding). Zoals hiervoor overwogen is de kern van die bepalingen dat Schaarshoek (thans Kinderoord B.V.) doorslaggevende zeggenschap houdt over die derde en dat de exploitatie (in overeenstemming met de doelomschrijving) gehandhaafd blijft. Daarvan is zoals hiervoor geoordeeld sprake, zodat de bepaling niet – zoals Ittersumfonds doet – enkel taalkundig moet worden uitgelegd.
4.30.
Het enkele feit dat in de statuten van Kinderoord B.V. niet staat opgenomen dat er geen winst zal worden gemaakt maakt niet dat niet aan de doelstelling uit de akte uit 1969 kan worden voldaan. In de huurovereenkomst tussen (na omzetting) Kinderoord B.V. en Summercamp alsmede de huurovereenkomst en reserveringsovereenkomst tussen Summercamp en het COA is de verplichting opgelegd om conform de doelstellingen als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969 te handelen. Hiermee zijn er, zoals artikel 12 van de akte vereist, tevoren voldoende waarborgen getroffen dat het Kinderoordterrein zou worden geëxploiteerd conform de doelstelling, waarmee eveneens het vragen van toestemming aan het Ittersumfonds is komen te vervallen.
4.31.
Omdat Summercamp is aan te merken als een derde die in een soortgelijke verhouding staat tot Kinderoord B.V. en door de feitelijke wijze van exploiteren van het Kinderoordterrein door het COA conform de doelstelling als genoemd in het gewijzigde artikel 7a van de akte uit 1969 en daarmee de feitelijke exploitatie is gehandhaafd, is van een overtreding van artikel 12 geen sprake. Omdat er geen sprake is van niet-nakoming van één van de verplichtingen als genoemd in artikel 12, zal de gevorderde boete als genoemd onder punt V. alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente worden afgewezen.
Slotopmerking
4.32.
De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat zij hiervoor – kort gezegd – dus tot de conclusie is gekomen dat:
  • enerzijds er als gevolg van de omzetting van de stichting Kinderoord in Kinderoord B.V. onvoldoende (juridisch) gewaarborgd wordt dat de exploitatie (in de toekomst) blijft zoals in artikel 7a van de akte is vastgelegd;
  • er anderzijds, op dit moment geen dwangsommen/boetes verschuldigd zijn geraakt omdat de feitelijke exploitatie (door derden) in de beoordeelde gevallen in overeenstemming is met die doelstelling uit artikel 7a en dat ook in die gevallen voldoende geborgd was.
Dat verklaart waarom de rechtbank wel heeft aangenomen dat de aanbiedingsplicht is gaan gelden, terwijl toch geen boetes/dwangsommen verschuldigd zijn geraakt.
Buitengerechtelijke kosten
4.33.
Vaststaat dat het Ittersumfonds Kinderoord B.V. heeft aangeschreven en heeft verzocht de aanbiedingsplicht als genoemd in artikel 12 van de akte na te komen. De rechtbank stelt dan ook vast dat het Ittersumfonds voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag wordt echter wel gematigd tot een bedrag van € 925,00, zijnde het tarief dat geldt bij vorderingen van onbepaalde waarde. Dit omdat de vordering met betrekking tot de aanbiedingsplicht (vordering onbepaalde waarde) zal worden toegewezen en de vorderingen met betrekking tot de boetes, waarover door het Ittersumfonds de buitengerechtelijke kosten zijn berekend, zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.34.
Nu de vordering van het Ittersumfonds die betrekking heeft op de aanbiedingsplicht zal worden toegewezen en de vorderingen met betrekking tot de boetes zullen worden afgewezen zijn partijen over en weer op enkele punten in het (on)gelijk gesteld en zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.35.
Ittersumfonds heeft gevorderd dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat het vonnis meteen zou kunnen worden uitgevoerd, ook als hoger beroep wordt ingesteld. Kinderoord B.V. heeft zich hiertegen verzet.
4.36.
Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van Kinderoord B.V. zwaarder wegen dan de belangen van het Ittersumfonds om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. Het Ittersumfonds heeft zich op het standpunt gesteld dat Kinderoord B.V. het Kinderoordterrein moet aanbieden aan haar, omdat Kinderoord B.V. zich niet heeft gehouden aan de afspraken zoals deze staan opgenomen in de akte van 11 december 1969. Tevens heeft het Ittersumfonds desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij het Kinderoordterrein weer in eigendom wil krijgen, maar dat als de vordering zal worden toegewezen zij nog geen concrete plannen heeft met het Kinderoordterrein. Tegenover dit belang van het Ittersumfonds om het Kinderoordterrein weer in eigendom te krijgen staat het belang van Kinderoord B.V. Kinderoord B.V. heeft verzocht een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, om te voorkomen dat in afwachting van de uitkomst van een eventueel hoger beroep zij gedwongen kan worden om het Kinderoordterrein aan het Ittersumfonds te koop aan te bieden, waardoor zij de eigendom over het Kinderoordterrein verliest en exploitatie van het Kinderoordterrein niet meer mogelijk is.
4.37.
De rechtbank is van oordeel dat tenuitvoerlegging van het vonnis zeer verstrekkende gevolgen zal hebben voor Kinderoord B.V. indien het Kinderoordterrein naar aanleiding van de aanbiedingsplicht daadwerkelijk zal worden gekocht door het Ittersumfonds. Kinderoord B.V. moet dan immers het Kinderoordterrein te koop aanbieden aan het Ittersumfonds, waardoor zij het Kinderoordterrein bij daadwerkelijke koop daarvan kwijt raakt en exploitatie van het Kinderoordterrein zoals zij dit jarenlang heeft gedaan niet meer mogelijk is. Dat er, zoals het Ittersumfonds aanvoert, bij voortvarend procederen in hoger beroep er al eerder een arrest zal liggen alvorens het Kinderoordterrein is geleverd, is onzeker. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belang van Kinderoord B.V., bij behoud van de situatie totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van het Ittersumfonds, mede nu zij nog geen concrete plannen heeft met het Kinderoordterrein, bij directe tenuitvoerlegging van het vonnis.
4.38.
Gelet op het voorgaande zal de veroordeling tot het te koop aanbieden aan het Ittersumfonds van de onbezwaarde eigendom van de onroerende zaken (percelen met opstallen) kadastraal aangeduid als Wijhe sectie B, nummer 1922, 2461, 2462 en 2362 en Heino, sectie C nummer 2425 niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zodat Kinderoord B.V. zoals zij heeft aangekondigd van dit vonnis in hoger beroep kan gaan zonder dat al een situatie is ontstaan waarbij Kinderoord B.V. de eigendom van de gronden (het Kinderoordterrein) verliest en daarmee het voortbestaan van Kinderoord B.V. in het gedrang komt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Kinderoord B.V. om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis, over te gaan tot het bij aangetekend schrijven te koop aanbieden aan het Ittersumfonds van de onbezwaarde eigendom van de onroerende zaken (percelen met opstallen) kadastraal aangeduid als Wijhe sectie B, nummer 1922, 2461, 2462 en 2362 en Heino, sectie C nummer 2425. En wel tegen een prijs vast te stellen door drie deskundigen en volgens de voorwaarden en het stappenplan genoemd in artikel 12 in de akte uit 1969, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor elke dag dat Kinderoord B.V. daar niet aan voldoet, met een maximum van € 100.000,00;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op
23 juli 2025.
conc: 527/awi/SvB

Voetnoten

1.bijv. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BZ3749.
2.HR 10 april 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5573, concl. A-G Wissink voor HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:927, par. 3.17.2-3.17.3 (ECLI:NL:PHR:2019:338), concl. A-G Lindenbergh voor HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1607 par. 6.9 (ECLI:NL:PHR:2022:637).
3.Vergelijk de notulen van het Ittersumfonds van 17 februari 1968 (productie 9 bij dagvaarding), waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de achtergrond en strikte voorwaarden voor het vestigen van een voorkeursrecht bij vervreemding en eisen die het Ittersumfonds daaraan stelde, hetgeen niet als zodanig of onvoldoende gemotiveerd is betwist onder punt 9 en 10 van de conclusie van antwoord.