ECLI:NL:RBNNE:2025:2998

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
LEE 25/1508
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning door Sonac Burgum B.V.

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 24 juli 2025, hebben eisers beroep ingesteld tegen het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân. De eisers, waaronder Sonac Burgum B.V., stelden dat het college niet tijdig had beslist op hun aanvraag voor een omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres 5 en eiser 6 niet-ontvankelijk was, terwijl het beroep van eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 gegrond werd verklaard. De rechtbank droeg het college op om binnen 21 weken na de uitspraak een besluit te nemen op de aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn ruimschoots was overschreden en dat eisers belanghebbenden waren bij de aanvraag. De rechtbank legde het college een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de beslistermijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1

[eiser 2], eiser 2
[eiseres 3], eiseres 3,
[eiseres 4], eiseres 4, allen uit Burgum
[eiseres 5], eiseres 5,
[eiser 6], eiser 6, beiden uit Hurdegaryp,
eisers
(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân,

(gemachtigden: R. Oosterbaan, M. Suselbeek, H. Raetzer en mr. J.A. Ponsen-Haagsma),

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Sonac Burgum B.V. uit Sumar.

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld, omdat het college volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres 5 en eiser 6 niet-ontvankelijk is. Het beroep van eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 is gegrond.

Procesverloop

2. Sonac Burgum B.V. (Sonac) heeft gefaseerd een omgevingsvergunning aangevraagd. De aanvraag voor fase 1 is ingediend op 25 april 2023 en gaat over het veranderen van de inrichting (milieu) en het handelen in strijd met regels voor ruimtelijke ordening. De aanvraag voor fase 2 is ingediend op 26 mei 2023 en gaat over de activiteit bouwen.
2.1.
De gemeenteraad van de gemeente Tytsjerksteradiel heeft op 14 december 2023 geweigerd om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven.
2.2.
Gelet op de weigering van de gemeenteraad om een vvgb af te geven heeft Sonac op 19 juli 2024 de aanvraag voor fase 1 gewijzigd; de laatste aanvullingen zijn gedateerd op 20 januari 2025. De aanvraag voor fase 2 wordt afgestemd op de gewijzigde aanvraag
fase 1.
2.3.
Eisers hebben op 27 maart 2025 het college in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen [eiser 1] , [eiseres 3] , [eiseres 4] , [eiseres 5] en [eiser 6] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank gaat ervan uit dat het beroep niet tijdig beslissen zich richt tegen de weigering om te beslissen op zowel de aanvraag om een omgevingsvergunning voor fase 1 als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor fase 2. Weliswaar hebben eisers verwezen naar een publicatie op 9 juni 2023 waarin enkel is verwezen naar een aanvraag van 26 mei 2023, maar zij hebben ook verwezen naar een brief van Sonac waarin – abusievelijk? – melding wordt gemaakt van een aanvraag van 25 maart 2023. Bovendien lijkt de aanvraag van 25 april 2023 niet te zijn gepubliceerd en wordt uit hun beroep duidelijk dat het hen gaat om fase 1 en fase 2.
Zijn eisers belanghebbenden bij het beroep niet tijdig beslissen?
4. Het college stelt zich op het standpunt dat eisers niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden bij het beroep niet tijdig beslissen.
4.1.
Als belanghebbende bij het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag voor een vergunning worden in beginsel degenen aangemerkt die belanghebbende zouden zijn bij het reële besluit. Bij de beantwoording of omwonenden belanghebbend zijn is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een vergunning – toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Indien bepaalde milieugevolgen zijn genormeerd door een afstandseis, een contour of een grenswaarde, is deze norm niet bepalend voor de vraag of de betrokkene belanghebbende is bij het besluit. Indien het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Voor de belanghebbendheid moet gekeken worden naar de milieugevolgen van het in werking zijn van de inrichting als geheel, inclusief de gevraagde verandering. [1]
4.2.
Sonac is van plan een nieuwe 10e productielijn te realiseren. Zij heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd voor een zogenaamde groengasinstallatie, een Denox-installatie en voor het stoken van de stookketels op vet in plaats van aardgas. De groengasinstallatie verwerkt voornamelijk dierlijke bijproducten tot groen gas.
4.3.
De rechtbank acht het aannemelijk dat eisers rechtstreeks feitelijke gevolgen van de aangevraagd activiteiten zullen ondervinden en dat het daarbij in ieder geval bij eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 die wonen op een afstand van respectievelijk 450 meter, 490 meter, 800 meter en 1,35 km van Sonac om gevolgen van enige betekenis gaat.
Zicht
4.3.1.
Eisers 1 en 2 hebben gesteld dat in de zomer enigszins en in de winter goed zicht hebben op de installaties van Sonac. De hoogte van de groengasinstallatie bedraagt 24 meter, meer dan het dubbele van de huidige installaties. Door het college is op zitting naar voren gebracht dat de aanvraag inmiddels is aangepast en de hoogte van 24 meter is teruggebracht naar 20 meter. Gelet op de overgelegde foto’s en de bespreking daarvan op zitting, acht de rechtbank het aannemelijk dat beide eisers zicht hebben op de aangevraagde installatie, in ieder geval in de wintermaanden.
Geur en geluid
4.3.2.
Ten aanzien van het aspect geur overweegt de rechtbank dat eisers op de zitting hebben gesteld dat zij allen ter plaatse van hun woningen de geur van Sonac kunnen waarnemen en dat in ieder geval voor eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 die op relatief kortere afstand van Sonac wonen sprake is geuroverlast. Ook hebben zij gesteld dat de geluidsniveaus op woningen in de omgeving aanzienlijk zijn. Volgens hen zal de geluidsbelasting als gevolg van de gevraagde omgevingsvergunning nog hoger worden. Het college heeft in het verweerschrift gesteld, in de beoogde situatie geen verslechtering van de situatie optreedt voor wat betreft geur en dat er geen toename is van de geluidsbelasting en aan de norm daarvoor wordt voldaan. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er in ieder geval ten aanzien van eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Zoals uiteengezet in rechtsoverweging 3.1 is de norm niet bepalend voor de vraag of sprake is van gevolgen van enige betekenis. Indien het besluit en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, komt de vraag of aan die norm wordt voldaan aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.3.3.
Gelet op het voorgaande kunnen eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 als belanghebbenden worden aangemerkt in het kader van deze procedure. Het beroep van eiseres 5 en eiser 6 is, nu niet duidelijk is dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden en als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, niet ontvankelijk.
Hebben eisers procesbelang bij het beroep niet tijdig beslissen?
5. Het college stelt zich op het standpunt dat eisers geen procesbelang hebben bij het beroep niet tijdig beslissen. Volgens het college kan in geval van een weigering om de omgevingsvergunning te verlenen een nieuwe aanvraag worden ingediend.
5.1.
Voor zover het college daarmee heeft willen stellen dat eisers met hun beroep niet kunnen bereiken wat zij daarmee beogen volgt de rechtbank dat standpunt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS moet het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis zijn. [2] Wat eisers willen bereiken is dat er een besluit wordt genomen op de aanvragen om omgevingsvergunning. [3] Niet valt in te zien dat zij dat niet kunnen bereiken met deze procedure. Dat nadat een besluit is genomen er een nieuwe aanvraag kan worden ingediend maakt dat niet anders.
Is het beroep niet tijdig beslissen onredelijk laat ingesteld?
6. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [4]
6.1.
Sonac heeft de aanvragen ingediend op 25 april 2023 en 26 mei 2023. Op grond van artikel 3:18, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) besluit het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Van een verlenging op grond van artikel 3:18, tweede lid, van de Awb is de rechtbank niet gebleken. De beslistermijn is ruimschoots overschreden. Eisers hebben het college op 27 maart 2025 in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen. Eisers hebben vervolgens op 23 april 2025 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen.
6.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep, nu dit langer dan een jaar na de weigering van de vvgb en na aanpassing van de aanvraag en het uitblijven van een beslissing is ingesteld, als een onredelijk laat beroep kwalificeert.
6.3.
Eisers hebben aangevoerd dat door het college de indruk is gewekt dat er geen beroep kon worden ingesteld, maar dat er pas rechtsmiddelen konden worden aangewend nadat een ontwerpbesluit of definitief besluit was genomen. Eisers wijzen in dit verband op een e-mail van 4 juni 2024 die aan eiser 6 is gestuurd waaruit dit naar voren komt. Zij wijzen ook op een brief van 19 november 2024 aan het college van provinciale staten waarin de indruk werd gewekt dat geen sprake zou zijn van overschrijding van de wettelijke beslistermijn.
6.4.
Het indienen van beroep wegens het niet tijdig beslissen is niet aan een termijn gebonden. Dient de belanghebbende ‘onredelijk laat’ een beroepschrift in, dan wordt het beroep op grond van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. In dat verband is relevant of eisers hebben aangedrongen op het nemen van een besluit op de aanvraag. Volgens vaste rechtspraak is daarbij van belang of eisers contact hebben gehad met het college om een beslissing te bevorderen. [5]
6.5.
De rechtbank stelt vast dat het beroep bijna twee jaar na het indienen van de aanvragen om omgevingsvergunning is ingesteld. Niet in geschil is dat er van eisers niet verwacht kon worden dat zij voor de beslissing op de aanvraag om een vvgb op 14 december 2023 een beroep tegen het niet tijdig beslissen zouden instellen. Ook is niet in geschil dat na de weigering van de vvgb tussen partijen meermaals contact geweest over de besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat in de mail van 4 juni 2024 aan het college expliciet de vraag is gesteld of tegen het niet handelen van het college bezwaar gemaakt kon worden. Die vraag is in de reactie daarop van 10 juni 2024 van het college niet beantwoord. Tijdens de zitting hebben eisers verder onbetwist naar voren gebracht dat eerder bezwaar is gemaakt tegen het uitstellen van het besluit en dat dat bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Daarna hebben zij een gemachtigde ingeschakeld en is een ingebrekestelling verstuurd en het beroep niet tijdig beslissen ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op al het voorgaande het beroep niet onredelijk laat ingesteld. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
7. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Het uitgangspunt is dat het college dit moet doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat de beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn. [6] Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en is een langere beslistermijn gerechtvaardigd. De rechtbank bepaalt dat het college binnen 21 weken moet beslissen op de aanvragen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
8. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Weliswaar gaat het om twee aanvragen maar deze hangen inhoudelijk zodanig met elkaar samen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één dwangsom kan verbeuren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiseres 5 en eiser 6 is niet-ontvankelijk. Het beroep van eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 is gegrond. Dat betekent dat deze eisers gelijk krijgen, het college de onder 7 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 8 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
10. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers 1 en 2 en eiseressen 3 en 4 vergoeden. Deze eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Omdat het om samenhangende zaken gaat worden de zaken met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) beschouwd als één zaak. De vergoeding wordt vastgesteld op € 1.814,-. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907) bij een wegingsfactor 1. Anders dan gebruikelijk bij beroepen vanwege het niet tijdig beslissen vindt de rechtbank het gewicht van deze zaak gemiddeld en niet licht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiseres 5] en [eiser 6] niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eiser 1] , [eiser 2] , [eiseres 3] , en [eiseres 4] gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen 21 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het college aan [eiser 1] , [eiser 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan [eiser 1] , [eiser 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] gezamenlijk moet vergoeden
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser 1] , [eiser 2] , [eiseres 3] en [eiseres 4] gezamenlijk tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:875.
4.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 5 september 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AL2454.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.