ECLI:NL:RBNNE:2025:3149

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
LEE 23/1526
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing van schadevergoeding voor mijnbouwschade aan woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, enkelvoudige kamer, op 31 juli 2025, wordt de gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag voor schadevergoeding door eiser, een inwoner van [woonplaats], behandeld. Eiser had schade aan zijn woning gemeld die veroorzaakt zou zijn door mijnbouwactiviteiten. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen had een vergoeding van € 18.426,67 toegekend, maar eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de vergoeding onvoldoende was om de schade duurzaam te herstellen. De rechtbank oordeelt dat de toegekende vergoeding inderdaad niet voldeed aan de eisen voor herstel naar de oorspronkelijke staat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Instituut en kent een aanvullende schadevergoeding van € 3.415,27 toe, bestaande uit € 2.401,80 voor aanvullende schadevergoeding en € 1.013,47 voor de aanpassing van het prijspeil. Tevens wordt het Instituut veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het Instituut en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en bevestigt dat de rechtbank enkel kan oordelen over het bestreden besluit en niet over andere procedures die aan de gang zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut

(gemachtigden: mr. B.C. Rots en mr. S.C. Goldbohm).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiser voor de vergoeding van schade aan zijn woning. Eiser is het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de door het Instituut aan eiser toegekende vergoeding onvoldoende is om de schades zodanig te herstellen dat de situatie wordt teruggebracht naar de situatie zoals deze was voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis. Eiser dient daarom een aanvullende vergoeding te ontvangen. Het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor de vergoeding van schade aan zijn woning aan [adres] te [woonplaats]. Het Instituut heeft met het besluit van 22 juli 2021 een bedrag van € 18.426,67 aan eiser toegekend voor de vergoeding van de schade. Daarnaast is een bedrag voor bijkomende kosten en wettelijke rente toegekend. Met de beslissing op bezwaar van 21 februari 2023 is het Instituut bij dit besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2023.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote, de gemachtigden van het Instituut en deskundige J. Timmer.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 19 januari 2018 heeft eiser schade gemeld bij het Centrum Veilig Wonen. Deze schademelding is door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen en later door het Instituut overgenomen als aanvraag voor de vergoeding van schade aan de woning van eiser.
3.1.
Daarop heeft J. Timmer van deskundigenbureau CED de schade opgenomen. Hiervan is op 7 december 2020 een adviesrapport opgeleverd. Naar aanleiding van een zienswijze van eiser op dit adviesrapport is op 3 juni 2021 een herzien adviesrapport opgeleverd. In het herziene adviesrapport wordt geadviseerde een bedrag van € 19.440,14 aan schadevergoeding toe te kennen. Dit bedrag is opgebouwd uit de genoemde bedragen voor herstel per schade (€ 18.426,67) en een aanpassing van het bedrag naar het prijspeil van 2020 (€ 1.013,47).
3.2.
Met het primaire besluit van 22 juli 2021 heeft het Instituut aan eiser een bedrag van in totaal € 20.958,83 toegekend. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 18.426,67 voor de vergoeding van schade, € 1.190,00 voor bijkomende kosten en € 1.342,16 aan wettelijke rente.
3.3.
Eiser heeft op 29 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar van eiser ziet op de geadviseerde herstelmethodes voor verschillende schades. Hij meent dat de schades met de genoemde methodes onvoldoende worden hersteld en dat er gezocht moet worden naar een manier waarop de schade duurzaam hersteld kan worden.
3.4.
Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 heeft het Instituut het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 21 maart 2023 beroep ingesteld en op 30 mei 2023 gronden ingediend. Tevens heeft eiser een rapport van Vergnes Expertise B.V. van 24 mei 2023 ingediend.
3.5.
Op 8 juli 2024 heeft een regiezitting plaatsgevonden bij deze rechtbank. Tijdens de regiezitting is afgesproken dat partijen, samen met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), zouden proberen tot een oplossing te komen gericht op duurzaam herstel. Er is een traject voor Duurzaam herstel gestart, maar er is in deze zaak geen overeenstemming bereikt tussen partijen.
3.6.
In beroep zijn door partijen aanvullende stukken ingediend. Door eiser is het versterkingsadvies van 14 december 2020 opgesteld door NCG ingediend. Door het Instituut is een Addendum van CED van 4 juli 2024 ingediend. Hierop heeft eiser gereageerd, waarop het Instituut een aanvullende reactie van Timmer van CED heeft ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
4. Eiser heeft op 19 januari 2018 de schade aan zijn woning gemeld. Nadien is voor de woning van eiser tevens een versterkingstraject en een maatregel voor het isoleren van de woning, de zogenoemde ‘maatregel 28’, gestart bij de NCG. Naar aanleiding van de regiezitting in deze zaak is daarnaast een ‘Duurzaam herstel’ traject gestart bij het Instituut. In geen van deze procedures was ten tijde van de zitting uitsluitsel gegeven. Eiser benoemt dat hij vooral een passend herstelbeleid en duidelijkheid wil zodat gestart kan worden met het duurzaam herstellen van de woning. Op dit moment ligt alles stil.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser met de melding/aanvraag van 19 januari 2018 heeft verzocht om een vergoeding van schade aan zijn woning veroorzaakt door trillingen door mijnbouwactiviteiten. Hierop heeft het Instituut een besluit genomen en een vergoeding toegekend voor herstel van de fysieke schades waarvoor het bewijsvermoeden naar het oordeel van het Instituut niet weerlegd kon worden. Tegen dat besluit is door eiser beroep ingesteld. Eiser wenst in alle trajecten duidelijkheid en wil graag dat de verschillende trajecten met elkaar geïntegreerd worden. Dat er verschillende trajecten zijn, is echter een politiek besluit. De rechtbank kan enkel een oordeel geven over het bestreden besluit. Het versterkingstraject, de maatregel 28 en Duurzaam herstel zijn geen onderdeel van dit besluit, de rechtbank kan hierover geen oordeel geven. Dit geldt ook voor het door eiser aangehaalde Agroprogramma. Het Agroprogramma is geen onderdeel van het besluit, betreft geen initiatief van het Instituut en staat ook verder los van deze procedure. De rechtbank beoordeelt hieronder dan ook de beroepsgronden van eiser die zien op het bestreden besluit over de fysieke schade.
Fysieke schade
5. Eiser heeft een adviesrapport van Vergnes Expertise B.V. ingediend. Daaruit volgt dat hij het niet eens is met de herstelmethodes voor de schades 4, 5, 9, 12, 13, 14, 18, 30, 31, 37, 39, 40 en 47 t/m 54. Ter zitting heeft eiser over schade 30 toegelicht dat de schade wel eerder is behandeld, maar dat dit destijds niet goed is gedaan. Het lijkt er volgens eiser op dat het Instituut bij het vaststellen van de herstelmethode de goedkoopste methode kiest en niet de meest passende bij de geconstateerde schade. Eiser heeft zeer slechte ervaring met eerder herstel en de gekozen herstelmethode. De eerder herstelde schade was al na een half jaar terug. De situatie is er juist erger op geworden, niet beter. Er moet samengewerkt worden met de NCG zodat constructief wordt hersteld. Volgens eiser wil het Instituut zo snel mogelijk en routinematig schades afhandelen. De deskundige in bezwaar is niet eens bij eiser thuis geweest om de schade te bekijken, maar heeft enkel op basis van de foto’s geoordeeld. Tot slot meent hij dat voor schade 55 het bewijsvermoeden niet is weerlegd zodat ook voor deze schade een vergoeding moet worden toegekend.
6. Het Instituut stelt dat schade 30 eerder door de NAM is beoordeeld. Om die reden is het Instituut niet bevoegd deze schade (nogmaals) te beoordelen. Dat de deskundige in bezwaar niet op locatie is geweest maakt niet dat het oordeel van deze deskundige niet juist is. Als de foto’s toereikend zijn om de schades te beoordelen is het niet nodig om op locatie te kijken. Daarbij is Timmer wel op locatie geweest, hij heeft de adviesrapporten opgemaakt. Voor de schades 4, 5, 9, 12, 13, 14, 18, 31, 37, 39 en 47 t/m 52 is door Timmer een herstelmethode geadviseerd en daarbij is een bedrag toegekend conform het calculatiemodel. Het Instituut ziet niet in waarom deze herstelmethode niet juist zou zijn. Daarbij is opgemerkt dat het calculatiemodel niet voorziet in de optie kalkmortel, maar 2-componentenortel is duurder. Om die reden kan met het toegekende bedrag ook gekozen worden voor kalkmortel, dit staat eiser vrij. Het Instituut ligt toe dat de situatie teruggebracht dient te worden naar de oude staat, het voorkomen van herhaalschade is geen uitgangspunt.
6.1.
Het Instituut benoemt verder dat schade 55 inderdaad niet goed was beoordeeld. Timmer heeft de schade nogmaals beoordeeld en het Instituut stelt dat een aanvullende vergoeding van € 1.565,32 voor deze schade dient te worden toegekend. Daarnaast meent het Instituut dat de schades 40, 53 en 54 niet juist zijn beoordeeld en stelt het Instituut voor een aanvullende vergoeding van respectievelijk € 101,76, € 417,14 en € 317,58 toe te kennen zodat eiser een aanvullende vergoeding toekomt van in totaal € 2.401,80. Tot slot is ter zitting besproken dat de geadviseerde aanpassing van het prijspeil in het herziene adviesrapport van 3 juni 2021 niet is meegenomen in het toegekende bedrag. Dit bedrag van € 1.013,47 dient alsnog te worden toegekend.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
Schade 30
7.1.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) is het Instituut niet bevoegd schades te behandelen die eerder zijn beoordeeld door de NAM. Eiser betwist niet dat de schade reeds is beoordeeld, maar heeft ter zitting toegelicht dat hij de beoordeling niet vertrouwt door wat er in het verleden is voorgevallen. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit niet maakt dat het Instituut de schade nogmaals had moeten beoordelen. De wetgever heeft ervoor gekozen om het Instituut niet te laten beslissen over eerder gemelde en afgehandelde schade. Dat eiser de eerdere beoordeling niet vertrouwt maakt niet dat het Instituut alsnog over de schade kan of moet beslissen.
Herstelmethode/calculatiemodel
7.2.
Eiser meent dat de schades zo snel en goedkoop mogelijk worden afgehandeld en dat er niet een passende herstelmethode voor constructief herstel wordt voorgesteld. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 2, zesde lid, van de TwG volgt dat het Instituut bij het uitvoeren van zijn bevoegdheden het civiele aansprakelijkheidsrecht toepast. Het uitgangspunt in het civielrechtelijke aansprakelijkheidsrecht bij de begroting van (vermogens)schade is dat degene die schade heeft geleden zoveel als mogelijk moet worden teruggebracht in de toestand waarin hij (met een redelijke mate van waarschijnlijkheid) zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zich niet zou hebben voorgedaan. [1] Hetgeen eiser voorstelt zou verder gaan dan dat en een verbetering van de situatie opleveren. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat de deskundige een onjuiste herstelmethode heeft voorgesteld om de situatie terug te brengen naar de oude staat. Daarbij heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder geoordeeld dat het Instituut het calculatiemodel mag hanteren om de gemelde schades op uniforme wijze af te handelen. [2] Uit wat door eiser is aangevoerd, volgt niet dat het Instituut in dit geval het calculatiemodel niet had mogen gebruiken. Dat de deskundige die bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig was niet op locatie is geweest en enkel aan de hand van de foto’s een oordeel heeft gegeven, maakt niet dat het besluit onzorgvuldig is. Hierover heeft de Afdeling reeds geoordeeld dat als de foto’s toereikend zijn aan de hand van deze foto’s de schades beoordeeld kunnen worden. [3] Gesteld noch gebleken is dat de foto’s ontoereikend zijn. Daarbij is de deskundige die de rapporten heeft opgesteld waarop het besluit is gebaseerd, wel op locatie geweest.
Samenwerking NCG
7.3.
Zoals eerder door de meervoudige kamer van deze rechtbank is overwogen en beslist, heeft de wetgever de keuze gemaakt om aan het Instituut de taak van afhandeling van schade toe te bedelen en aan de NCG de taak van versterking. [4] Het gaat om gescheiden verantwoordelijkheden. Wel is in de toelichting bij het Besluit versterking gebouwen overwogen dat (de rechtsvoorganger van) het Instituut en de NCG iedere kans zullen moeten benutten om binnen de gestelde kaders samen te werken. Maar daaruit volgt niet dat de organisaties gehouden zijn om gezamenlijk een besluit te nemen wanneer een aanvraag voor schadevergoeding bij het Instituut wordt ingediend. Gezien deze expliciete taakverdeling, kan niet gesteld worden dat het Instituut onzorgvuldig zou hebben gehandeld door de wijze waarop zij (in het algemeen) haar taak uitoefent. Ook in dit specifieke geval maakt, naar het oordeel van de rechtbank, het niet samenwerken met de NCG niet dat het Instituut bij het nemen van onderhavig besluit onzorgvuldig heeft gehandeld. Daarbij komt dat in deze procedure is besloten op de aanvraag voor schadevergoeding van eiser, maar dat op dit moment wel, in andere procedures, een samenwerking tussen het Instituut en de NCG plaatsvindt om de schade aan de woning van eiser duurzaam te hertellen.
Overig
7.4.
De rechtbank stelt vast dat, nu het Instituut heeft verklaard dat schades 40, 53, 54 en 55 niet juist zijn beoordeeld, het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 7:12 van de Awb te worden vernietigd voor zover het besluit ziet op deze schades. Het Instituut heeft voor de genoemde schades een aanvullende vergoeding voorgesteld. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat met de genoemde bedragen de schade niet duurzaam kan worden hersteld. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd waarom dit bedrag niet toereikend zou zijn voor herstel. Dat met het aanvullende bedrag geen duurzaam herstel kan worden uitgevoerd is, naast dat dit niet is onderbouwd, niet relevant. Het gaat hier immers om de vergoeding van de schade en de mogelijkheid om de woning terug te brengen in de oude staat, niet om duurzaam herstel. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het voorgestelde bedrag voor vergoeding van de schade. De aanpassing van het prijspeil uit het herziene adviesrapport moet wel alsnog worden toegekend.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is geoordeeld over de totstandkoming van het schadebedrag (het prijspeil) en de schades 40, 53, 54 en 55. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het Instituut een aanvullende vergoeding van in totaal € 3.415,27, bestaande uit € 2.401,80 aan aanvullende schadevergoeding en € 1.013,47 voor de aanpassing van het prijspeil, plus wettelijke rente dient toe te kennen.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het Instituut het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor de kosten die hij heeft moeten maken voor het inschakelen van een deskundige. De kosten voor het inschakelen van de deskundige bedragen € 1.839,20.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 februari 2023;
- herroept het besluit van 22 juli 2021 voor zover daarin is geoordeeld over de weerlegging van het bewijsvermoeden van schade 55 en over de hoogte van het schadebedrag voor de schades 40, 53 en 54 en het niet toekennen van het bedrag ter aanpassing van het prijspeil;
- bepaalt dat een aanvullende vergoeding moet worden toegekend van in totaal € 3.415,27 plus wettelijke rente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het Instituut het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Instituut tot betaling van € 1.839,20 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.