ECLI:NL:RBNNE:2025:3631

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
18.140877.24
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw wegens doodslag, brandstichting en zware mishandeling met tbs en gevangenisstraf

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vrouw veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor doodslag, brandstichting en zware mishandeling. De vrouw heeft op 23 april 2024 in Groningen een man, [slachtoffer 1], opzettelijk van het leven beroofd door hem meerdere keren met een mes te steken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat de vrouw zich moest verdedigen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk handelde en dat de dood van [slachtoffer 1] het gevolg was van haar handelen. Daarnaast vond de rechtbank dat de vrouw tijdens haar voorarrest in de PI brand had gesticht, wat levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Ook heeft zij een medewerkster van de PI, [slachtoffer 2], zwaar mishandeld door haar meerdere keren in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken oogkas. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van negen jaar op, naast de tbs-maatregel, gezien de psychische problematiek van de vrouw en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.140877.24
ter berechting gevoegd parketnummer 18.161440.25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 september 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , thans verblijvende te [instelling 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 augustus 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.A. Horsch, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18.140877.24 ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 april 2024 te Groningen [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] (meermaals) met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp, op en/of in meerdere plekken op en/of in het lichaam te steken en/of te snijden, waaronder de borst en/of buik en/of benen.

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18-161440-25 ten laste gelegd dat:

1
zij op of omstreeks 27 april 2025 te [plaats] , gemeente Horst aan de Maas aan een ander, te weten [slachtoffer 2] [personeelsnummer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel een op meerdere plaatsen gebroken oogkas en/of oogletsel heeft toegebracht, door
  • haar onverhoeds aan te vallen en/of
  • meermalen met gebalde vuisten in het gezicht te slaan/stompen en/of
  • haar aan de haren te trekken en/of
  • haar ten val te brengen en/of naar de grond te brengen en/of
  • haar te slaan/stompen terwijl zij op de grond lag;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 april 2025 te [plaats] , gemeente Horst aan de Maas, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2] [personeelsnummer] heeft mishandeld, door
  • haar onverhoeds aan te vallen en/of
  • meermalen met gebalde vuisten in het gezicht te slaan/stompen en/of
  • haar aan de haren te trekken en/of
  • haar ten val te brengen en/of naar de grond te brengen en/of
  • haar te slaan/stompen terwijl zij op de grond lag;
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, een op meerdere plaatsen gebroken oogkas en/of oogletsel, ten gevolge had
2
zij op of omstreeks 27 april 2025 te [plaats] , gemeente Horst aan de Maas opzettelijk brand heeft gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met een televisie en/of met meerdere kledingstukken en/of jassen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten het bed en/of het matras en/of de wandbekleding, althans één of meer goederen in het cellenblok, te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten medegedetineerden en/of één of meer medewerkers van de [instelling 2] te duchten was.

Inleiding

In de ochtend van 23 april 2024 wordt de politie gebeld door verdachte. Zij deelt mee dat ze een persoon in zijn buik heeft gestoken uit zelfverdediging. Als de politie aankomt bij de woning van verdachte, staat zij
in de deuropening met bloed op haar voeten. In de woonkamer bij de bank ligt een man op de grond en is veel bloed te zien. Agenten herkennen de man als [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Er is nog geprobeerd om hem te reanimeren, maar na een kwartier werd de reanimatie gestaakt omdat [slachtoffer 1] was overleden. (parketnummer 18.140877.24)
Ruim een jaar later, gedurende het voorarrest van verdachte naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer 1] , woedt in de [instelling 2] een brand op de cel van verdachte. Tijdens de ontruiming raakt een van de personeelsleden, [slachtoffer 2] (wiens achternaam om veiligheidsredenen niet is genoemd) gewond. Zij heeft aangifte gedaan en stelt dat zij is aangevallen door verdachte. (feiten 1 en 2 parketnummer 18-161440-25)
De rechtbank zal de feiten hieronder telkens bespreken in chronologische volgorde.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht in de zaak met parketnummer 18.140877.24 bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft gedood door hem meermalen met eens mes in het bovenlichaam te steken en snijden.
De officier van justitie acht in de zaak met parketnummer 18.161440.25 onder feit 2 bewezen dat verdachte brand heeft gesticht in haar cel in de [instelling 2] en dat daarbij gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of de dood te duchten was.
De in de zaak met parketnummer 18.161440.25 onder feit 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling van PI -medewerkster [slachtoffer 2] met voorbedachte raad kan eveneens bewezen worden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de gang van zaken volgt dat verdachte volgens een vooraf bedacht plan - door brand te stichten - gelegenheid heeft gecreëerd om [slachtoffer 2] aansluitend te kunnen mishandelen. Het motief zou kunnen liggen in onenigheid over recreatietijd tussen verdachte en [slachtoffer 2] op 21 april 2025. Het tijdsverloop en de volgorde van handelen sluiten volgens de officier van justitie uit dat verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewijsvraag met betrekking tot de dood van [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft wel een beroep op noodweer gedaan, zoals later te bespreken in het kader van de strafbaarheid van het feit.
Ten aanzien van de brandstichting in de [instelling 2] heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit, gelet op de ontkenning van verdachte. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat
niet bewezen kan worden dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of de dood te duchten was.
Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de cel van verdachte met een dikke deur was afgesloten van de rest van het gebouw. Bovendien is de brand ontstaan op het bed en zijn het matras, het beddengoed en het dekbed van brandvertragend materiaal gemaakt.
Ten aanzien van de zware mishandeling met voorbedachte raad van [slachtoffer 2] in de [instelling 2] heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit, gelet op de ontkenning van verdachte. Verdachte stelt dat zij weliswaar is te zien op camerabeelden van de mishandeling van [slachtoffer 2] , maar dat zij [slachtoffer 2] niet heeft mishandeld en dat de beelden zijn gemanipuleerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het handelen met voorbedachte raad. Er is geen bewijs voor de aanname dat verdachte brand zou hebben gesticht om zo de gelegenheid te creëren om [slachtoffer 2] te mishandelen.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18.140877.24 Doodslag op [slachtoffer 1]
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen1toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2024, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] , gesloten op 5 december 2024, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 23 april 2023 omstreeks 09.07 uur kreeg ik (
de rechtbank begrijpt: kreeg ik opdracht) om te gaan naar de [adres] . Aldaar zou melder een persoon in zijn buik hebben gestoken uit zelfverdediging. Melder zou hebben aangegeven de persoon niet te willen reanimeren en zou in de deuropening staan van de voordeur. Bij het genoemde adres zag ik een persoon in de deuropening staan. Later bleek dit te gaan om [verdachte] Ik zag dat haar voeten onder het bloed zaten.
Ik zag in de woonkamer bij de bank het slachtoffer liggen. Het slachtoffer lag voor de bank half op zijn zij op de grond. Ik voelde geen hartslag en het lichaam voelde warm aan. Ik zag veel bloed en zag dat zijn ingewanden uit het lichaam kwamen. Ik zag dat hij nog een snij-/ steekwond op zijn buik had. Bij het omdraaien van het slachtoffer herkende ik het slachtoffer als: [slachtoffer 1] . De reanimatie is gestart. Na ongeveer 13 minuten reanimeren is de reanimatie gestaakt, omstreeks 09.27 uur. Het slachtoffer was overleden.
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] d.d. 22 augustus 2024, opgemaakt door drs. B.G.H. Latten, op de afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 300 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als verklaring:
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer 1] is het navolgende gebleken: Steekletsels
De letsels sub B5 t/m B8 zijn bij leven ontstaan door een scherprandige perforerende krachtinwerking, zoals door steken/snijden met een scherprandige voorwerp zoals een mes. Er waren 9 scherprandige letsels, passende bij 6 steekletsels (C t/m H), 1 snijletsel (I) en 2 oppervlakkige snijletsels/krassen (J).
Bij de steekletsels in de rechterflank en op de buik rechts (sub B6) was er onder andere perforatie van de rechterborstholte, het middenrif, de lever en de rechterlendenspier, hetgeen heeft geleid tot uitgebreid bloedverlies, ademhalingsfunctiestoornissen en het uiteindelijk overlijden.
In relatie met de letsels sub B7 en B8 waren geen belangrijke structuren zoals grote bloedvaten en belangrijke organen geraakt. Zij kunnen door middel van bijkomend
bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.
Meerdere steekletsels toonde één spits en één stomp wonduiteinde (sub B9) wat past bij steken met een (deels) éénzijdig scherprandig voorwerp. Het diepste (betrouwbaar te meten) steekkanaal betrof circa 10,5 cm en de breedte aan de huid was maximaal circa 12,6 cm. Het snijletsel aan de linkerpink kan qua locatie passen bij af- of verweerletsel.
Conclusie
[slachtoffer 1] , [leeftijd] jaren oud, is overleden door verbloeding en ademhalingsfunctie-stoornissen als gevolg van twee steekletsels in de rechterflank en de buik. De overige steek- en snijletsels kunnen door middel van additioneel bloedverlies aan (de snelheid van) het overlijden hebben bijgedragen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 april 2024, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Waar woon je?
A: [adres] (
de rechtbank begrijpt: in [plaats]). (..) Er werd deze ochtend om 06:00 uur aangebeld en toen kwam deze man langs. En werd vervelend. (..)
Op een bepaald moment probeerde hij mij om te brengen, tot ik het mes zag en stak ik hem neer. ()
V: Hoe zag dat mes er uit?
A: Een keukenmes waar je vlees mee snijdt. Het was een zwart handvat en metaalkleurig snijvlak. (..)
A: (..) Ik had het mes vast bij het handvat. Bij de eerste steek werd hij niet anders en bij de tweede steek ook niet. Ik stak twee keer ergens in zijn buik. (..) De derde keer stak ik meer aan de linkerkant van zijn buik. De eerste twee keer stak ik aan de rechterkant van zijn buik.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2024, opgenomen op pagina 140 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Je verklaarde dat het steken erg makkelijk ging, hoever ging het mes in de man?
A: Heel diep. Ik wou er zeker van zijn dat het goed kwam en niet eindeloos hoefde blijven te steken met ondiepe wondjes. Hij had kunnen vragen of ik 112 kon bellen, ik had mijn telefoon dan opgehaald.
Bewijsoverweging
Op basis van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank - kort gezegd - vast dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes zes keer in zijn bovenlichaam heeft gestoken en enkele malen in het lichaam heeft gesneden. Hierbij liep [slachtoffer 1] dusdanige verwondingen op - waaronder een perforatie van de rechterborstholte, het middenrif en de lever - dat hij overleed aan ademhalingsfunctiestoornissen en verbloeding.
Op basis van de gedragingen van verdachte in combinatie met haar uitlatingen, zoals opgenomen onder bewijsmiddel 4, leidt de rechtbank af dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] had.
De rechtbank acht de ten laste gelegde doodslag dan ook bewezen.
De rechtbank zal verderop in dit vonnis, in het kader van de strafbaarheid van het bewezen verklaarde, ingaan op het door de verdediging gevoerde noodweerverweer.
Parketnummer 18.161440.25 Brandstichting en zware mishandeling met voorbedachte raad
In de eerste plaats verwerpt de rechtbank het verweer van verdachte inhoudend dat de camerabeelden van de PI - althans het gedeelte waarop de mishandeling van [slachtoffer 2] is te zien - zijn gemanipuleerd. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing dat dit het geval zou kunnen zijn. Uit de medische stukken en de verklaringen van [slachtoffer 2] en haar collegas volgt ontegenzeggelijk dat [slachtoffer 2] fors letsel heeft opgelopen op de afdeling op het moment dat er brand was in de cel van verdachte. Het enige alternatief voor het ontstaan van het letsel op dit moment zou zijn dat dit letsel door [slachtoffer 2] zelf of door haar collegas zou zijn toegebracht om verdachte erin te luizen. Dit alternatief acht de rechtbank ongeloofwaardig en in strijd met de overige bewijsmiddelen. De rechtbank zal de camerabeelden dan ook tot het bewijs bezigen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen2toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 april 2025, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] , gesloten op 24 mei 2025, inhoudend als verklaring van een PI-medewerker met personeelsnummer [nummer] :
Op 27 april 2024 was ik werkzaam in de [instelling 2] . Omstreeks 10.20 uur ging mijn pieper af. Ik zag de tekst: "Brandalarm cel [celnummer] ". Ik rende erop af en ik keek door het luik van de cel. Ik zag dat in de cel een grote zwarte rookontwikkeling was en een groot oranje gloed. Ik weet dat de cel werd bewoond door [verdachte]
Op de camerabeelden zag ik dat mevrouw [verdachte] haar cel omstreeks 10.15 uur verliet en naar een andere afdeling toeliep. Ik zag dat mijn collega's kort hierna door het luikje van de cel keken, een brandslang pakten en middels de brandslang blusten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] )
d.d. 30 april 2025, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 29 april 2025 kwamen wij naar aanleiding van een brandstichting op de locatie [adres] . De brand werd gemeld door de rookmelder van afdeling [nummer afdeling] kamernummer [celnummer] .
Omschrijving onderzoekslocatie.
Nadat wij de deur van de cel van afdeling [nummer afdeling] cel nummer [celnummer] openden zagen wij roetvorming op de muren en de binnenzijde van de deur. Wij zagen een brandhaard op het bed. Wij zagen dat er veel goederen op het bed lagen. We zagen kledingstukken die niet of nauwelijks waren aangetast door vuur. Boven op de stapel zagen wij de verbrande resten van een televisietoestel. Tijdens het schoonmaken en ontruimen van de cel troffen medewerkers verbrande resten in de magnetron aan.
Samenvatting/conclusie
Brandverloop: De brand ontstond zeer waarschijnlijk in of op de stapel goederen die op het bed lagen. De brand in of op de stapel goederen op het bed heeft het matras aangetast. De hierbij ontstane rook heeft de rookmelder geactiveerd. Bluswerkzaamheden hebben voorkomen dat de brand zich heeft kunnen uitbreiden. De brand in de magnetron staat los van de brand op het matras. Deze is in de magnetron ontstaan en is niet buiten de magnetron gekomen.
Aangezien een technische oorzaak kan worden uitgesloten, er twee afzonderlijke brandhaarden zijn aangetroffen en de verdachte 30 seconden voordat de rookmelder word geactiveerd nog in de cel is geweest is deze brand vrijwel zeker ontstaan door het opzettelijk inbrengen of achterlaten van vuur (brandstichting).
Gevaarstelling: Bij deze brand is er gevaar geweest voor uitbreiding. Bij deze brand zijn veel giftige dampen en rook vrijgekomen. Ook werd er door de brandweer een lange periode een gevaarlijk hoge CO- waarde gemeten. Bij deze brand sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 29 april 2025, opgenomen op pagina 54
e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 28 april 2025 uur heb ik multimediabestanden verkregen middels een vordering aan de [instelling 2] . Videobestand afkomstig van bewakingssysteem [bestand] :
Ik zag te 10.18.33 uur de een na laatste cel deur aan de linkerzijde, van binnenuit werd geopend. Ik zag dat er een persoon gekleed in een blauwe spijkerbroek, oranje trui en witte schoenen de cel uit komt gelopen. Ik zag dat deze persoon, de later te noemen verdachte [verdachte] , vervolgens de celdeur weer dichtmaakt en de gang door naar voren komt gelopen en door een deur de afdeling verlaat. Ik zag dat te 10:19:02 uur alle openstaande celdeuren automatisch dicht gingen. Ik zag dat te 10:19:19 uur twee medewerksters van de PI in de richting van de celdeur van de verdachte rennen. Ik zag dat deze vervolgens het luikje in de celdeur openden. Ik zag dat een medewerkster richting de brandkast rent om hier vervolgens een brandslang uit te nemen. Met deze brandslang wordt vervolgens door het luik heen getracht de brand te blussen. Ik zag dat vanaf het moment dat de verdachte [verdachte] haar cel verlaat, er niemand anders de cel naar binnen is gegaan en dat de celdeur al die tijd gesloten bleef. Het blussen werd door het geopend luikje van de celdeur gedaan.
Videobestand afkomstig van bewakingssysteem [bestand] :
Ik zag te 10.18:57 uur dat de verdachte de afdeling komt opgelopen. Ik zag dat de verdachte door de cellengang loopt en zich enige tijd ophoudt op deze afdeling. Om 10.20:20 uur komt er een medewerkster van de PI, het latere slachtoffer, in de deuropening staan. Om 10:20:23 uur zat ik dat de verdachte voor het slachtoffer staat en uit het niets haar rechter arm omhoog beweegt, haar hand tot vuist balt en vol in het gezicht slaat van het slachtoffer. Ik zag dat de verdachte hierop nogmaals vol met kracht met een tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van het slachtoffer slaat. Vervolgens zag ik dat de verdachte het slachtoffer vastpakt aan haar haren. Hierbij valt het slachtoffer op de grond. Ik zag dat de verdachte het slachtoffer wederom vast grijpt op het moment dat het slachtoffer op de grond ligt. De verdachte staat hierbij gebogen over het slachtoffer heen. Gelijk hierop komen er andere medewerksters van de PI het slachtoffer te hulp. Zij pakken de verdachte vast en trekken haar naar achteren. De verdachte blijft het slachtoffer vasthouden aan haar haren dan wel kleding. Hierbij komt de verdachte zelf ook ten val. Er ontstaat vervolgens een worsteling op de grond waarbij uiteindelijk het slachtoffer weet te ontkomen uit
de greep van de verdachte.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 april 2025, opgenomen op
p.71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van PI-medewerker [slachtoffer 2] met personeelsnummer [personeelsnummer] :
Ik ben werkzaam in de [instelling 2] . Op 27 april 2025 vroeg ik [verdachte] of zij medicatie wilde. Tijdens dit gesprek zag ik een rommel op haar bed, voornamelijk kleding.
Op een gegeven moment ging het brandalarm af. Wij constateerden dat dit de cel van [verdachte] betrof. Mijn collega's en ik waren bezig met het evacueren van de medegedetineerden. Ik liep naar afdeling [nummer afdeling] en daar zag ik [verdachte] en twee andere gedetineerden. Ik riep dat zij terug naar hun cel moesten. Ik zei tegen [verdachte] , "jij even niet, want er is brand in jouw cel", voordat ik de zin kon afmaken kreeg ik een vuistslag in mijn gezicht. Door de klap viel ik met mijn hoofd tegen de ijzeren deurpost aan. Ik voelde dat ik mijn bewustzijn verloor, ik kan mij van dat moment niks herinner. Ik kan mij wel herinneren dat ik daarna meerdere klappen kreeg. Ik heb mijzelf los proberen te trekken. Ik weet dat ik opstond en dat er bloed uit mijn neus spoot. Ik voelde dat mijn linkeroog direct dicht zat, ik kon niks meer met dit oog zien. Ik voelde mij erg duizelig.
Op de eerste hulp is een CT-scan gemaakt en uit deze scan is gebleken dat ik mijn linkeroogkas op twee plekken heb gebroken. Ook hebben zij de wond op mijn achterhoofd gehecht en de wond onder mijn linkeroog geplakt. Uit onderzoek is gebleken dat mijn oog gekneusd en ontstoken is. Ik heb oogletsel en zie daardoor dubbel. Ik kan niet zelfstandig mijn ooglid openen. Momenteel is het nog afwachten of ik aan mijn oog een operatie moet ondergaan. Ik maak mijn het meeste zorgen of er blijvende schade zal zijn en of ik mijn werk kan blijven uitoefenen.
5. Schriftelijke bescheiden, te weten de vordering benadeelde partij, met daarbij gevoegde brieven van VieCuri medisch centrum d.d. 27 juni 2025 en 16 juli 2025, voor zover inhoudend:
Mondeling heeft de arts aangegeven dat bij een operatie het risico op wederom dubbelzien bestaat. Patiënte zagen wij op 27 juni 2025 op de polikliniek oogheelkunde.
Nogmaals besproken door een stomp trauma aan het oog is er een verhoogd risico op het ontwikkelen van een retinadefect of netvliesloslating, ook op lange termijn.
27-4-2025 fractuur van mediale arbitawand links 27-4-2025 fractuur van aangezichtsbeenderen
Patiënte zagen wij op 16 juli 2025. Met patiënte werd besproken dat de stand van de arbitabodem linkszijdig vermoedelijk afwijkend is ten opzicht van voor het trauma. (..) Conservatief beleid werd ingesteld. (
de rechtbank begrijpt: geen operatief ingrijpen)
Mondeling heeft de arts aangegeven dat bij een operatie het risico op wederom dubbelzien bestaat.
6. Een schriftelijk bescheid, te weten de bij de vordering benadeelde partij gevoegde terugkoppeling spreekuur van bedrijfsarts drs. B. Leeuwenberg d.d. 11 juni 2025, voor zover inhoudend:
Gezondheidsstatus: Arbeidsongeschikt.
Medewerker heeft reguliere en aanvullende specialistische zorg. Daarnaast heeft medewerker als gevolg van het incident een tijdelijke terugval van fysieke beperking van de onderste extremiteit waardoor haar mobiliteit ten aanzien van rennen en traplopen nog beperkt is.
Prognose: bij een normaal verloop van het herstel is medewerker naar verwachting over uiterlijk 10-12 weken weer volledig inzetbaar in het eigen werk.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 27 april 2025, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van een PI-medewerker met personeelsnummer [personeelsnummer] :
Ik ben werkzaam bij [instelling 2] . Op 27 april 2025 tussen 10.00 uur en 10.30 uur kreeg ik een brandmelding op mijn pieper. Al rennend kwam ik langs de cel waar brand was. Op dat moment hoorde ik mijn naam roepen. Door de ramen zag ik dat een gedetineerde op afdeling [nummer afdeling] aan het slaan, schoppen en aan de haren aan het trekken was van collega [slachtoffer 2] . Hierop rende ik naar afdeling [nummer afdeling] . Ik zag dat [slachtoffer 2] en de gedetineerde op de grond lagen. Ik zag dat [slachtoffer 2] los probeerde te komen, maar dat de gedetineerde haar vast bleef houden. Ik zag dat het gezicht van [slachtoffer 2] erg bloedde. Ik zag dat er bloed uit haar neus kwam. Ook zag ik dat er bloed zat bij haar oog.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 2, de brandstichting, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de beschrijving van de camerabeelden (bewijsmiddel 3) volgt dat verdachte om 10:18:33 haar cel verliet en de celdeur sloot. Om 10:19:02, dus 29 seconden later, gingen alle openstaande celdeuren op de afdeling dicht. Om 10:19:19 renden medewerksters van de PI naar de celdeur van verdachte, werd het luikje van de deur geopend, waarna een van hen een brandslang haalt en door het luikje heen wordt getracht te blussen. Op de beelden is te zien dat niemand de cel is ingegaan tussen het moment dat verdachte de cel verliet en de medewerkers van de PI ernaartoe rennen en vervolgens gaan blussen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet anders kan dan dat verdachte degene is die de brand op haar cel heeft gesticht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman inhoudend dat er geen sprake was van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar bij de brand. De rechtbank constateert dat uit het forensisch onderzoek naar de brand (bewijsmiddel 2) volgt dat bij de brand giftige dampen zijn vrijgekomen en dat de brandweer gedurende een lange periode een gevaarlijk hoge CO-waarde heeft gemeten. Dat de brand zelf (mogelijk) beperkt zou zijn gebleven tot de cel zelf, is dan ook niet relevant, nu de bij de brand vrijgekomen giftige dampen en rook zich kon verspreiden over de afdeling, bijvoorbeeld via het luikje waardoor geblust werd.
Op die afdeling waren op dat moment zowel medegedetineerden als personeel aanwezig. De conclusie van het forensisch onderzoek dat sprake was van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen acht de rechtbank dan ook gerechtvaardigd. De rechtbank acht dit feit dan ook integraal bewezen.
Met betrekking tot feit 1 - de zware mishandeling van [slachtoffer 2] met voorbedachte raad, subsidiair zware mishandeling brandstichting - overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld, kort gezegd door haar met kracht meermalen in het gezicht te slaan. [slachtoffer 2] heeft hierbij onder meer oogletsel opgelopen en haar linkeroogkas is op twee plekken gebroken. De stand van de linkeroogkas is ca. drie maanden na de mishandeling vermoedelijk afwijkend ten opzichte van voor de mishandeling. Vanwege het risico op (wederom) dubbel zien is ervoor gekozen om niet operatief in te grijpen. [slachtoffer 2] houdt een verhoogd risico op netvliesloslating, ook op langere termijn. De rechtbank leidt uit het schrijven van de bedrijfsarts af dat [slachtoffer 2] haar werkzaamheden ca. vier maanden na het voorval weer zou moeten kunnen oppakken.
De rechtbank is van oordeel dat dit letsel gelet op de aard en de gevolgen daarvan naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Het handelen van verdachte - het meermalen gericht en erg hard stompen in het gezicht - was hier naar uiterlijke verschijningsvorm ook op gericht. De rechtbank acht zware mishandeling dan ook bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het handelen met voorbedachte raad en overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.3
In deze zaak volgt de voorbedachte raad naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen of de rest van het dossier. Hoewel in een conflict over recreatietijd enkele dagen eerder een motief zouden kunnen worden gevonden voor de mishandeling, acht de rechtbank dit - evenmin in combinatie met de tussenliggende gebeurtenissen - onvoldoende bewijs voor het handelen volgens een vooropgezet plan.
Daarbij komt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medegedetineerden tijdens de evacuatie, dus vlak voor de mishandeling, werden aangesproken door [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] riep dat ze terug naar hun cel moesten, en zei tegen verdachte: "jij even niet, want er is brand in jouw cel". Voordat ze deze zin kon afmaken, kreeg ze van verdachte een vuistslag in het gezicht. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij zich afgewezen voelde door [slachtoffer 2] .4 De rechtbank houdt dan ook voor mogelijk dat verdachte toen pas (al dan niet in een hevige gemoedsopwelling) besloot om [slachtoffer 2] te slaan en dat vervolgens meteen deed.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet vaststellen dat verdachte voorafgaand aan de mishandeling voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning op het genomen besluit heeft gehad. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het bestanddeel voorbedachte raad en zal feit 1 primair voor het overige bewezen verklaren.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het feit in de zaak met parketnummer 18.140877.24 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 23 april 2024 te Groningen [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer 1] meermaals met een mes op meerdere plekken in het lichaam te steken en te snijden, waaronder de borst en buik en benen.
De rechtbank acht de feiten in de zaak met parketnummer 18.161440.25 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
zij op 27 april 2025 te [plaats] , gemeente Horst aan de Maas aan een ander, te weten [slachtoffer 2] [personeelsnummer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken oogkas en oogletsel heeft toegebracht, door
  • haar onverhoeds aan te vallen en
  • meermalen met gebalde vuisten in het gezicht te stompen en
  • haar aan de haren te trekken en
  • haar ten val te brengen en naar de grond te brengen en
  • haar te slaan terwijl zij op de grond lag;
2
zij op 27 april 2025 te [plaats] , gemeente Horst aan de Maas opzettelijk brand heeft gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met een televisie en met meerdere kledingstukken en jassen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten het bed en het matras en de wandbekleding te duchten was en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten medegedetineerden en medewerkers van de [instelling 2] te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte met betrekking tot de zaak met parketnummer 18.140877.24 gesteld dat zij handelde uit noodweer. Verdachte heeft verklaard dat zij zichzelf moest verdedigen tegen [slachtoffer 1] , kort gezegd omdat hij agressief tegen haar was en hij haar met een keukenmes belaagde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer verworpen dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de verklaringen van verdachte de enige bron zijn van wat zich op 23 april 2024 tussen verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld. Het slachtoffer is immers niet meer in staat te verklaren terwijl er evenmin getuigen aanwezig waren. Dit betekent dat het des te meer aankomt op de vraag naar de betrouwbaarheid van wat verdachte hierover heeft verklaard.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal een aantal redenen hiervan bespreken.
Om te beginnen constateert de rechtbank dat de verklaringen van verdachte over hoe vaak ze [slachtoffer 1] heeft gestoken worden weerlegd door de forensische bevindingen. Bij de politie verklaarde verdachte dat ze drie keer5 of “misschien vier keer” 6 heeft gestoken en tegen haar moeder sprak ze over één keer.7 Op basis van het forensisch pathologisch onderzoek (bewijsmiddel 2) concludeert de rechtbank echter dat verdachte in ieder geval zes keer heeft gestoken en daarnaast nog enkele snijverwondingen heeft toegebracht, mogelijk een drietal.
De rechtbank constateert voorts dat verdachte zeer wisselend heeft verklaard over wat er aan het steken voorafging. Uit de verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter zitting kan de rechtbank geen eenduidig verhaal opmaken als het gaat om belangrijke elementen. Deze elementen betreffen onder meer de wijze waarop [slachtoffer 1] zich agressief toonde voordat het mes in beeld kwam (alleen in woorden of ook fysiek), wat [slachtoffer 1] met het mes deed (alleen vasthouden, dreigen of ook daadwerkelijk steken), hoe verdachte het mes van hem afpakte (makkelijk of in een worsteling), maar ook of [slachtoffer 1] het mes überhaupt vast heeft gehad voorafgaand aan of in de conflictsituatie.
Met betrekking tot dat laatste punt, het überhaupt hanteren van het mes door [slachtoffer 1] in een conflictsituatie, constateert de rechtbank het volgende. De moeder van verdachte heeft verklaard dat
verdachte haar vanuit de PI heeft gebeld en over het voorval heeft verteld. Verdachte zei dat [slachtoffer 1] het ergens mee oneens was en dat hij verdachte plots aanviel; slaan, stompen en meer. Verdachte vertelde dat ze dacht dat ze wel iets moest doen, anders zou haar iets overkomen. [slachtoffer 1] zou haar ook hebben gewurgd. Verdachte vertelde dat ze toen een mes heeft gepakt en hem moest steken, anders was ze er zelf niet meer geweest.7
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zij dit tegen haar moeder heeft gezegd en dat ze inderdaad niet heeft gezegd dat [slachtoffer 1] het mes als eerste had en dat ze het mes van hem had afgepakt. Verdachte gaf aan dat zij maar beperkte gesprekstijd had en dat ze dus niet alles aan haar moeder kon vertellen op dat moment. De rechtbank acht het echter moeilijk voorstelbaar dat een dermate belangwekkend element wordt weggelaten bij het vertellen over het voorval aan iemand die je vertrouwt. Dit is temeer het geval nu verdachte blijkens de verklaring van haar moeder wel heeft gezegd dat ze
“toen een mes heeft gepakt”en hem moest steken. In dit verband wijst de rechtbank ook op een citaat uit (het begin van) het eerste verhoor van verdachte:
“op een bepaald moment probeerde hij mij om te brengen, tot ik het mes zag en stak ik hem neer.”Ook dit wijst er niet op dat verdachte eerst door [slachtoffer 1] werd aangevallen dan wel bedreigd met het mes, maar op het zelf pakken van het mes.
Ook past het letsel van verdachte, namelijk een huidbeschadiging van ongeveer een halve centimeter bij de rechterduim en een huidbeschadiging van enkele millimeters op de linkeronderarm, naar het oordeel van de rechtbank niet bij het (in een worsteling) afpakken van een mes (aan het snijgedeelte) dat door een aanvaller wordt gehanteerd. In dat geval zouden immers minstens snijverwondingen aan de hand(palm)en worden verwacht.
Nu de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer niet aannemelijk is geworden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18.140877.24 op:
Doodslag.
Het bewezen verklaarde levert in de zaak met parketnummer 18.161440.25 op:
primair Zware mishandeling.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummer 18.140877.24 en parketnummer 18.161440.25 onder 1 primair en onder 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging. Daarbij gaat de officier van justitie uit van een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht, uitgaand van een honorering van het noodweerverweer inzake de doodslag, om geen tbs-maatregel in welke vorm dan ook op te leggen en om een eventuele gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een tbs met voorwaarden aan verdachte op te leggen, met daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minder dan vijf jaren, gelet op het bepaalde in lid 3 van artikel 38 Sv. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het psychiatrisch onderzoek door
J.L.M. Dinjens d.d. 7 augustus 2025, het psychologisch onderzoek door V. Tiemens d.d. 14 augustus 2025, de reclasseringsrapportage d.d. 8 juli 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 juli 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] om het leven gebracht door hem meermalen met een mes in zijn bovenlichaam te steken en snijden. [slachtoffer 1] liep hierbij diverse inwendige verwondingen op, verloor veel bloed en overleed als gevolg van ademhalingsstoornissen en verbloeding.
[slachtoffer 1] was nog maar [leeftijd] jaar oud en had normaliter nog een heel leven voor zich, wat verdachte hem heeft ontnomen. Het leed dat verdachte de nabestaanden van [slachtoffer 1] heeft aangedaan is tijdens de zitting indringend naar voren gebracht door zijn neef.
Verdachte heeft zich vervolgens in de PI schuldig gemaakt aan brandstichting. Door deze brand ontstond levensgevaar voor de aanwezige medegevangenen en het personeel. Het is aan snel handelen van het personeel te danken dat dit gevaar geen werkelijkheid is geworden.
Terwijl de brand woedde, heeft verdachte een medewerkster van de PI zwaar mishandeld. Uitgerekend terwijl de medewerkster de aanwezigen op de afdeling in veiligheid probeerde te brengen, viel verdachte haar vanuit het niets aan. Ze sloeg haar meerdere malen hard in gezicht, waardoor zij ten val kwam, na door verdachte aan de haren naar voren te zijn getrokken. De medewerkster heeft onder meer een gebroken oogkas opgelopen. Tijdens de zitting en in de onderbouwing van de vordering benadeelde partij heeft ze goed naar voren gebracht wat deze aanval met haar heeft gedaan, zowel in fysiek als mentaal opzicht.
De aard en ernst van de door de verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen in beginsel een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet - onder meer in de persoonlijke omstandigheden van verdachte - aanleiding om daarnaast de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege (dwangverpleging) op te leggen.
Persoon van verdachte
Verdachte is onderzocht door psychiater J.L.M. Dinjens en GZ-psycholoog V. Tiemens.
Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrumstoornis, andere gespecificeerde (gemengde) persoonlijkheidsstoornis met schizotypische, paranoïde en antisociale kenmerken, genderdysforie en stoornissen in het gebruik van cocaïne, alcohol en heroïne, allen in remissie.
Uit het psychologisch onderzoek volgt dat verdachte lijdt aan een schizotypische persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken, genderdysforie en een stoornis in het gebruik van een stimulantium, in remissie. Een ongespecificeerde schizofreniespectrum-stoornis of andere psychotische stoornis staat als voorlopige classificatie beschreven.
De psychiater en de psycholoog concluderen dat deze stoornissen (deels) aan de orde waren ten tijde van de onderhavige feiten en de keuzes van verdachte beïnvloedden. De psychiater adviseert daarom om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog onthoudt zich bij gebrek aan een voldoende inzichtelijk delictscenario van een advies over de toerekenbaarheid met betrekking tot de doodslag, maar adviseert wel om de feiten in de [instelling 2] in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van verdachte, met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gevangenisstraf
Voor doodslag, een van de zwaarste feiten in het strafrecht, bestaan geen landelijke oriëntatiepunten. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank daarom gelet op straffen die in eerdere uitspraken voor doodslag zijn opgelegd. In het algemeen worden voor een enkelvoudige doodslag gevangenisstraffen tussen de acht en twaalf jaren opgelegd. Voor zware mishandeling is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Voor brandstichting bestaan geen oriëntatiepunten.
De rechtbank stelt voorop dat het (subsidiaire) strafvoorstel van de raadsman geen enkel recht doet aan het feit dat verdachte iemand op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. De eis van de officier van justitie is in lijn met vergelijkbare zaken, maar is gebaseerd op een bewezenverklaring van voorbedachte
raad als het gaat om de zware mishandeling van de PI-medewerkster, terwijl de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.
Bij het bepalen van de duur van de straf weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat verdachte weinig (werkelijk) inzicht in haar handelen heeft gegeven en ook geen verantwoordelijkheid voor haar handelen heeft genomen. Met betrekking tot de dood van [slachtoffer 1] heeft zij dusdanig verschillende verklaringen afgelegd dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wat er werkelijk is gebeurd en waarom. Dit zal voor de nabestaanden moeilijk te verteren zijn. Ten aanzien van de brandstichting en de zware mishandeling bleef verdachte ontkennen ondanks haarscherpe camerabeelden en stelde ze zelfs dat men probeert om haar erin te luizen met gemanipuleerde camerabeelden.
De rechtbank heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid en dat aan haar, zoals hierna te motiveren, tevens een tbs-maatregel zal worden opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Tbs-maatregel
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen.
Gelet op de hierboven genoemde psychiatrische- en psychologische onderzoeksrapportages, het reclasseringsrapport en de informatie over de persoon van verdachte zoals verder naar voren is gekomen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor haar problematiek.
De psychiater en de psycholoog zijn het erover eens dat het recidiverisico hoog is en dat verdachte een (zeer) langdurige klinische behandeling nodig heeft, in een forensisch psychiatrisch centrum met het allerhoogste beveiligingsniveau. De psychiater noemt onder meer dat verdachte onberekenbaar en gevaarlijk is en gebrekkig probleeminzicht heeft. Zowel de psycholoog als de psychiater achten verdachte niet in staat om zich (langdurig) aan voorwaarden te houden en adviseren om tbs met dwangverpleging op te leggen. De reclassering heeft zich hier ook bij aangesloten en ziet geen mogelijkheid om verdachte te begeleiden in het kader van een (straf of) tbs met voorwaarden.
Met de deskundigen en de officier van justitie komt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is, gelet op de stoornissen en het hoge herhalingsgevaar.
Er is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals opgenomen in de artikelen 37a en 37b Sr. Blijkens de hiervoor besproken psychiatrische- en psychologische rapportages
bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van haargeestvermogens. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarmee kan de duur van de TBS met dwangverpleging de vier jaren overschrijden. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van die maatregel.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[naam] , tot een bedrag van 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] [personeelsnummer] (hierna: [slachtoffer 2] ), tot een bedrag van 1.649,55, ter zake van materiële schade en 6.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van beide vorderingen gevorderd. In het geval de rechtbank met betrekking tot [naam] niet komt tot een voldoende nauwe relatie, vordert de officier van justitie toewijzing van een lager bedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van [naam] aangevoerd dat niet is aangetoond dat [naam] een dusdanige band had met [slachtoffer 1] dat zij vanwege de hardheidclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW in aanmerking komt voor affectieschade.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot een viertal schadeposten, te weten de kosten gemaakt voor persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp, een (niet gebruikt) sportschoolabonnement en zonnebrand voor het litteken. De eerste twee posten betreffen verplaatste schade en komen niet in aanmerking voor vergoeding. Voor vergoeding van de kosten is noodzakelijk dat normaliter persoonlijke hulp wordt ingeschakeld. Ten aanzien van de laatste twee posten is aangevoerd dat sprake is van een te ver verwijderd verband met het feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van de vordering van [naam] met de raadsman van verdachte van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er een grond is voor toekenning van affectieschade.
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die zijn veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, overlijdt. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder a tot en met f, BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Dit zijn onder meer ouders en kinderen. Als iemand niet onder één van deze gespecificeerde categorieën valt, kan een beroep gedaan worden op de zogenoemde hardheidsclausule van
artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g, BW. Daarin is de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade geopend voor een andere persoon “die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt.”
De bedoeling van de wetgever is dat er van die hardheidsclausule niet lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat door (of namens) [naam] onvoldoende onderbouwing is geleverd voor het bestaan van een nauwe persoonlijke relatie met [slachtoffer 1] op het moment van zijn overlijden. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het dossier aanwijzingen bevat dat [slachtoffer 1] al geruime tijd geen contact had met zijn familieleden.
De rechtbank zal [naam] dan ook niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde onder feit 1 van parketnummer 18.161440.25. De rechtbank is van oordeel dat de vordering in alle opzichten - ook als het gaat om de posten waartegen verweer is gevoerd - goed is onderbouwd. De rechtbank overweegt met betrekking tot de posten voor huishoudelijke hulp en persoonlijke verzorging dat deze naar vaste rechtspraak voor vergoeding in aanmerking komen, ook wanneer deze taken zijn verricht door personen die geen professionele dienstverlener zijn.8
De rechtbank zal de vordering dan ook integraal toewijzen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 april 2025.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 157, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18.140877.24 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18-161440-25 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18.140877.24:
Verklaart [naam] niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18.161440.25, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2] [personeelsnummer]te betalen:
  • het bedrag van 8.149,55 (zegge: achtduizendhonderdnegenenveertig euro en vijfenvijftig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 april 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2] [personeelsnummer]aan de Staat te betalen een bedrag van 8.149,55 (zegge: achtduizendhonderdnegenenveertig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.649,55 aan materiële schade en
6.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. H.M. Lenting en
mr. H.K. de Haan, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 september 2025.
Mr. De Haan is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. Tenzij anders vermeld, zijn de bewijsmiddelen waarnaar wordt verwezen afkomstig uit het dossier van
Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] , gesloten op 5 december 2024.
2 Tenzij anders vermeld, zijn de bewijsmiddelen waarnaar wordt verwezen afkomstig uit het dossier van
Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] , gesloten op 5 december 2024.
3 HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 5 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23
september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
4 De verklaring van verdachte d.d. 30 april 2025, opgenomen op p.101 e.v. van het dossier met nummer
[nummer] , gesloten op 24 mei 2025.
5 De verklaring van verdachte d.d. 23 april 2024, opgenomen p.119 e.v. van het dossier.
6 De verklaring van verdachte d.d. 24 april 2024, opgenomen p.126 e.v. van het dossier.
7 De verklaring van getuige Poel d.d. 30 mei 2024, opgenomen op p.93 e.v. van het dossier.