Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Woonstichting ‘thuis’te Veldhoven.
Procesverloop
[verzoekers] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Ingevolge artikel 5.2.3 van de planregels behorende bij de bestemming ‘Wonen’ geldt voor het bouwen van bijgebouwen dat de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw maximaal 50 m² mag bedragen.
Verder overweegt de voorzieningenrechter, met verwijzing naar vaste jurisprudentie van de ABRS (waaronder de uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1039), dat bij de beoordeling van de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat de illegale bebouwing als zodanig in aanmerking moet worden genomen. Nu bij verlening van een omgevingsvergunning voor een deel van de illegale bebouwing niet de gehele situatie wordt opgeheven, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat concreet zicht op legalisatie niet aan de orde is. Daarbij is van belang dat ten tijde van de bestreden besluiten nog geen sprake was van een bij verweerder ingediend concreet plan van verzoekers, waardoor met de verlening van een omgevingsvergunning de gehele illegale situatie zou kunnen worden opgeheven.
Onder deze omstandigheden is van een concreet zicht op legalisatie, op grond waarvan verweerder had dienen af te zien van handhavend optreden, geen sprake.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moest het op grond van de gedoogbeschikkingen voor verzoekers duidelijk zijn dat de loodsen illegaal waren en dat vergunningverlening afhankelijk was van het nieuwe bestemmingsplan voor het woonwagencentrum. Gelet hierop kunnen verzoekers aan de gedoogbeschikkingen geen rechtens te honoreren verwachtingen ontlenen. Voor zover vooruitlopend op een nieuw bestemmingsplan voor het woonwagencentrum - onder meer met het voorontwerpbestemmingsplan - mogelijk het vertrouwen is gewekt dat de in 2005 bestaande bebouwing zou worden gelegaliseerd en dat om die reden voorlopig niet handhavend zou worden opgetreden, betekent dit nog niet dat verweerder daar onder gewijzigde omstandigheden niet meer zou mogen overgaan. Verzoekers hebben in dit verband geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel dan hierover reeds is gegeven in de uitspraken van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:5646 en ECLI:NL:RBOBR:2013: 5647) in het kader van de lasten onder bestuursdwang ter zake van andere loodsen op het woonwagencentrum Broekweg te Waalre.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekers geen stukken hebben overgelegd die blijk geven van instemming van verweerder met de in de lasten onder bestuursdwang opgenomen bebouwing op de percelen [adres 1] en [adres 2]. Evenmin hebben zij met stukken aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat verweerder jegens hen concrete en ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan op basis waarvan zij erop mochten vertrouwen dat van handhavend optreden tegen deze bebouwing zou worden afgezien. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Overigens moet hierbij worden bedacht dat het belang van de zoon van verzoekers 1 niet een belang betreft dat rechtstreeks bij het betrokken besluit is betrokken.
Verzoekers 1 hebben ter zitting nog gesteld dat zij om financiële redenen de last zelf moeten uitvoeren, waarvoor de gegeven termijn niet toereikend is. Daarnaast hebben zij erop gewezen dat het niet mogelijk om op korte termijn een alternatieve locatie te vinden voor de bedrijfsactiviteiten van hun zoon.
Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat afbraak van de loods en de voormalige woonunit op het perceel [adres 1] en de loods en het tuinhuis op het perceel [adres 2] meer tijd vergt. Daar komt nog bij dat verzoekers reeds op 16 juli 2013 zijn geconfronteerd met een voornemen tot handhavend optreden ten aanzien van deze bouwwerken. Het had dan ook op hun weg gelegen om zo nodig in een eerder stadium voorbereidingen te treffen dan wel, wat betreft verzoekers 1, een alternatief te vinden voor de bedrijfsactiviteiten van hun zoon met het oog op een mogelijke verwijdering van de loods.
Beslissing
13 maart 2014.