ECLI:NL:RBOBR:2014:2495

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
13_317
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planologische wijzigingen en de gevolgen voor uitzicht en omgevingskarakteristiek

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 20 mei 2014, wordt een vervolg gegeven aan een eerdere tussenuitspraak van 20 december 2013. De zaak betreft een geschil tussen twee eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven over de afwijzing van hun aanvragen voor een tegemoetkoming in de planschade. De rechtbank oordeelt dat de door de SAOZ aangehaalde uitspraken niet voldoende onderbouwen dat bij planologische wijzigingen op een afstand van meer dan 200 meter een planologische verslechtering in de vorm van verlies van uitzicht en omgevingskarakteristiek kan worden uitgesloten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het gebrek in de tussenuitspraak niet is hersteld. De rechtbank stelt dat verweerder niet kan volstaan met een verwijzing naar het advies van de SAOZ en dat de argumenten van eisers niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen 12 weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, waarbij het griffierecht van de eisers moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 13/317
SHE 13/318

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 mei 2014 in de zaak tussen

[eiser 1], te [woonplaats], eiser 1,

[eiser 2], te [woonplaats], eiser 2,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.M.J. Heutink en H.W. van den Reek).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser 1 om een tegemoetkoming in de planschade afgewezen. Bij besluit van 21 februari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiser 2 om een tegemoetkoming in de planschade die hij stelt te hebben geleden ten gevolge van dezelfde vrijstelling afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2013, alwaar eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De zaak is vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer. De zaak is door de meervoudige kamer behandeld op 29 oktober 2013, alwaar eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 20 december 2013 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld 8 weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nader verweerschrift ingediend.
Eisers hebben afzonderlijk een gelijkluidende schriftelijke zienswijze ingebracht.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Het staat de rechtbank - behoudens zeer uitzonderlijke gevallen - niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort weergegeven, overwogen dat het standpunt van verweerder, dat hij in navolging van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) heeft ingenomen, dat realisering van de zendmast niet in die mate invloed heeft op de beleving van het uitzicht van de woning van eisers, dat nadeel zou kunnen ontstaan uit oogpunt van vermindering van de kwaliteit van uitzicht en dat geen sprake is van een relevante gewijzigde omgevingskarakteristiek, onvoldoende is gemotiveerd en dat planologisch nadeel vanwege de hoogte van de mast, in de vorm van een verlies van uitzicht en gewijzigde omgevingskarakteristiek, niet valt uit te sluiten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat daarom het argument van verweerder om de waardedaling in kader van de WOZ buiten beschouwing te laten niet slaagt.
3.
Eisers reageren in hun zienswijze allereerst op een andere overweging in de tussenuitspraak, namelijk rechtsoverweging 6.3. Zij verwijzen hiertoe naar een brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 19 augustus 2013.
4.
De rechtbank stelt vast dat eisers hiermee, zij het in andere bewoordingen, herhalen respectievelijk verder onderbouwen wat zij al eerder in deze procedure naar voren heeft/hebben gebracht. Hierover heeft de rechtbank zich al eerder uitgelaten in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al hierboven overwogen en anders dan eisers kennelijk menen, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eisers in dit verband hebben opgemerkt in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel in de tussenuitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.
De SAOZ wijst in het nadere advies, dat zij op verzoek van verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft uitgebracht (hierna: het nadere advies) op een mogelijke verschrijving in rechtsoverweging 1.2 van de tussenuitspraak. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor een ander oordeel. Het is evident hoe hoog de zendmast is.
6.
De SAOZ geeft voorts een nadere motivering van het standpunt dat in redelijkheid kan worden gesteld dat realisering van de zendmast niet in die mate invloed heeft op de beleving van het uitzicht vanuit de woningen en percelen van eisers in westelijke richting, dat nadeel zou kunnen ontstaan uit oogpunt van vermindering van de kwaliteit van het uitzicht. De uitspraken van de ABRS van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7430 en van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7468, waar de rechtbank in de tussenuitspraak naar heeft verwezen, betreffen een andere situatie, want het gaat om een grotere afstand. Ter onderbouwing verwijst de SAOZ naar de uitspraken van de ABRS van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2783, 19 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG4712 en 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0823. Gezien deze uitspraken is de SAOZ van mening dat, gelet op de ligging van de woningen van eisers tegen een industriegebied en gelet op de afstand van de mast tot de woningen, geen sprake is van een planologische verslechtering. Omdat geen sprake is van een planologische verslechtering ziet de SAOZ geen aanleiding de WOZ-waardedaling van de woningen van eisers bij de beoordeling te betrekken.
7.
Eisers hebben hiertegen ingebracht dat de mast vanuit alle kamers die op het westen uitzien en vanuit de tuin en de wijk duidelijk zichtbaar is. Voorts laat de SAOZ het kunstobject geheel buiten beschouwing. Tot slot is de zendmast breder dan de UMTS-mast die onderwerp is geweest van enkele van de door de SAOZ genoemde uitspraken. Eisers merken verder op dat de omstandigheden in de door de SAOZ genoemde uitspraken wezenlijk verschillen van hun geval.
8.
De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder, dat hij in navolging van het nadere advies van de SAOZ heeft ingenomen, aldus dat de afstand van de mast zodanig groot is dat geen planschade valt te verwachten. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank kan uit de door de SAOZ in haar nadere advies aangehaalde uitspraken niet afleiden dat zonder meer bij planologische wijzigingen op een afstand van meer dan 200 meter een planologische verslechtering in de vorm van verlies van uitzicht en omgevingskarakteristiek is uit te sluiten. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. De SAOZ heeft dit niet gedaan en is voorbij gegaan aan de door eisers aangedragen argumenten die volgens hen leiden tot van verlies van uitzicht en omgevingskarakteristiek. Bovendien merken eisers terecht op dat uitspraken van de ABRS van 2 februari 2011, 21 oktober 2009 en van 19 november 2008 niet op één lijn zijn te stellen met deze zaak.
Weliswaar wijst de SAOZ voorts op de ligging van de woningen en op de afstand van de woningen tot de zendmast, maar dat neemt niet weg dat niet valt uit te sluiten dat de bouw van een zendmast met een hoogte als hier aan de orde op het industriegebied planologisch nadeel oplevert en pas mogelijk is gemaakt door middel van het schadeveroorzakende besluit. Dit heeft de rechtbank ook overwogen in rechtsoverwegingen 5.6 en 7.2 van de tussenuitspraak en de rechtbank ziet geen aanleiding hierop terug te komen. De rechtbank acht het advies van de SAOZ daarom onvoldoende. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt tevens dat verweerder, in navolging van de SAOZ, ten onrechte voorbijgaat aan de WOZ-waardedaling van de woningen van eisers.
9.
Dit leidt tot de conclusie dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met verwijzing naar het advies van de SAOZ en dat het gebrek niet is hersteld.
10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder nogmaals in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, maar slechts zou leiden tot een verdere herhaling van zetten. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het te ver zou gaan dat de rechtbank zelf een tegemoetkoming zou vaststellen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- bepaalt dat verweerder eisers afzonderlijk het door hen betaalde griffierecht van € 156,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter en mr. D.J. de Lange en mr. J.A.W. Huijben, leden in aanwezigheid van mr. A. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak/de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.