ECLI:NL:RBOBR:2014:2527
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M.H. Rijken - Lie
- Rechtspraak.nl
Wob-verzoek en vergaarplicht in bestuursrechtelijke procedure tegen verkeersboete
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 16 mei 2014, staat de vraag centraal of het verzoek van eiser om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) correct is afgehandeld door verweerder, de minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had een boetebeschikking ontvangen van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en verzocht om documenten die verband hielden met deze beschikking. Verweerder heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen en doorgezonden naar de Dienst Wegverkeer (RDW), omdat hij stelde niet over de gevraagde documenten te beschikken.
De rechtbank oordeelt dat er in dit geval wel degelijk sprake is van een Wob-verzoek, aangezien eiser expliciet naar de Wob heeft verwezen in zijn verzoek. Dit wijkt af van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), waarin geen verwijzing naar de Wob was gemaakt. De rechtbank concludeert dat verweerder niet de plicht had om de gevraagde documenten te vergaren, omdat deze niet onder zijn verantwoordelijkheid berusten. De rechtbank bevestigt dat de doorzending van het verzoek naar de RDW terecht is gebeurd.
Daarnaast wordt de hoorplicht besproken. Eiser stelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden door het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren zonder een hoorzitting te houden. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit terecht heeft gedaan, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.