In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan over een projectplan dat was vastgesteld door het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas. Eiser, een agrariër, vreesde dat de uitvoering van het projectplan zou leiden tot wateroverlast en schade aan zijn aspergeteelt. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat verweerder onvoldoende informatie had verzameld over de effecten van de waterafvoer op de Esperloop, en hoe deze effecten gereguleerd en gemonitord zouden worden.
De rechtbank had eerder, in een tussenuitspraak van 21 maart 2014, verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. Verweerder diende een nadere motivering in, waarin werd gesteld dat er geen wezenlijk verschil was tussen de effecten van de ingreep op de Esperloop, indien de werkelijke profielen in plaats van de leggermaten werden gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de nadere motivering niet voldoende was om de eerdere tekortkomingen te ondervangen.
De rechtbank benadrukte dat het van belang was dat verweerder zich ter plaatse op de hoogte had gesteld van de situatie van de Esperloop, vooral omdat het profiel nabij het perceel van eiser afweek van de gegevens in het rapport. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en verklaarde het beroep van eiser gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek had hersteld. Eiser kreeg het betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten vergoed.