ECLI:NL:RBOBR:2016:5205

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
16_13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim en de beoordeling van de evenredigheid van de disciplinaire maatregel

In deze zaak gaat het om het ontslag van een ambtenaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen. De rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat het ontslag, dat is opgelegd wegens plichtsverzuim, niet evenredig is. De ambtenaar had zelfstandig onderzoek gedaan naar mogelijke integriteitsschendingen door collega's, wat in strijd is met de regels van de gemeente. De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, maar oordeelt dat de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag niet in verhouding staat tot de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de primaire ontslaggrond betreft en herroept het primaire besluit. De subsidiaire ontslaggrond, die betrekking heeft op verstoorde verhoudingen, blijft echter in stand. De rechtbank concludeert dat de ambtenaar geen recht heeft op een nawettelijke uitkering, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van het ontslag. De rechtbank bepaalt dat de gemeente het griffierecht aan de ambtenaar vergoedt en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van de ambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/13

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 september 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G.W.M. van Bakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweerder
(gemachtigde: mr. A. de Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser primair de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag als bedoeld in artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) opgelegd, met ingang van drie dagen na verzending van dit besluit. Subsidiair is eiser ontslag verleend op overige gronden, als bedoeld in artikel 8:8 van de CAR/UWO.
Bij besluit van 18 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en [persoon 1] en [persoon 2] , beiden werkzaam bij verweerders gemeente. Als getuigen zijn [persoon 3] en [persoon 4] gehoord.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op 26 december 1951, is op 16 september 1975 in dienst getreden bij verweerders gemeente. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van senior beleidsmedewerker grondzaken (schaal 11), voor 36 uur per week.
1.2.
In 2014 heeft verweerder Kafi Integrity B.V. te Veenendaal (Kafi) opdracht verstrekt onderzoek te doen naar meldingen over vermeende integriteitsschendingen door een ambtenaar, niet zijnde eiser. Kafi heeft in dit kader op 6 januari 2015 haar onderzoeksrapport uitgebracht. In dit onderzoeksrapport heeft Kafi omstandigheden gerapporteerd die betrekking hebben op eiser. In een gesprek tussen eiser en de gemeentesecretaris van verweerders gemeente op 21 januari 2015 heeft de gemeentesecretaris eiser meegedeeld dat hij erg is geschrokken van de bevindingen van Kafi. Aan eiser is, met diens instemming, met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof verleend, hetgeen is bevestigd bij brief van 22 januari 2015.
Op 2 februari 2015 heeft eiser, in het bijzijn van zijn gemachtigde, zijn visie op de op zijn persoon betrekking hebbende gedragingen uit het onderzoeksrapport van Kafi gegeven.
Dit heeft er toe geleid dat de gemeentesecretaris en verweerders gemachtigde de heer
[persoon 5] , één van de door Kafi in het kader van het onderzoek geïnterviewde personen, op 27 februari 2015 nader hebben gehoord. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, dat door [persoon 5] is ondertekend.
Bij brief van 27 maart 2015 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn
voornemen hem vanwege zeer ernstig plichtsverzuim de disciplinaire maatregel
van ongevraagd ontslag op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO op te leggen.
Op 8 april 2015 heeft eiser tijdens een gesprek zijn zienswijze op dit voornemen gegeven.
1.3.
Ter zitting is gebleken dat het ontslag op 2 mei 2015 is ingegaan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich – onder verwijzing naar het advies van de bijzondere kamer van de commissie voor de bezwaarschriften (Commissie) van 14 september 2015 – op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig gemaakt heeft aan zeer ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim valt eiser volledig toe te rekenen. Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim heeft verweerder de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag passend en evenredig geacht. Indien deze ontslaggrond niet in stand kan blijven, wordt eiser subsidiair ontslag verleend op overige gronden.
De primaire ontslaggrond
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5986), moet de bestuursrechter in ambtenarenzaken die betrekking hebben op een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, vaststellen of de betrokken ambtenaar zich heeft schuldig gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim, zal de bestuursrechter moeten kunnen ontlenen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan bij het nemen van het strafbesluit ter beschikking hebben gestaan. Voorts dient het plichtsverzuim aan de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de genomen maatregel in verhouding te staan tot het plichtsverzuim.
4. Ten aanzien van de beoordeling of op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan, overweegt de rechtbank het volgende.
5. Verweerder heeft de volgende gedragingen ten grondslag gelegd aan het plichtsverzuim:
  • eiser heeft misbruik heeft gemaakt van de ambtelijke positie door uit geheel persoonlijk belang informatie, die eiser als ambtenaar heeft verkregen, ter kennis te brengen aan of te bespreken met derden met het opzettelijke doel om nadere belastende informatie te verkrijgen over een collega;
  • eiser heeft zich schuldig gemaakt aan (de schijn van) belangenverstrengeling door een persoonlijk belang te stellen boven het algemeen belang, het belang van de organisatie en het belang van een collega-medewerker.
Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het actief stukken vergaren in het postregistratiesysteem Corsa niet ten grondslag ligt aan het plichtsverzuim.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser naar twee ondernemers, [persoon 5] en [persoon 6] , is gegaan om informatie te verkrijgen met betrekking tot een collega-ambtenaar van de gemeente Nuenen. Eiser is, op verzoek van gemeenteraadslid Pijs, naar deze personen gestapt om te vragen of zij hun eerdere verklaringen over de betreffende collega bij een onderzoek zouden willen bevestigen. Het staat voor de rechtbank ook in voldoende mate vast dat eiser daarbij tegenover [persoon 5] heeft verklaard dat hij een conflict heeft met zijn werkgever en dat hij, als hij weg moest, de betreffende collega zou meetrekken in zijn val. [persoon 5] heeft dit verklaard tegenover Kafi en dit herhaald in het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 27 februari 2015. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring, mede gelet op het feit dat [persoon 5] geen enkele reden heeft hierover onjuist te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, door op deze wijze te opereren, plichtsverzuim heeft gepleegd. Als eiser het vermoeden zou hebben gekregen dat een collega niet integer gedrag vertoonde, had hij dit conform verweerders Regeling Klokkenluiders (in werking getreden op 21 juni 2005) en verweerders Nota Integriteit 2010 moeten melden. De rechtbank kan begrip opbrengen voor het feit dat eiser huiverig was een interne melding te doen bij zijn leidinggevende of diens leidinggevende en onderkent ook dat de informatie op intranet over de interne en externe vertrouwenspersoon verouderd was, maar dan had het op eisers weg gelegen te informeren wie de huidige vertrouwenspersonen waren. Bovendien heeft een medewerker van verweerder eiser bij mail van 25 juni 2014 gewezen op de Landelijke Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid. Het is ontoelaatbaar dat een ambtenaar zelfstandig, buiten zijn werkgever om, onderzoek gaat doen naar mogelijke integriteitsschendingen door collega’s, ook al is dat op verzoek van een gemeenteraadslid. Dat geldt te meer nu eiser bij zijn onderzoek kennelijk niet alleen het algemeen belang voor ogen had, maar, gelet op de verklaring van [persoon 5] , ook zijn eigen belang.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser zich ten aanzien van deze gedraging schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Verweerder was derhalve bevoegd eiser een disciplinaire straf op te leggen.
8. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de straf van ontslag evenredig is aan het plichtsverzuim. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe overweegt zij dat het door eiser verrichte onderzoek slechts van beperkte omvang is geweest. Eiser heeft niet meer gedaan dan bij twee personen navraag te doen of zij bereid waren hun eerdere negatieve verklaringen over een collega-ambtenaar, te herhalen. Dat het aanzien van verweerders gemeente daardoor in ernstige mate geschaad zou zijn, is onwaarschijnlijk. De rechtbank slaat daarbij ook acht op eisers lange staat van dienst. Verweerder heeft in dit kader nog gewezen op het feit dat eiser zich eerder heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Bij brief van 28 mei 2008 heeft eiser een waarschuwing gehad in verband met diskwalificerende opmerkingen die hij gemaakt heeft over zijn afdelingshoofd en bij brief van 24 februari 2010 is eiser gewaarschuwd, omdat hij niet conform de afgesproken handelwijze een collegevoorstel in behandeling heeft gebracht, mede waardoor valsheid in geschrifte heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank hecht hieraan echter niet de betekenis die verweerder daaraan gehecht wil zien. Zij stelt allereerst vast dat verweerder in beide gevallen heeft afgezien van het opleggen van een disciplinaire straf. In het geval van het eerste incident gaat het kennelijk om een eenmalige gebeurtenis, die van een andere orde is dan het plichtsverzuim in deze zaak. In het tweede geval maakt de rechtbank uit de brief van 24 februari 2010 en hetgeen eiser over dit voorval ter zitting heeft gemeld, op dat eisers toenmalige leidinggevende hier ook (en wellicht zelfs in overwegende mate) blaam trof.
9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerders primaire ontslaggrond geen stand houdt. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de primaire ontslaggrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen ten aanzien van de in dit besluit opgenomen primaire ontslaggrond. Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan een oordeel over de subsidiaire ontslaggrond.
De subsidiaire ontslaggrond
10. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat een subsidiaire ontslaggrond niet is toegestaan, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Zij wijst in dit verband bijvoorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 14 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:24420). De door eiser ingeroepen uitspraak van de CRvB van 16 augustus 2001 (TAR 2001), 1550 is hier niet relevant, nu het in die zaak ging om een “kale” vernietiging van een strafontslag, waarna het bestuursorgaan een nieuw ontslagbesluit nam met een andere grondslag, waarbij de ingangsdatum van het oorspronkelijke ontslag werd gehandhaafd. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser ruim de gelegenheid heeft gehad zijn standpunt inzake de subsidiaire ontslaggrond naar voren te brengen, nu deze grondslag al in het primaire besluit was opgenomen. Voor zover eiser stelt dat hij niet voldoende heeft kunnen reageren op de subsidiaire ontslaggrond, slaagt deze beroepsgrond daarom niet.
11. Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO kan ontslag plaatsvinden op een bij het ontslagbesluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden die worden genoemd in de voorafgaande artikelen van hoofdstuk 8 van de CAR/UWO. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan aan een ontslaggrond als deze ook toepassing worden gegeven als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd (zie onder meer de uitspraak van 7 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK0290).
12. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van verstoorde verhoudingen. Ook eiser zelf heeft aangegeven niet meer te willen terugkeren naar verweerders gemeente. Hij acht het echter onjuist dat de verstoorde verhoudingen uitsluitend hem worden verweten. Ten onrechte is geen nawettelijke uitkering toegekend.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een garantie op een werkloosheidsuitkering toekomt, alsmede een aanvullende uitkering, maar geen nawettelijke uitkering. Gelet op de gedragingen die eiser zelf heeft begaan, is het ontslag grotendeels aan eiser zelf te wijten. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat, gelet op de leeftijd van eiser, het zeer de vraag is of hij in aanmerking kan komen voor een nawettelijke uitkering.
14. Tussen partijen is derhalve uitsluitend in geschil of eiser recht heeft op een nawettelijke uitkering. De rechtbank kan de beantwoording van deze vraag echter in het midden laten. Gelet op eisers leeftijd en het feit dat hij per september 2017 AOW- en pensioengerechtigd is, de ingangsdatum van het ontslag en eisers arbeidsverleden van ruim 39 jaar is het uitgesloten dat in dit geval wordt toegekomen aan een nawettelijke uitkering. Eiser heeft ter zitting aangegeven een principiële uitspraak van de rechtbank te willen hebben over de vraag of hij recht heeft op een nawettelijke uitkering. Het rechtsmiddel van beroep is echter niet bedoeld om een gerechtelijke uitspraak te krijgen over rechtsvragen die uitsluitend van theoretisch of principieel belang worden geacht. De rechtbank geeft daarom geen oordeel over de vraag of eiser recht heeft op een nawettelijke uitkering.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerders subsidiaire ontslaggrond standhoudt.
16. Voor zover eiser meent dat hij schade heeft geleden, bijvoorbeeld doordat hij vroegpensioen heeft moeten opnemen, kan hij zich op grond van artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht schriftelijk tot verweerder wenden met een verzoek om schadevergoeding.
17. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 496,-). De door eiser genoemde reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van € 18,34 (openbaar vervoer, tweede klas, vanaf eisers huisadres). Eiser heeft voorts verzocht om een vergoeding van drie maal € 20,- in verband met de reiskosten van de door hem meegebrachte getuigen. Omdat de rechtbank een van de drie door eiser meegebrachte personen niet heeft gehoord, komen de reiskosten van deze persoon niet voor vergoeding in aanmerking. De reiskosten van [persoon 3] en [persoon 4] komen wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt deze kosten vast op twee maal € 16,56 (openbaar vervoer, tweede klas, vanaf busstation Nuenen).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de primaire ontslaggrond;
- herroept het primaire besluit ten aanzien van de in dit besluit opgenomen primaire
ontslaggrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit
voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.035,46.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van A.P.C. Lensvelt LLB, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.