ECLI:NL:RBOBR:2016:923

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
15_6247
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag wegens plichtsverzuim van een zorg behandelingswerker in een penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zorg behandelingswerker (eiser) en de minister van Veiligheid en Justitie (verweerder). Eiser was werkzaam bij de penitentiaire inrichting Vught en kreeg een disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was het gevolg van zijn vriendschappelijke relatie met een persoon die eerder langdurige gevangenisstraffen had uitgezeten en opnieuw gedetineerd was. Eiser had deze relatie niet gemeld bij zijn werkgever, wat in strijd was met de Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen. De rechtbank oordeelde dat eiser zich had moeten realiseren dat hij deze relatie diende te melden en dat het niet doen daarvan op zichzelf al zeer ernstig plichtsverzuim opleverde. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de circulaire over ongewenste privécontacten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van zijn gedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees zijn verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en openheid binnen de penitentiaire inrichting, en dat zelfs vriendschappelijke relaties met (ex-)justitiabelen risico's met zich meebrengen voor de veiligheid en het aanzien van de inrichting.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6247

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: L. Stové),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Vastenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 7 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, H. Huizer, J.L.P.A. Adank en P.C.A. van Breugel.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was werkzaam als Zorg Behandel Inrichtingswerkers (ZBIW-er) bij de penitentiaire Inrichtingen (P.I.) Vught.
Bij een onderzoek dat is ingesteld naar aanleiding van een liquidatie (op 12/13 juli 2013) in de gemeente Veghel, zijn eisers gegevens gevonden in de telefoon(s) van de in dat onderzoek als verdachte aangemerkte [persoon]
Bij besluit van 25 november 2014 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, ontzegd. Eiser is medegedeeld dat het Bureau Integriteit opdracht is verstrekt een disciplinair onderzoek in te stellen naar eisers vermeende contacten en/of sympathieën voor leden van een zogenaamde outlaw bikers motorclub of 1%-motorclub. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Uit het onderzoek van het Bureau Integriteit is onder meer gebleken dat eiser in de periode van 9 november 2012 tot en met 11 december 2013 128 keer telefonisch (sms) contact heeft gehad met [persoon] Deze persoon is gedetineerd geweest van 1 juli 2000 tot en met 27 februari 2007 en van 23 januari 2009 tot en met 19 september 2011. Op 4 juli 2014 is [persoon] aangehouden ter zake moord.
2. Op 10 maart 2015 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt eiser wegens (zeer) ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
3. Verweerder heeft aan het ontslag het standpunt ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan (zeer) ernstig plichtsverzuim door, kort gezegd:
- contacten te onderhouden met een volwaardig lid van een 1% motorclub;
- vriendschappelijke contacten te onderhouden met een persoon die onder andere gedetineerd heeft gezeten voor een liquidatie en wederom in detentie zit (of zat) op verdenking van een liquidatie;
- het niet aan het bevoegd gezag melden van deze vriendschappelijke relatie;
- het niet melden van het feit dat deze persoon was aangehouden op verdenking van een liquidatie en van de eerdere detenties van deze persoon;
- ten minste de schijn opwekken sympathieën te koesteren voor een 1%-motorclub.
Volgens verweerder levert elk van deze gedragingen afzonderlijk (zeer) ernstig plichtsverzuim op.
4. Volgens eiser is geen sprake van toerekenbaar plichtsverzuim. Hij voert in dit verband onder meer aan dat verweerder de circulaire “Ongewenste privécontacten rijksambtenaren” (circulaire) niet algemeen binnen zijn organisatie bekend heeft gemaakt. Omdat eiser niet bekend is met de circulaire, kunnen de verweten gedragingen hem niet worden toegerekend. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van toerekenbaar plichtsverzuim, stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder had kunnen volstaan met voorwaardelijk strafontslag.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Eiser heeft erkend dat hij met grote regelmaat vriendschappelijk contact heeft gehad met [persoon] Het ging om contact via telefoon, sms en whatsapp en het gezamenlijk, met andere vrienden, kijken naar voetbalwedstrijden en barbecueën. Naar het oordeel van de rechtbank had eiser zich kunnen en moeten realiseren dat hij deze relatie had moeten melden bij het bevoegd gezag van de P.I. Vught. In de Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen van 3 november 2009 (Gedragscode) is duidelijk vermeld dat het hebben van een andere dan een werkrelatie met een justitiabele niet is toegestaan. In dit verband wordt in de Gedragscode gewezen op het belang van openheid om in overleg een goede afweging te kunnen maken. Ook wordt uitgebreid gewezen op de meldplicht, onder meer wanneer iemand uit de privékring van de medewerker wordt ingesloten. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan verweerders stelling dat de Gedragscode niet alleen te vinden is op zijn Intranet, maar dat hij ook bij allerlei gelegenheden medewerkers wijst op het belang van de Gedragscode.
Het feit dat eiser in de P.I. Vught geen rechtstreeks contact heeft gehad met [persoon] , omdat deze op een andere afdeling was ingesloten, betekent niet dat de meldplicht voor eiser niet meer gold. Ook dan immers kan een relatie tussen een medewerker van een P.I. en een
(ex-)justitiabele een gevaar opleveren voor de veiligheid binnen de inrichting, nog daargelaten dat verweerder ter zitting duidelijk heeft gemaakt dat hij van zijn medewerkers verwacht dat zij in voorkomende gevallen op andere afdelingen inspringen. Een dergelijke relatie zal bovendien het vertrouwen schaden dat de maatschappij in medewerkers van een P.I. moet kunnen hebben.
Eisers stelling dat hij ervan uit mocht gaan dat verweerder op de hoogte was van zijn contacten met [persoon] , omdat “de P.I. Vught net een dorp is”, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers zijn contacten nooit gemeld bij het bevoegd gezag. Verweerder heeft ontkend op de hoogte te zijn geweest van de vriendschap en de rechtbank heeft geen reden hieraan te twijfelen.
Het feit dat eisers contacten met [persoon] louter een vriendschappelijk karakter hadden en zeker niet crimineel van aard waren, is niet relevant. Ook een vriendschappelijke relatie tussen een medewerker van een P.I. en een (ex-)justitiabele brengt immers risico’s met zich voor de veiligheid en het aanzien van de inrichting.
7. Het niet melden van een vriendschappelijk relatie met een persoon die twee maal langdurige gevangenisstraffen heeft uitgezeten en die wederom gedetineerd was, acht de rechtbank op zichzelf al zeer ernstig plichtsverzuim, waaraan de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Verweerder mag groot belang hechten aan integer en betrouwbaar gedrag van een medewerker van een P.I. en in het verlengde daarvan, aan de veiligheid binnen en het aanzien van de P.I. (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8685).
8. Gelet op dit oordeel behoeft de rechtbank zich niet uit te laten over de vraag of eiser plichtsverzuim heeft gepleegd door contacten te onderhouden met een lid van een 1%-motorclub. Dat betekent dat eisers beroepsgrond dat het plichtsverzuim hem niet toe te rekenen valt, omdat de circulaire hem niet bekend was, geen bespreking behoeft. Deze circulaire heeft immers met name betrekking op het lidmaatschap van een 1%-motorclub en het hebben van contacten met leden van een dergelijke club.
9. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Een collega maakte deel uit van dezelfde vriendengroep en hij is door verweerder gerehabiliteerd.
10. Van een gelijk geval is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder is uit onderzoek gebleken dat deze collega één keer gedurende tien seconden met [persoon] heeft gebeld. Het contact dat eiser met [persoon] heeft onderhouden, is vele malen intensiever geweest. Deze beroepsgrond faalt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. F.M. Rijnbeek en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.