ECLI:NL:RBOBR:2018:1015
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en aanslagen onroerendezaakbelasting van een bedrijfspand met bovenwoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer over de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het belastingjaar 2016. Eiseres, die samen met haar toenmalige zakenpartner in 2014 een bedrijfspand met bovenwoning had aangekocht, was van mening dat het pand ten onrechte als niet-woning was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie op 1 januari 2016 bepalend was voor de kwalificatie van het pand. Eiseres woonde in de bovenwoning en voerde aan dat het pand hoofdzakelijk als woning werd gebruikt, terwijl de gemeente het als niet-woning had aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de bovenwoning 62,5% van de totale waarde van het object vertegenwoordigde. De rechtbank concludeerde dat het bedrijfsdeel van het pand hoofdzakelijk privé en niet bedrijfsmatig werd aangewend, waardoor het pand als woning moest worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde de aanslag OZB gebruikersheffing en bepaalde dat de aanslag OZB eigenarenheffing moest worden verminderd naar het lagere woningtarief. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke situatie bij de beoordeling van de WOZ-waarde en de kwalificatie van onroerende zaken, en bevestigt dat de rechtbank de belangen van de belastingplichtige in overweging neemt bij het vaststellen van de aanslagen.