ECLI:NL:RBOBR:2018:6343

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
01/990037-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en witwassen in de online kansspelindustrie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkneemster van een bedrijf dat betrokken was bij het aanbieden van online kansspelen. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van geld dat verdiend was met illegale kansspelen. De rechtbank verwierp verschillende verweren van de verdediging, waaronder de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en schending van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de organisatie in strijd met de Wet op de kansspelen opereerde en dat zij een essentiële rol speelde in de financiële administratie van de betrokken rechtspersonen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een strafkorting van 20% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij criminele organisaties en de impact van witwassen op de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990037-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1966] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015,
21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018,
8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018,
17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018,
29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 13 november 2014 is gewijzigd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat zij leiding heeft gegeven dan wel heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (1), dat zij een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote geldbedragen (2 en 3) en dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift (4 t/m 7).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
De feiten die aan verdachte ten laste zijn gelegd, komen voort uit het onderzoek Rykiel.
Op basis van dat onderzoek is de verdenking ontstaan dat verschillende medeverdachten betrokken waren bij overtredingen van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). De verwijten die aan verdachte zijn gemaakt, houden (indirect) verband met die verdenking.
De verdediging heeft daarom aangesloten bij het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van strafbare feiten die verband houden met overtreding van de Wok. Volgens de verdediging is het handelen van het Openbaar Ministerie namelijk in strijd met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot de beslissing had kunnen komen om te vervolgen. Kort gezegd, is het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
Andere werknemers van [verdachte vennootschap 1] - op [verdachte 16] en [verdachte 5] na – zijn in tegenstelling tot verdachte niet vervolgd.
Aan [verdachte 16] en [verdachte 5] een schikkingsvoorstel is gedaan en aan verdachte niet.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]

Oordeel rechtbank

Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verschillende onderdelen van het ontvankelijkheidsverweer dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 (schending van het vertrouwensbeginsel)
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [hoofdverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten, het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders. Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel
Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging zou uitblijven.
Ad 2 (schending van het verbod van willekeur)
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [hoofdverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3a Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen verdachten in de zaak Rykiel. Het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ad 3b Schending van het gelijkheidsbeginsel
Zoals de raadsman reeds heeft onderkend zijn ook andere werknemers van [verdachte vennootschap 1] door het Openbaar Ministerie vervolgd. In zoverre mist het verweer feitelijke grondslag.
Daarnaast geldt dat verdachte wordt verdacht van enkele ernstige strafbare feiten te weten: deelname aan een criminele organisatie, het gewoonte maken van het (mede)plegen van witwassen van verschillende geldbedragen, waaronder een bedrag van ruim 105 miljoen, het verhullen van de rechthebbende(n) van verschillende rechtspersonen die deel uitmaakten van een opgezette schijnconstructie en (mede)plegen van valsheid in geschrift, waarmee is bijgedragen aan de valse facturenstroom tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Ook wijst de rechtbank op de verdenking ter zake het (mede)plegen van valsheid in geschrift aangaande de aanvraag van licenties bij de Alderney Gambling Control Commission. Daarbij komt dat uit het dossier kan blijken dat verdachte over grote boekhoudkundige kennis beschikte waar het [verdachte vennootschap 1] betrof en dat zij gedurende een lange periode nauw samenwerkte met hoofdverdachte [hoofdverdachte 1] . Niet is gebleken dat de gedragingen van de andere - niet vervolgde - werknemers van [verdachte vennootschap 1] van dien aard waren dat gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen.
Ad 3c Schending van het gelijkheidsbeginsel
De rechtbank heeft van de officier van justitie bij repliek vernomen dat aan [verdachte 5] ook geen transactie is aangeboden. In zoverre mist het verweer dus feitelijke grondslag.
Verder overweegt de rechtbank dat er geen wettelijk recht bestaat op een buitengerechtelijke afdoening van een strafzaak. Daarbij komt dat [verdachte 16] en [verdachte] geen gelijke rol binnen het totale feitencomplex hebben gespeeld en evenmin op gelijke wijze en gedurende een gelijke periode hebben gehandeld. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling

Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wet op de kansspelen, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen, met uitzondering van de feiten 6 en 7 en van enkele specifieke onderdelen in feit 3, zoals weergegeven in de bewijswijzer. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Hierna zal de rechtbank de subsidiair gevoerde verweren bespreken.

Het oordeel van de rechtbank.

Witwassen algemeen
Uit misdrijf afkomstig
De vraag die bij alle witwasverdenkingen in het dossier Rykiel moet worden beantwoord, is of de tenlastegelegde geldbedragen gegenereerd zijn met het aanbieden van online kansspelen in Nederland en zo ja, of deze geldbedragen daarmee uit een misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
De verdediging heeft hier tegenin gebracht dat opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok niet als misdrijf kan worden gekwalificeerd, omdat de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict ontbreekt.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland tot op heden heeft gehandhaafd. De wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit is dus niet prijsgegeven. Door instelling van de Kansspelautoriteit in 2012 heeft de wetgever juist bevestigd de aanpak van illegaal online aanbod noodzakelijk te achten. De Ksa handhaaft ook daadwerkelijk met maatregelen met een punitief karakter zoals het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met toekomstige wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van online kansspelen te reguleren. Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Van legalisering is dus ook in de nabije toekomst geen sprake. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van het gronddelict.
Verder heeft de verdediging een beroep gedaan op verontschuldigbare rechtsdwaling, omdat verdachte er op mocht vertrouwen dat overtreding van de Wok niet strafbaar was, althans dat daartegen niet handhavend zou worden opgetreden. Volgens de verdediging leidt ook dat ertoe dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de inkomsten uit kansspelen van misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor een bewezenverklaring van witwassen niet vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gronddelict zelf ook succesvol vervolgd en bestraft kan worden. Het opzettelijk overtreden van de Wok is een misdrijf, ongeacht het handhavingsbeleid van de overheid ten aanzien van dat misdrijf. Alleen al om die reden moet het verweer worden verworpen.
Voor zover de verdediging heeft willen aanvoeren dat verdachte verontschuldigbaar dwaalde omtrent de kwalificatie van het gronddelict als misdrijf, geldt het volgende. Verdachte heeft haar onjuiste veronderstelling niet ontleend aan advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie/waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat in redelijkheid op de deugdelijkheid het advies mocht worden vertrouwd. Sterker nog, verdachte heeft zich omtrent de kwalificatie van het gronddelict helemaal niet laten informeren. Ook is niet gebleken dat de adviseurs van haar leidinggevenden zich daarover hebben uitgelaten. Ook om die reden verwerpt de rechtbank het verweer.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-F, feit 2)
Op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-F – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt de rechtbank het volgende vast.
WitwashandelingenVan december 2005 tot mei 2013 was [verdachte vennootschap 1] het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen. Deze inkomsten kwamen binnen op de bankrekeningen bij [bank 1] en [bank 2] en de accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider 1] . De inkomsten uit online kansspelen werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen.
Verdachte speelde bij het witwassen een essentiële rol. Zij is in 2008 de financiële administratie gaan doen bij [verdachte vennootschap 1] Zij deed spelersuitbetalingen en betaalde affiliates en andere crediteuren van [verdachte vennootschap 1] Daarvoor had ze de beschikking over de gelden die bij [verdachte vennootschap 1] binnenkwamen uit online kansspelen in strijd met de Wok. Zij was op de hoogte van die herkomst. Door betalingen te doen met gelden die van misdrijf afkomstig waren, heeft zij die gelden gebruikt, overgedragen en omgezet en dus witgewassen.
De geldbedragen
Het gaat om de volgende uit online kansspelen gegenereerde bedragen, die bij [verdachte vennootschap 1] zijn binnengekomen.
- € 12.107.534,- via [betaaldienst 3] , [betaaldienst 4] , [betaaldienst 5] en [betaaldienst 2] op bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] ( [bank 1] en [bank 2] ), in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
- € 91.288.166,- op de accounts die [verdachte vennootschap 1] aanhield bij [Payment service provider 1] , in de periode van
1 januari 2006 tot en met mei 2013.
Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal
€ 103.395.700,-,-
Vanaf de accounts bij [Payment service provider 1] is in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013 in delen € 32.482.427,- overgemaakt naar de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] , zodat op de bankrekeningen van [verdachte vennootschap 1] in totaal ten minste
€ 44.589.961,-(€ 12.107.534 +
€ 32.482.427), afkomstig uit misdrijf is binnengekomen.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van de andere onder feit 2 genoemde bedragen. Deze bedragen maken onderdeel uit van het totaalbedrag van ruim 103 miljoen euro, maar zijn nader gespecificeerd als bedragen die zijn overgemaakt naar familieleden en bepaalde rechtspersonen. Zo specifiek kan de rechtbank de handelingen van [verdachte] niet uit het dossier afleiden. [verdachte] wordt daar dan ook van vrijgesproken.
GewoonteDe rechtbank overweegt tot slot dat verdachte de bewezenverklaarde totaalbedragen in de loop van haar dienstverband veelvuldig heeft aangesproken om betalingen te doen. Het gaat dus om witwashandelingen met een structureel karakter en die passen in de gebruikelijke uitoefening van haar functie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen (zaaksdossiers 02G-I-L-M, feit 3)
Bij [verdachte] is onder feit 3 van de tenlastelegging het witwassen van een aantal rechtspersonen en een aantal bedragen ten laste gelegd, waarbij zij primair als medepleger en subsidiair als feitelijk leidinggever wordt aangemerkt.
Witwassen van € 536.876,- van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] via [naam bedrijf 1] en/of [hoofdverdachte 2] (in privé) en/of [hoofdverdachte 1] in privé(zaaksdossier 02G)De rechtbank beoordeelt of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van of feitelijk leidinggeven aan het witwassen van het geldbedrag van € 536.876,-, van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] via [naam bedrijf 1] en/of [hoofdverdachte 2] (in privé) en/of [hoofdverdachte 1] (in privé).
Het geldbedrag
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat er in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 in totaal een bedrag van € 536.876,- is overgemaakt van de Euro rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] bij de [bank 3] in Engeland naar de Belgische bankrekening op naam van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] (nummer [rekeningnummer] ), van welke bankrekening [hoofdverdachte 1] de titularis is. Verder is uit het proces-verbaal van bevindingen Belgische [bank 4] bankrekeningen van [hoofdverdachte 2] en [hoofdverdachte 1] [naam bedrijf 1] in relatie tot [bank 3] gelden (ZD02-G 203-207) gebleken dat van het bedrag van € 536.876,- een bedrag van € 314.709,- in het privé vermogen van [hoofdverdachte 1] terecht is gekomen door contante opnames en overboekingen naar andere privérekeningen van [hoofdverdachte 1] , alsook naar bankrekeningen van de Belgische vennootschap van [hoofdverdachte 1] , [naam holding hoofdverdachte 1] . Verder blijkt dat in de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 de Belgische spaarrekening van [hoofdverdachte 2] bij de [bank 4] bank wordt gecrediteerd door overschrijvingen van de Belgische bankrekening van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] , in totaal tot een bedrag van € 282.188,55.
Uit misdrijf afkomstig
Uit het dossier blijkt dat er in augustus 2007 een contract tot stand is gekomen tussen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Duitse payment service provider] , inhoudende dat [Duitse payment service provider] creditcardbetalingen zou gaan afhandelen voor online kansspelen. Het ging daarbij om creditcardbetalingen op de websites [website 5] , [website 4] , [website 3] , [website 9] , [website 6] , [website 1] , [website 8] en [website 10] . Nadat het contract was afgesloten is er vervolgens in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 geld van [Duitse payment service provider] binnengekomen op de rekening van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , zoals hiervoor vastgesteld. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het geldbedrag van € 536.876,- afkomstig is van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van de aangeboden online kansspelen in Nederland en dus dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank wist [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] heeft vervolgens het bedrag van € 536.876,- in de genoemde periode overgemaakt en daarmee witgewassen.
Medeplegen of feitelijk leiding gevenDe rechtbank is van oordeel dat medeplegen van het witwassen van het genoemde bedrag dan wel feitelijk leiding geven aan het witwassen van dit bedrag inzake [verdachte] niet bewezen kan worden.
Zoals [verdachte] ter zitting van 19 september 2018 heeft verklaard, was zij in de tenlastegelegde periode in dienst bij [verdachte vennootschap 1] , waar zij betalingen verrichtte. Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] betrokken was bij [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] . Ook kan niet worden vastgesteld dat zij betrokken is geweest bij de totstandkoming van het contract tussen [Duitse payment service provider] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en/of dat zij betrokken is geweest bij de betalingen van [Duitse payment service provider] naar [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en/of van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] naar de Belgische bankrekening van [hoofdverdachte 1] / [naam bedrijf 1] en/of van de Belgische bankrekening naar de bankrekeningen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] privé. Niet gebleken is dat zij op enig moment bevoegd is geweest betalingen te verrichten in het kader van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en/of hiermee iets van doen heeft gehad.
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank [verdachte] vrij van het witwassen van € 536.876,-, zowel in de primaire als in de subsidiaire variant.
Witwassen van rechtspersonen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , [verdachte vennootschap 2] en [Panamese vennootschap] (zaaksdossier 02 G, I en M)In het kader van zaaksdossiers 02G, 02I en 02M is aan [verdachte] onder feit 3 ten laste gelegd dat zij de rechtspersonen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , [verdachte vennootschap 2] en [Panamese vennootschap] heeft witgewassen door hiervan – zo begrijpt de rechtbank – de eigendom of rechthebbende te verhullen. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen van € 2.2 miljoen ontvangen van (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] (zaaksdossier 02M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [Panamese vennootschap] aan [betrokken vennootschap 4] dan wel aan [betrokken vennootschap 3] (op grond van de door [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap]Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] en [Panamese vennootschap] – stelt de rechtbank het volgende vast.
De naam van de holding van [hoofdverdachte 1] , [naam holding hoofdverdachte 1] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [betrokken vennootschap 1] is 100% aandeelhoudster van [betrokken vennootschap 2] (vanaf 16 maart 2012) en van [betrokken vennootschap 3] (vanaf 6 juni 2011). [betrokken vennootschap 2] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [betrokken vennootschap 4] Vaststaat dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [betrokken vennootschap 3] heeft daartoe een licentie gekregen van Alderney Gambling Control Commission.
[Panamese vennootschap] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [betrokkene 2] en was de aandeelhoudster van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] . [Panamese vennootschap] was eerst klant van [betrokken vennootschap 3] en later van [betrokken vennootschap 4]
Het geldbedrag
In de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [Panamese vennootschap] . De door [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] gestuurde facturen vermelden als omschrijving “revenueshare” (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013.
Uit onderzoek naar gelden die [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] op hun [bank 2] rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de Stichting Derdengelden Rekening [Payment service provider 1] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [Panamese vennootschap] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [Panamese vennootschap] aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat de betalingen die [Panamese vennootschap] heeft gedaan aan [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts van [Panamese vennootschap] .
Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [Panamese vennootschap] aan [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] zijn gedaan via bij [Payment service provider 1] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] vandaan kwam, verwijst de rechtbank naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van de zaaksdossiers A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [Payment service provider 1] . Aan de hand hiervan stelt de rechtbank vast dat het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
MedeplegenDe rechtbank stelt allereerst vast dat – met verwijzing naar wat hiervoor in het algemene deel is overwogen – en gelet op de verklaring die [verdachte] heeft afgelegd bij de politie (ZD02-I 830-837 en 838-869), [verdachte] wist dat de geldstroom van en bij [Payment service provider 1] afkomstig was de inkomsten uit online casino’s. Ook wist zij dat het aanbieden van online kansspelen door de organisatie van haar werkgevers [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] in strijd was met de Wok. De rechtbank stelt dan ook vast dat [verdachte] wist dat het geld op de accounts bij [Payment service provider 1] afkomstig was uit een misdrijf.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het proces van factureren van [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 4] aan [Panamese vennootschap] de directe betrokkenheid van [verdachte] hierbij volgt. Het factureringsproces verliep als volgt. De administratie van [betrokken vennootschap 4] dan wel [betrokken vennootschap 3] stelde de facturen op, waarna de facturen naar [Panamese vennootschap] werden gestuurd aan de e-mailadressen [email-adres 1] en [email-adres 2] . Deze adressen waren in gebruik van [verdachte] ( [email-adres 2] ) en medeverdachte [hoofdverdachte 1] ( [email-adres 1] ). Uit de verklaring van [betrokkene 8] die de facturen namens [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] opstelde, volgt dat het haar opviel dat zij geen net mailtje in het Engels hoefde te sturen, maar dat zij kon volstaan met “JP” gevolgd door een bedrag of factuurnummer, waarna zij het naar de e-mailadressen als hiervoor genoemd stuurde. [verdachte] heeft ten overstaan van de politie en ter zitting van 19 september 2018 erkend dat dit feitelijke gang van zaken was. Zo heeft zij tegenover de politie verklaard (processen-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2013, ZD02M 193 t/m 205) dat – naast het feit dat de factuur aan [Panamese vennootschap] bij haar belandde via het genoemde e-mailadres – zij ook zorgdroeg voor de betaling van de factuur aan [Panamese vennootschap] . Ter zitting heeft zij verklaard dat zij de facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] heeft betaald vanaf het [Payment service provider 1] account.
Gelet op al deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] verantwoordelijk was en zorg droeg voor de verwerking en betaling van de facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] . [verdachte] gebruikte vervolgens de accounts bij [Payment service provider 1] om de facturen aan [betrokken vennootschap 3] dan wel [betrokken vennootschap 4] te betalen. Hiermee is zij dus mede verantwoordelijk geweest voor de betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro in de jaren 2011 tot en met 2013. Gelet op de rol en wetenschap van [verdachte] met betrekking tot dit betalingsproces is de rechtbank van oordeel dat zij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de betaling - en daarmee aan het overdragen en omzetten - van € 2.2 miljoen aan de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen door [Panamese vennootschap] via [Payment service provider 1] . Dit, in combinatie met de wetenschap van [verdachte] over de herkomst van het geld op de [Payment service provider 1] -accounts (zie hiervoor), leidt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
GewoontewitwassenDe rechtbank overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – [verdachte] meermalen bedragen heeft overgemaakt in de jaren 2011 tot en met 2013 in het kader van de betaling van de facturen van [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] aan [Panamese vennootschap] en zich daarmee meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Valsheid in geschrift facturen [verdachte vennootschap 1] – [verdachte vennootschap 2] (zaaksdossier 02-I, feit 4)
Aan [verdachte] is onder 4 primair ten laste gelegd dat zij 1. valse facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] , 2. valse facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , 3. valse conceptjaarrekeningen van [verdachte vennootschap 2] en 4. vals (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] heeft opgemaakt. Subsidiair is haar verweten dat zij van de valse facturen gebruik heeft gemaakt door deze op te nemen in de jaarrekeningen en het (overzicht) profit & loss account van [verdachte vennootschap 2] .
Ad 2) De rechtbank gaat eerst in op de vraag of [verdachte] valse facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] heeft opgesteld. Behalve de verklaring van [verdachte 8/belastingadviseur] bij de politie van 11 november 2013 dat hij de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] van [verdachte] heeft ontvangen, bevinden zich in het dossier geen bevindingen dan wel verklaringen die wijzen op betrokkenheid van [verdachte] bij het opstellen van de facturen van [verdachte vennootschap 2] aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] .
Verder blijkt uit het dossier niet dat [verdachte] de facturen heeft gebruikt. De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak voor dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ad 3 en 4) De rechtbank spreekt [verdachte] verder vrij van het opstellen en gebruik maken van de conceptjaarrekeningen van [verdachte vennootschap 2] en de profit & loss account van [verdachte vennootschap 2] . Hoewel uit de verklaringen van [verdachte] en [verdachte 8/belastingadviseur] kan worden afgeleid dat [verdachte] financiële informatie aan [verdachte 8/belastingadviseur] heeft verstrekt, onder meer ten behoeve van de Cypriotische accountant, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat [verdachte] enige betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de conceptjaarrekeningen van [verdachte vennootschap 2] en/of het (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] . Ook is niet gebleken dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de conceptjaarrekeningen en/of het (overzicht) Profit & Loss account van [verdachte vennootschap 2] .
De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Ad 1) Met betrekking tot de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] komt de rechtbank tot een bewezenverklaring voor wat betreft het opmaken van valse facturen door [verdachte] in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011. De rechtbank overweegt daarvoor het volgende.
Op het kantoor van [verdachte vennootschap 1] aan de [adres verdachte vennootschap 1] te Eindhoven, het kantoor waar [verdachte] werkzaam was, zijn verkoopfacturen aangetroffen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] over de jaren 2009 tot en met 2013. Niet is gebleken dat er facturen zijn opgemaakt vóór 1 januari 2009. Om die reden volgt vrijspraak voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008.
Op de facturen uit 2009, 2010 en 2011 staat vermeld: “
Description: Services as per contract: [verdachte vennootschap 2] _1208 for the month … (jaartal) … 20% of €…”en/of “
Additional Services”. Uit de facturen van na 31 december 2011 blijkt dat er een andere omschrijving wordt vermeld, dit omdat met ingang van 1 januari 2012 op een andere wijze is gefactureerd en een ander percentage, zijnde 16% in plaats van 20%, is berekend. De facturen die met ingang van 1 januari 2012 zijn opgemaakt, voldoen dus niet aan de omschrijving die in de tenlastelegging staat. Om die reden volgt vrijspraak voor de periode vanaf 1 januari 2012 tot en met mei 2013.
[verdachte] heeft zowel bij de politie als ter zitting van 19 september 2018 erkend dat zij facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] heeft opgemaakt. Bij de politie heeft zij hierover verklaard dat onder meer [verdachte vennootschap 2] klant was van [verdachte vennootschap 1] Toen zij geldstromen zag vanaf [Payment service provider 1] en niet wist wat er moest gebeuren heeft [betrokkene 10] – op dat moment werkzaam bij [verdachte 8/belastingadviseur] – desgevraagd uitgelegd dat zij facturen aan in eerste instantie [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] en later [verdachte vennootschap 2] moest opmaken, aan de hand van een door [betrokkene 10] opgesteld overzicht. Zij moest steeds een vast percentage in rekening brengen. [betrokkene 10] heeft bij de rechter-commissaris de door [verdachte] verklaarde gang van zaken erkend.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de facturen vals zijn. [verdachte] stelt zich op het standpunt dat de facturen niet vals zijn omdat de werkzaamheden tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] contractueel waren vastgelegd en ook daadwerkelijk werden verricht. Subsidiair zou geen sprake zijn van opzet omdat zij geen reden had te twijfelen aan de juistheid van de structuur die al geruime tijd bestond en meerdere malen zou zijn getoetst door deskundige adviseurs.
Met betrekking tot de stelling dat de werkzaamheden tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] contractueel waren vastgelegd, overweegt de rechtbank het volgende. In het dossier zit geen contract tussen [verdachte vennootschap 2] en [verdachte vennootschap 1] met betrekking tot de periode van 2009 tot en met 2011. In het dossier zit wel een blad van een conceptovereenkomst tussen [verdachte vennootschap 1] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] , de voorganger van [verdachte vennootschap 2] . Ook bevindt zich in het dossier een overeenkomst van 21 februari 2012, dat de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] vanaf 1 januari 2012 weergeeft. Gelet hierop, wordt de stelling van [verdachte] niet gestaafd. In zoverre slaagt het verweer dus niet.
Met betrekking tot de stelling dat de werkzaamheden door [verdachte vennootschap 1] daadwerkelijk zijn verricht en dat [verdachte] mocht vertrouwen op de juistheid van de structuur voor wat betreft de jaren 2009 tot en met 2011 stelt de rechtbank het volgende vast. Medio 2011 bleek dat de schuld die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] (de opvolgster van [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier.
[verdachte] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte vennootschap 1] facturen moest opmaken, die naar [verdachte vennootschap 2] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door [betrokkene 10] (voormalig medewerker van het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte vennootschap 2] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte vennootschap 1] in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte vennootschap 2] in rekening heeft gebracht. Volgens [verdachte] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte vennootschap 1] – zo heeft [verdachte] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte vennootschap 2] .
Uit de verklaring van [betrokkene 11] (assistent-accountant bij [naam bedrijf 2] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte vennootschap 1] voor [verdachte vennootschap 2] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte vennootschap 1] in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokkene 12] , medewerker van kantoor [verdachte 8/belastingadviseur] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte vennootschap 1] / [verdachte vennootschap 2] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte vennootschap 1] ging volgens [betrokkene 12] 50/50 naar [hoofdverdachte 1] en [verdachte vennootschap 3] Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte vennootschap 1] heeft [betrokkene 12] vragen gesteld aan [verdachte 8/belastingadviseur] en gevraagd of het wel klopte. [verdachte 8/belastingadviseur] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokkene 12] . Volgens [betrokkene 12] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] een probleem.
Medio 2011 ging de [bank 2] kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] blijkt dat [hoofdverdachte 1] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [verdachte 8/belastingadviseur] ( [naam bedrijf verdachte 8] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [verdachte 11] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] .
In oktober 2011 heeft [hoofdverdachte 1] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [hoofdverdachte 1] zelf, waren dat onder meer [hoofdverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] , [verdachte] , [betrokkene 13] , [verdachte 9/ CEO Payment service provider 1] , [verdachte 10/advocate] en [verdachte 18/moeder hoofdverdachte 1] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 11] en [verdachte 10/advocate] . Volgens [verdachte 8/belastingadviseur] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [hoofdverdachte 1] bedacht dat [verdachte vennootschap 2] een deel van de aandelen in [verdachte vennootschap 1] zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte vennootschap 2] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte vennootschap 1] beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] enerzijds en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] anderzijds. [betrokkene 13] heeft verklaard dat [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte vennootschap 2] in verband met de door [verdachte vennootschap 2] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [betrokkene 13] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] ( [betrokkene 2] ) en [verdachte vennootschap 2] ( [betrokkene 9] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [verdachte 10/advocate] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [hoofdverdachte 1] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [betrokkene 2] en [betrokkene 9] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [betrokkene 9] en [hoofdverdachte 1] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [betrokkene 9] en [betrokkene 2] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte vennootschap 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] “meer body” te geven en “er echter uit te laten zien”.
In het voorgaande ziet de rechtbank bevestiging dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] weliswaar op papier bestuurders waren van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] (voorheen [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] . In feite waren [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] lege hulzen. De rechtbank verwijst in dit licht naar de verklaringen van [betrokkene 9] , [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 11] , die respectievelijk inhouden dat [betrokkene 9] niet weet wat er met [verdachte vennootschap 2] werd beoogd, dat volgens [verdachte 8/belastingadviseur] [betrokkene 9] een “stroman” was voor [verdachte vennootschap 2] en dat volgens [verdachte 11] men voor het aanleveren van de cijfers voor de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] (aan de Cypriotische accountant) afhankelijk was van de informatie die [verdachte vennootschap 1] verstrekte. [verdachte 11] heeft ook verklaard dat [hoofdverdachte 1] hem vroeg om de gegevens van [verdachte vennootschap 1] aan te leveren voor het opstellen van de jaarrekening van [verdachte vennootschap 2] .
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onder meer met betrekking tot de verhouding tussen [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] , sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [verdachte vennootschap 2] en hun formele bestuurders ( [betrokkene 2] en [betrokkene 9] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] lag.
Naar het oordeel van de rechtbank is het opstellen van de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte vennootschap 1] binnenstroomde en dat het vermogen van [verdachte vennootschap 1] niet indirect door dienstverlening, maar rechtstreeks afkomstig was uit de inkomsten van illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde facturen naar het oordeel van de rechtbank onderdeel waren van en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht de rechtbank bewezen dat de facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Naar het oordeel van de rechtbank wist [verdachte] dat sprake was van een schijnconstructie en dat de facturen hiervan onderdeel uitmaakten. Dat kan niet anders, gelet op haar rol binnen [verdachte vennootschap 1] , de werkzaamheden die zij heeft uitgevoerd, waaronder het opstellen van de facturen zelf, haar aanwezigheid bij de besprekingen als hiervoor genoemd en haar wetenschap van het feit dat het geld op de accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider 1] afkomstig was van online casino’s. Zij wist ook dat het aanbieden van kansspelen door de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] in strijd was met de Wet op de kansspelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het opstellen van valse facturen van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 (primair ten laste gelegd).
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] daarbij heeft samengewerkt met een ander / anderen. Het feit dat [betrokkene 10] haar namens [verdachte 8/belastingadviseur] een overzicht heeft verstrekt aan de hand waarvan zij percentages heeft berekend en de facturen heeft opgesteld, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Van het medeplegen wordt [verdachte] dan ook vrijgesproken.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij Alderney Gambling Control Commission, (zaaksdossier 02N, feit 6)
Aan verdachte is - kort weergegeven - ten laste gelegd dat [betrokken vennootschap 3] tezamen en in vereniging met anderen aanvragen voor licenties bij de Alderney Gambling Control Commission (AGCC) valselijk heeft opgemaakt en / of gebruikt en dat zij daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.
Op basis van het dossier heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat verdachte, mede gelet op haar eigen verklaring, wist dat de aanvragen werden gedaan en tevens dat zij enige inbreng aan gegevens heeft gehad. Uit het dossier blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij in een nauwe en bewuste samenwerking een wezenlijke bijdrage heeft geleverd bij het doen van aanvragen, laat staan dat zij feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanvragen van licenties bij de AGCC.
De rechtbank spreekt haar van dit feit op alle onderdelen vrij.
Valsheid in geschrift aansluitovereenkomst [betrokken vennootschap 8] (zaaksdossier 6, feit 7)
Aan verdachte is onder feit 7 ten laste gelegd, dat zij twee overeenkomsten van 13 december 2010 en een brief van 22 maart 2012 valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bij [Payment service provider 1] in beslaggenomen bescheiden en gegevens blijkt dat vanuit het
e-mailaccount dat bij verdachte in gebruik was twee aansluit- en gebruiksovereenkomsten naar [Payment service provider 1] zijn gemaild, ten behoeve van het openen van accounts op naam van [betrokken vennootschap 8] . Onder deze overeenkomsten staat een handtekening die van [betrokkene 14] zou zijn.
Daarnaast is er op of omstreeks 22 maart 2012 een brief in de Engelse taal opgesteld, gericht aan [Payment service provider 1] , met het verzoek om de betaalaccounts van [betrokken vennootschap 8] te beëindigen. Onder deze brief staat eveneens een handtekening die van [betrokkene 14] zou zijn.
Aan [betrokkene 14] , die de directie voerde over [betrokken vennootschap 8] , zijn de handtekeningen op een van de twee overeenkomsten en op de beëindigingbrief getoond. Zij heeft verklaard dat zij deze documenten nooit heeft ondertekend, dat haar handtekening er volstrekt anders uitziet en dat zij de Engelse taal niet beheerst. Op basis daarvan kan worden aangenomen dat de overeenkomsten en de brief valselijk zijn opgemaakt.
Verdachte heeft ontkend dat zij de overeenkomsten en de brief valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank heeft daar ook geen bewijs voor gevonden. Met de verdediging en het Openbaar Ministerie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Criminele organisatie (zaaksdossier 3, feit 1)
InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [hoofdverdachte 2] in juli 2004 [Engelse vennootschap] in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] in 2006, [verdachte vennootschap 2] in 2008 en [Panamese vennootschap] in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wet op kansspelen – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 3] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [verdachte 6] en [verdachte] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 9/ CEO Payment service provider 1] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , de broer van [hoofdverdachte 2] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 3] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wet op kansspelen (zaaksdossier 1).
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te willen gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding hoofdverdachte 1] ., [verdachte vennootschap 3] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 2] , [Engelse vennootschap] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] , [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] komt hier nog bij [betrokken vennootschap 7] en [betrokken vennootschap 5]
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op zijn of waren gericht online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Deelname [verdachte]De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
Zoals eerder vastgesteld, wist [verdachte] dat door de organisatie in strijd met de Wok in Nederland online kansspelen werden aangeboden. Voor wat betreft haar aandeel in dan wel ondersteuning van de organisatie stelt de rechtbank vast dat zij in dienst was van de organisatie van [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 2] en als werkneemster essentiële werkzaamheden heeft verricht in het kader van het doel van de organisatie, het aanbieden van online kansspelen en het continueren daarvan. Zij was in overwegende mate verantwoordelijk voor de financiële administratie van verschillende rechtspersonen die op hun beurt een cruciale rol speelden in het aanbieden van online kansspelen en het verwerken van de opbrengsten daarvan. Zij verzorgde betalingen die betrekking hadden op het aanbieden van online kansspelen in Nederland en onderhield tevens contacten met de directeuren van de rechtspersonen in het buitenland. Zij was op de hoogte van de financiële gang van zaken binnen de rechtspersonen en zorgde er voor dat betalingen en geldstromen in goede banen werden geleid. Ook onderhield zij de contacten met het belastingadviesbureau van [verdachte 8/belastingadviseur] .
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] als deelnemer van de criminele organisatie kan worden gekwalificeerd in de periode van 1 januari 2008 (het jaar dat zij in dienst trad als werkneemster) tot en met 24 mei 2013.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlagen 2, 3 en 4. De inhoud van de bewijsbijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat geen aparte bewijsmiddelenbijlage is opgenomen met betrekking tot feit 1, deelneming aan een criminele organisatie, maar dat alle voormelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, zoals ook hiervoor reeds overwogen, tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
zijin de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 mei 2013,in Nederlandheeft deelgenomen aan een organisatie die totoogmerk had het plegen van misdrijven inzake
overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaandenaast verdachte uit
- [hoofdverdachte 1] en [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] en [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware]en [verdachte 9/ CEO Payment service provider 1] en andere personen
en
- rechtspersonen, te weten [naam holding hoofdverdachte 1] . en [verdachte vennootschap 3] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 2] en [Engelse vennootschap] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder 1] en [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ;
2.
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 24 mei 2013,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben verdachte en/of haar mededaders krachtens die gewoonte- € 91.288.166,-betreffende inkomsten uit meerdere illegaleonline casino's, althans een groot geldbedrag, via de dienstenvan [Payment service provider 1] ontvangen en
- € 44.589.961 betreffende inkomsten uit meerdere illegaleonline casino's, althans een groot geldbedrag, via [verdachte vennootschap 1]ontvangen,hebben verdachte en haar mededaders, die geldbedragen voorhanden gehad en overgedragen en/ofomgezet en/of van dat/die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl zij verdachte en haar mededaders ten aanzien van diegeldbedragen wisten, dat dieonmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;

3.

in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte, en haar mededaders toen en daar krachtens die gewoonte- in totaal € 2.200.000,-, ontvangen via (Stichting Derdengelden) [Payment service provider 1] door [Panamese vennootschap] ,
overgedragen en omgezet,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders ten aanzien van dat geldbedrag wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;

4.

in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011in Nederland
meermalen, telkens een geschrift, te weten- facturen (met een totale waarde van ruim € 12.000.000,-) met de vermelding “description: services as per contract: [verdachte vennootschap 2] _1208 for the month….(jaartal)…20% of €….” en/of “Additional services”van [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,bestaande die valsheid van die facturen hierin dat in strijd met de werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat door [verdachte vennootschap 1] aan [verdachte vennootschap 2] diensten zijn verleend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht dan wel oplegging van een straf gelijk aan het ondergane voorarrest. Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In dat verband overweegt de rechtbank dat aanhouding, voorlopige hechtenis al dan niet onder beperkingen en doorzoekingen zonder meer een bijzonder grote impact hebben op de personen die daaraan zijn onderworpen en daarmee zal de rechtbank in de strafoplegging rekening houden.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die de Wok overtrad en daarmee veel geld heeft verdiend. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat deze verdiensten uit criminele activiteiten via een internationale schijnconstructie werden witgewassen.
Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
De rechtbank houdt er overigens rekening mee dat de bewezenverklaarde witwasfeiten elkaar enigszins overlappen.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezighield, vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Hoewel het aanbieden van online kansspelen in Nederland niet aan verdachte zelf is verweten, wist zij wel dat haar werkgevers de verdiensten uit die branche haalden en wist zij ook dat het aanbieden van die kansspelen vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost moest doorgaan. Verdachte wist ook dat de organisatie dit deed zonder vergunning waarmee het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken werd ondermijnd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht maar zal de rechtbank een forse taakstraf opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Anders dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank vindt de rol die verdachte binnen [verdachte vennootschap 1] speelde daar te gering voor. Zij voerde strikt, in de visie van de rechtbank te strikt, uit wat haar werkgevers haar opdroegen. Om herhaling in de toekomst binnen een eventuele nieuwe baan te voorkomen, zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen. Daarnaast legt de rechtbank een forse taakstraf op.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [verdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 19 november 2013, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 nog aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [hoofdverdachte 1] , [hoofdverdachte 2] , [hoofdverdachte 3/broer van hoofdverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [verdachte 4/ontwikkelaar spelsoftware] , [verdachte] en [verdachte 9/ CEO Payment service provider 1] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 11] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 12] , [verdachte 13] , [verdachte 18/moeder hoofdverdachte 1] , [verdachte 14] , [verdachte 15] , [verdachte 16] , [verdachte 17] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [verdachte 10/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen taakstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een taakstraf voor de duur van 240 uren zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een taakstraf voor de duur van 200 uren, naast de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 140, 225, 420bis, 420ter.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 6 en feit 7 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 2 primair:)
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; (t.a.v. feit 3 primair:)
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen; (t.a.v. feit 4 primair:)
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair en feit 4 primair:)
*een
taakstrafvoor de duur van
200 urensubsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 20 december 2013
reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 ( [map verdachte 18] ), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [Costa Ricaanse vennootschap/kansspelaanbieder 2] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 11] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602)en de controle van [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 1] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).