In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. van Gelderen, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die als statutair directeur werkzaam was, had zich ziekgemeld na een ontslagaanzegging door de aandeelhoudersvergadering. Het UWV had eiser een maatregel opgelegd en geweigerd de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) uit te betalen, omdat het UWV meende dat eiser een benadelingshandeling had gepleegd door in te stemmen met zijn ontslag terwijl het opzegverbod wegens ziekte van toepassing was. De rechtbank oordeelde echter dat het ontslagverbod niet van toepassing was, omdat eiser zich ziek had gemeld na de ontvangst van de oproeping voor de algemene vergadering van aandeelhouders waarin zijn ontslag werd aangekondigd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.768,24 en moest het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank concludeerde dat het UWV onvoldoende gegevens had om het geschil definitief te beslechten en dat eiser zijn standpunt duidelijk had toegelicht in zowel bezwaar als beroep.