ECLI:NL:RBOBR:2020:5913

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
7503194 CV EXPL 19-910
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, een verklaring voor recht dat Dexia Nederland B.V. onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, [A], geen vergunning had voor beleggingsadvies. Eiser heeft drie leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij aanzienlijke bedragen heeft betaald. Dexia heeft verweer gevoerd en de vorderingen van eiser afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia op de hoogte had moeten zijn van de adviserende rol van de tussenpersoon en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser schade heeft geleden door de onrechtmatige daad van Dexia, bestaande uit de door hem betaalde inleg en het niet vergoede gedeelte van de restschuld. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten toegewezen aan eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 7503194
Rolnummer : 19-910
Vonnis van 12 november 2020
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende in [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende in Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.R. van Staveren (USG Legal).
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “Dexia” genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van [eiser] , met producties A t/m G en 1 t/m 19;
de conclusie van antwoord van Dexia, met producties 1 t/m 20;
de conclusie van repliek van [eiser] , met producties H t/m W en 20 t/m 39;
e conclusie van dupliek van Dexia, met productie 21 t/m 23;
de akte uitlating producties van [eiser] ;
het tussenvonnis van 31 oktober 2019;
het pleidooi van 18 augustus 2020, ten behoeve waarvan:
- [eiser] een pleitnota met 27 producties in de procedure heeft gebracht;
- Dexia een pleitnota in de procedure heeft gebracht.
1.2.
Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft met (de rechtsvoorganger van) Dexia drie leaseovereenkomsten gesloten (hierna genoemd “de overeenkomsten”). De overeenkomst Allround Sparen is gesloten op 3 februari 2000, heeft contractnummer 39407366, een looptijd van 240 maanden en een leasesom van € 10.890,72, waarvan € 2.178,15 vooruit is betaald. De overeenkomsten Overwaarde Effect zijn gesloten op 24 februari 2000, hebben contractnummers 21781553 en 21781554, elk een looptijd van 240 maanden en elk een leasesom van € 54.621,60, waarvan voor beide overeenkomsten € 10.924,20 vooruit is betaald.
2.3.
De overeenkomsten zijn in februari 2005 tussentijds beëindigd met een restschuld van (in totaal) € 3.918,85 (productie 1 en 4 bij conclusie van antwoord). [eiser] heeft de restschuld aan Dexia voldaan. Dexia heeft in 2012 een bedrag van € 3.533,81 (zijnde tweederde gedeelte van de restschuld vermeerderd met wettelijke rente) aan [eiser] terugbetaald.
2.4.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde “opt-out verklaring” aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
I. te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens hem tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
II. Dexia te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen al hetgeen hij aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag der door hem gedane betalingen althans vanaf de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening;
III. te verklaren voor recht dat Dexia aansprakelijk is voor de door hem geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de effectenleaseovereenkomsten te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de dag der door hem gedane betalingen althans vanaf de door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening;
IV. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
V. Dexia te veroordelen in de kosten van de procedure, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten;
[eiser] vordert dat deze veroordelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.2.
Dexia voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Dexia vordert dat deze proceskostenveroordeling voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Het gaat in deze zaak om financiële producten die tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer zijn verkocht, namelijk effectenlease-overeenkomsten. Kenmerk van een effectenlease-product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, waaronder [eiser]
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit de door hem betaalde termijnen en (het deel van de niet aan [eiser] door Dexia betaalde) restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
volmacht
4.4.
Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
4.5.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dat het in het verleden een enkele keer is voorgekomen dat een cliënt was overleden, doet hieraan niets af. Dexia heeft bovendien niet onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist [eiser] zijn machtiging heeft ingetrokken.
tussenpersoon
4.6.
In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden, handelt zij in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst(en) geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
4.7.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via tussenpersoon [A] . Tussen partijen is niet in geschil dat [A] niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of [A] beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoonlijke financiële situatie en/of als een product (in dit geval effectenleaseovereenkomst(en)) als vanwege diens financiële situatie geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon hem in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser]
4.9.
[eiser] stelt hierover het volgende:
Hij werd door [A] ongevraagd telefonisch benaderd. De medewerker van [A] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om zijn financiële situatie door te nemen met een financieel adviseur van [A] . Hij heeft hiermee ingestemd. Zijn echtgenote was aanwezig bij de gesprekken. Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van [A] , mevrouw [B] , geïnformeerd naar zijn wensen en de financiële situatie. Met de adviseur is gesproken over zijn wens om zijn hypotheek af te lossen, een financiële reserve op te bouwen en om vermogen op te bouwen voor (de studie van) zijn kinderen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en dat zij daarvoor goede producten had. De adviseur adviseerde hem om twee Overwaarde Effect producten en één Allround Sparen product van Bank Labouchère af te sluiten. Hij diende voor de Overwaarde Effect producten de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een nieuwe hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van de Overwaarde Effect producten. Volgens de adviseur zou hij op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor hij zijn hypotheek weer kon aflossen en een financiële reserve zou hebben. Gezien de overwaarde op zijn huis adviseerde de adviseur om in totaal ongeveer NLG 50.000,00 vooruit te betalen in de Overwaarde Effect producten. Voor het Allround Sparen product adviseerde de adviseur hem om een deel van het spaargeld afkomstig van de spaarrekening van de kinderen aan te wenden voor een vooruitbetaling. In overleg met de adviseur is bepaald om hiervoor NLG 4.800,00 in te leggen in het Allround Sparen product. Volgens de adviseur zou hij op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen voor (de studie van) zijn kinderen. De adviseur onderbouwde haar verhaal door middel van rekenvoorbeelden. Door middel van grafieken liet de adviseur zien dat er een stijgende lijn zat in het te behalen rendement. Het rendement van deze producten was ook heel hoog. Het kon volgens de adviseur niet misgaan. Na vijf jaar zouden de producten mooie bedragen opleveren. Daarmee kon hij zijn hypotheek aflossen en zou hij nog steeds een aanzienlijk vermogen opbouwen voor zijn andere doelstellingen. De adviseur is nog een tweede keer bij hem thuis geweest om de contracten in orde te maken. Hij had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De hypotheek is via een lening bij Postbank verhoogd en er is voor ruim NLG 48.000,00 aan inleg betaald voor de Overwaarde Effect producten. Ook het geadviseerde Allround Sparen product heeft hij afgesloten en het geadviseerde bedrag van € 4.800,00 vooruit betaald. De adviseur heeft hem niet geïnformeerd over de specifieke risico’s.
4.9.1.
In diverse uitspraken van deze rechtbank en andere rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures (waaronder deze) overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat [A] op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. De kantonrechter betrekt hierbij ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag, neergelegd in het arrest van 12 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2530, waarin is geoordeeld over de wetenschap destijds van Dexia, haar gerichtheid op het op grote schaal door tussenpersonen adviseren over effectenleaseproducten, ook door cliëntenremisiers, de wetenschap van Dexia van de op stelselmatig adviseren gerichte werkwijze van [A] en het belang van [A] als tussenpersoon.
4.9.2.
Daarmee staat echter nog niet vast dat sprake is geweest van concrete advisering door [A] aan [eiser] . De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon hem in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon hem, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rust op [eiser] .
4.9.3.
Vastgesteld wordt dat voldoende is gesteld en onderbouwd dat [A] als bedrijfsmatig handelend tussenpersoon betrokken was bij de totstandkoming van de overeenkomsten. Uit de door [eiser] als productie E bij dagvaarding overgelegde brieven van 24 februari 2000, blijkt dat Dexia [eiser] - met de toezending van de overeenkomsten - expliciet heeft verwezen naar zijn adviseur (
“Voor overige vragen kunt u zich wenden tot uw financieel adviseur”). [eiser] stelt in de dagvaarding, en wederom in zijn conclusie van repliek, uitdrukkelijk dat de adviseur nog een tweede keer bij hem is geweest om de contracten in orde te maken. Dat de adviseur betrokken is geweest bij de ondertekening van de overeenkomsten blijkt ook uit het feit dat mevrouw [B] daarop haar stempel, naam het handtekening heeft gezet. Gelet op deze omstandigheden, acht de kantonrechter het onwaarschijnlijk dat dit het eerste moment is geweest waarop de adviseur van [A] betrokken is geraakt. Daarom is de enkele, niet nader onderbouwde betwisting van Dexia dat [eiser] is geadviseerd, onvoldoende om aan te nemen dat geen sprake is geweest van een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies. De door [eiser] specifieke gestelde gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomsten in de aanloop naar 24 februari 2000 heeft Dexia gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daar komt nog bij dat uit productie 1 bij dagvaarding en productie 1 bij antwoord blijkt dat [eiser] in de overeenkomsten een bedrag van afgerond NLG 53.000,00 vooruit heeft betaald. Dit bedrag komt nagenoeg overeen met het bedrag waarmee [eiser] zijn hypotheek vervolgens in april 2000 heeft verhoogd, dat betrof namelijk een verhoging met een bedrag van NLG 53.500,00. De vooruitbetalingen in de overeenkomsten Overwaarde Effect, zijn vervolgens op 20 april 2000 betaald aan Bank Labouchère, zo blijkt uit productie J bij dagvaarding. De kantonrechter acht het onaannemelijk dat [eiser] zelf zou hebben bedacht om eerst zijn hypothecaire lening te verhogen en vervolgens dit bedrag aan te wenden voor de vooruitbetalingen van de overeenkomsten.
4.10.
Hoe en waarom [eiser] gekomen is tot het aangaan van de overeenkomsten met Dexia blijkt uit het voorgaande weliswaar niet, maar gelet op de data in de brieven (24 februari 2000, in productie E bij dagvaarding) en de overeenkomsten (ook 24 februari 2000), de datum waarop de hypothecaire lening is verstrekt (13 april 2000), de datum waarop de vooruitbetalingen door [eiser] zijn voldaan (20 april 2000), de vervaldata van de eerste termijnen voor de producten Overwaarde Effect (27 april 2000, zie productie 1 bij antwoord), is het voldoende aannemelijk dat het uiteindelijk de tussenpersoon geweest is die (mondelinge) afsluiting van de betreffende overeenkomsten heeft geadviseerd. Dat niet is gebleken dat door [A] een persoonlijk(e) financieel plan(nen) is (zijn) opgesteld ten behoeve van [eiser] , kan niet tot een ander oordeel leiden. Vast moet daarom worden gesteld dat [A] aan de hand van de inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] een advies heeft uitgebracht, hetgeen geresulteerd heeft in het sluiten van de overeenkomsten en de aanschaf van deze drie specifieke effectenleaseproducten. Aangenomen mag worden dat [A] zich aldus niet heeft beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over beleggingsproducten.
4.11.
Zoals hiervoor al is overwogen moet Dexia ermee bekend zijn geweest dat [A] op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van overeenkomsten, zoals in dit geval de overeenkomsten met [eiser] , navraag te doen bij [A] of de desbetreffende klant de overeenkomst(en) is aangegaan op advies van [A] , teneinde te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst(en) met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door [A] is geadviseerd.
4.12.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens hem onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de eerdergenoemde arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.13.
De gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd de overeenkomsten met [eiser] aan te gaan, terwijl [eiser] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
4.14.
De als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade, bestaande uit de door [eiser] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de betaalde restschuld dient Dexia te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim is geraakt, zijnde de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte van de schade. [eiser] heeft geen concreet bedrag ter zake van de schade gesteld. Dit moet echter inmiddels door partijen te begroten zijn.
Daarbij moet ook rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door [eiser] is genoten. Dexia stelt dat dit voordeel € 3.454,98 bedraagt. Overwogen wordt dat het aan [eiser] is, die geacht mag worden over zijn eigen fiscale informatie te beschikken, om concreet aan te geven welk bedrag aan fiscaal voordeel hij heeft genoten. Nu hij dit nalaat zal worden uitgegaan van de juistheid van het door Dexia berekende bedrag.
Dit deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
hypotheekschade
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat de kosten van de hypotheekconstructie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het mag zo zijn dat de constructie tegelijkertijd met de aandelenleaseovereenkomsten werd aangeraden, maar het moet [eiser] toen duidelijk zijn geweest dat het bij de hypotheekconstructie om een aanvullende lening ging en dus geld kostte, dit is immers een feit van algemene bekendheid. De gevolgen van deze keuze komen dan ook voor rekening van [eiser] en zijn daarop betrekking hebbende vordering wordt afgewezen.
buitengerechtelijke kosten
4.16.
[eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in zijn arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) over deze kwestie uitgesproken in een andere procedure over een effectenleaseovereenkomst, waarbij dezelfde gemachtigden betrokken zijn geweest als in de huidige procedure. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van artikel 6:96 lid 3 BW in verbinding met artikel 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. In deze procedure zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als de werkzaamheden die in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van de belegger en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van de belegger te kunnen bepalen. Gelet op het voorgaande bestaat ook in dit geval geen aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
[eiser] vordert het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dexia voert verweer hiertegen en verzoekt een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarbij wijst Dexia er op dat deze vordering onderdeel is van het grote aantal procedures. De financieel nadelige gevolgen voor Dexia bij een (massale) uitvoerbaar bij voorraad verklaring van betalingsveroordelingen staan niet in verhouding tot het relatieve ongemak van [eiser] om wat langer te moeten wachten op betalingen, te meer omdat [eiser] zelf al vele jaren gewacht heeft voordat de procedure is begonnen. Ook is er een restitutierisico, aldus Dexia. [eiser] betwist dat sprake is van een restitutierisico en wijst er op dat Dexia standaard in hoger beroep gaat van naar haar mening ongunstige uitspraken en voor die houding niet beloond mag worden.
4.18.
Volgens vaste jurisprudentie kan aangenomen worden, dat degene, die een veroordeling tot betaling van een geldsom vordert, het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft (HR 27 februari 1998, NJ 1998/512), terwijl een daartegenover gesteld restitutierisico geconcretiseerd moet worden (HR 17 juni 1994, NJ 1994/591). Dat de executie mogelijk tot ingrijpende gevolgen leidt, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staat op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar is slechts een omstandigheid die meegewogen moet worden (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468). Dexia heeft niet onderbouwd dat en waarom uitvoerbaar bij voorraadverklaring voor haar zal leiden tot financieel nadelige gevolgen. Het gestelde restitutierisico is niet geconcretiseerd voor wat betreft de situatie van [eiser] . Het belang van Dexia weegt niet zwaarder dan het belang van [eiser] , zodat de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegewezen zal worden.
Proceskosten en nakosten
4.19.
Omdat Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in deze procedure toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] te betalen de door hem geleden schade met betrekking tot de overeenkomsten met nummers 39407366, 21781553 en 21781554, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen en het fiscale voordeel van € 3.454,98), en het niet door Dexia vergoede gedeelte van de door [eiser] betaalde restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de betaling daadwerkelijk is voldaan tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot heden vastgesteld op € 99,01 aan explootkosten, € 81,00 aan griffierecht en € 324,00 (4,5 punt x € 72,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 36,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.